4.4Artikel 1a:1 van de Wajong is van toepassing op aanvragen voor een Wajong-uitkering die zijn gedaan na 1 januari 2015.
Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, bepaalt dat jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk (namelijk hoofdstuk 1a) en de daarop berustende bepalingen de ingezetene is die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte wordt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Uit deze bepaling volgt dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na de 18e verjaardag moet zijn ontstaan.
5.
Hoe het UWV de aanvraag van 20 december 2018 heeft begrepen
Het UWV heeft in bezwaar, na telefonisch overleg met eiser, de aanvraag van 20 december 2018 begrepen als:
- een verzoek om voor de toekomst terug te komen van het besluit uit 2005 (duuraanspraak), - en als een verzoek om de Amberregeling van de Wajong toe te passen.
6.
Beoordeling door het UWV
Het standpunt van het UWV is gebaseerd op beoordelingen door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b.
De verzekeringsarts heeft op 9 januari 2019 op basis van het dossier, waaronder het rapport van de verzekeringsarts van 5 juli 2005, laten weten dat het eerdere oordeel nog steeds geldt. Er is sprake van een stoornis, maar daarmee is over een langere periode normaal arbeid verricht. Daarom is in 2005 gesteld dat er geen recht was op Wajong, en dat is nog zo.
De verzekeringsarts b&b heeft op 13 juni 2019 gerapporