ECLI:NL:RBZWB:2020:1321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 19_3470
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het UWV op 14 januari 2019 was afgewezen. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 18 juni 2019. Eiser stelde dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld door niet voldoende in te gaan op zijn medische klachten en dat er geen onderzoek was gedaan door een verzekeringsarts. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 18 februari 2020, waarbij eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2005 al een Wajong-uitkering had aangevraagd, die destijds was afgewezen. Eiser had in 2018 opnieuw een aanvraag ingediend, maar het UWV oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere afwijzing kon onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het eerdere besluit onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het UWV de aanvraag van eiser correct had opgevat als een verzoek om herziening voor de toekomst en als een verzoek om toepassing van de Amberregeling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat eiser niet had aangetoond dat zijn situatie was veranderd ten opzichte van de eerdere afwijzing. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3470 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2019 heeft het UWV beslist over de aanvraag van eiser van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
In het besluit van 18 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 18 februari 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. M. van Grinsven namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is geboren op 9 april 1978.
Het UWV heeft in 2005, na onderzoek door een verzekeringsarts, geweigerd om eiser een Wajonguitkering toe te kennen. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Het UWV heeft op 20 december 2018 van eiser een aanvraag voor een Wajonguitkering ontvangen.
Het UWV heeft, na beoordeling door een verzekeringsarts, in het besluit van 14 januari 2019 beslist dat het blijft bij de beoordeling van 2005. De Wajonguitkering is destijds op de juiste gronden afgewezen. Er staat geen nieuwe medische informatie in eisers aanvraag.
2.
Standpunt van het UWV
Volgens het UWV heeft eiser met de aanvraag beoogd om voor de toekomst herziening te vragen van het besluit uit 2005 (duuraanspraak), en om een beroep te doen op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amberregeling).
Omdat eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: verzekeringsarts b&b) niet aannemelijk heeft gemaakt waarom het besluit van 2005 niet juist is, wordt dat besluit niet herzien voor de toekomst (duuraanspraak).
Een toename van arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na de 18e verjaardag kan worden meegenomen in het kader van de Amberregeling. Eisers melding van toegenomen klachten valt buiten deze periode en wordt daarom niet meegenomen.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat het UWV onzorgvuldig heeft gehandeld door niet genoeg in te gaan op zijn medische klachten. Het is ook onzorgvuldig dat dat het UWV een oordeel heeft gegeven zonder over de nodige medische stukken te beschikken of op te vragen. Bovendien is eiser niet gezien/onderzocht door een verzekeringsarts. Eisers klachten zijn gedurende zijn detentie van 2013 tot 2018 verergerd. Zijn organen gaan door zijn aandoening sneller achteruit dan bij een gezonde persoon. Hij heeft last van gewrichtsklachten en zijn gehoor en gezichtsvermogen gaan achteruit.
4.
Manier van beoordelen na een eerdere afwijzing of intrekking
Voordat de rechtbank het bestreden besluit inhoudelijk zal bespreken, is het volgende van belang.
4.1
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bepaald hoe aanvragen om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering moeten worden beoordeeld. (Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB: 2015:1 en ECLI:NL:CRVB:2015:2).
Er moet onderscheid worden gemaakt naar wat de aanvrager met een aanvraag wil bereiken. Een aanvrager kan willen:
- dat voor het verleden (met ingang van de datum waarover het eerdere besluit ging) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
- dat het eerdere besluit voor de toekomst wordt herzien (duuraanspraak),
- of dat een regeling over toegenomen arbeidsongeschiktheid wordt toegepast (Amberregeling).
Dit onderscheid is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het UWV en voor de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
4.2
Wat betreft een herziening voor de toekomst bij een duuraanspraak geldt dat de aanvrager feiten of omstandigheden moet vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Uitsluitend wanneer de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd, moet het UWV onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Als het UWV vaststelt dat het oorspronkelijke besluit onjuist was, moet het UWV een belangenafweging maken.
4.3
Wanneer de aanvraag als een beroep op toepassing van de Amberregeling aangemerkt moet worden, moet de aanvrager feiten of omstandigheden aandragen die deze aanvraag ondersteunen. Het UWV zal dan moeten onderzoeken of er reden is in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid een uitkering toe te kennen, te heropenen of te herzien.
4.4
Artikel 1a:1 van de Wajong is van toepassing op aanvragen voor een Wajong-uitkering die zijn gedaan na 1 januari 2015.
Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, bepaalt dat jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk (namelijk hoofdstuk 1a) en de daarop berustende bepalingen de ingezetene is die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte wordt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Uit deze bepaling volgt dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na de 18e verjaardag moet zijn ontstaan.
5.
Hoe het UWV de aanvraag van 20 december 2018 heeft begrepen
Het UWV heeft in bezwaar, na telefonisch overleg met eiser, de aanvraag van 20 december 2018 begrepen als:
- een verzoek om voor de toekomst terug te komen van het besluit uit 2005 (duuraanspraak), - en als een verzoek om de Amberregeling van de Wajong toe te passen.
6.
Beoordeling door het UWV
Het standpunt van het UWV is gebaseerd op beoordelingen door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b.
De verzekeringsarts heeft op 9 januari 2019 op basis van het dossier, waaronder het rapport van de verzekeringsarts van 5 juli 2005, laten weten dat het eerdere oordeel nog steeds geldt. Er is sprake van een stoornis, maar daarmee is over een langere periode normaal arbeid verricht. Daarom is in 2005 gesteld dat er geen recht was op Wajong, en dat is nog zo.
De verzekeringsarts b&b heeft op 13 juni 2019 gerapporteerd dat eiser zonder bericht niet op de hoorzitting van 6 juni 2019 is verschenen. De verzekeringsarts b&b heeft op basis van het dossier gerapporteerd dat eiser claimt dat er op zijn vroegst om en nabij 2013 meer klachten zijn. De periode van 5 jaar waarbinnen de klachten moeten zijn toegenomen, is dan echter al verstreken. Er zijn geen medische gronden om aan te nemen dat het besluit van 2005 onjuist was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat besluit onjuist is.
7.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat eiser het er mee eens is dat het UWV de aanvraag heeft opgevat als te zijn gericht op de toekomst (duuraanspraak) en als een verzoek om de Amberregeling van de Wajong toe te passen.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het UWV bij zijn beoordeling is gebonden aan het strak geformuleerde juridische kader dat hiervoor in overweging 4 is weergegeven. Dat geldt vervolgens ook voor de rechtbank. De rechtbank moet beoordelen of het UWV het bestreden besluit in overeenstemming met het geldende juridische kader heeft genomen.
7.1
Over de duuraanspraak (toekomst)
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser bestudeerd, waaronder het rapport van de verzekeringsarts van 5 juli 2005.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b terecht geen aanleiding gezien om informatie bij behandelaars op te vragen, omdat het bij de procedure over een duuraanspraak de taak van eiser is om zijn aanvraag deugdelijk en toereikend te onderbouwen en te voorzien van relevante gegevens van behandelaars.
Eiser is - zonder zich af te melden - niet verschenen op de hoorzitting van 6 juni 2019. De verzekeringsarts b&b zou daarbij aanwezig zijn. De rechtbank vindt het op basis van de telefoonnotities van het KlantContactCentrum van het UWV van 9 mei en 20 juni 2019 voldoende aannemelijk dat eiser wist dat de hoorzitting op 6 juni 2019 was. Dat eiser stelt dat hij van het telefonisch verschuiven op 9 mei 2019 van de hoorzitting van 3 juni naar 6 juni 2019 geen schriftelijk bericht heeft ontvangen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel gelet op de telefoonnotities. Eiser ontkent bovendien niet dat hij de schriftelijke uitnodiging voor de hoorzitting van 3 juni 2019 heeft ontvangen. Maar daar is hij ook niet verschenen. Het komt daarom voor risico van eiser dat een verzekeringsarts hem niet heeft gesproken en onderzocht.
De rechtbank voegt aan het voorgaande toe dat eiser niet heeft gesteld dat het UWV medische feiten heeft gemist die gaan over het moment van eisers 18e verjaardag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b inzichtelijk gemotiveerd dat niet blijkt dat het oorspronkelijke besluit uit 2005 niet juist was. Eiser moet zijn standpunt met medische gegevens onderbouwen. Hij heeft dat niet bij de aanvraag gedaan, en ook niet in bezwaar en beroep. Eiser heeft op de zitting gezegd dat zijn medische dossier bij zijn voormalige gemachtigde ligt en dat hij zijn behandelaar in Rotterdam heeft gevraagd om de stukken aan hem te geven. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om eiser nu nog de gelegenheid te geven om zijn standpunt met medische gegevens te onderbouwen omdat hij daarvoor genoeg tijd heeft gehad.
De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
Het UWV heeft dus terecht gesteld dat eiser vanaf de aanvraag van 20 december 2018 voor de toekomst geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
7.2
Over de toepassing van de Amberregeling
De rechtbank stelt vast dat de toename van arbeidsongeschiktheid waarvan volgens eiser sprake is, zich moet hebben voorgedaan tussen 9 april 1996 en vóór 9 april 2001. Dit volgt uit wat in artikel 1a:1 van de Wajong is bepaald. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat zijn beperkingen zijn toegenomen in de periode van 2013 tot 2018. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzekeringsarts b&b op basis van het dossier terecht heeft geoordeeld dat de toename van arbeidsongeschiktheid waarvan volgens eiser sprake is, zich heeft voorgedaan nadat de periode van 5 jaar vanaf eisers 18e verjaardag verstreken was. Alleen daarom al hoefde de verzekeringsarts b&b geen informatie bij behandelaars op te vragen en was het niet noodzakelijk dat de verzekeringsarts b&b zelf eiser zou zien.
Het UWV heeft dus terecht gesteld dat eiser ook op grond van de Amberregeling niet alsnog recht heeft op een Wajonguitkering.
8.
Conclusie en proceskosten
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.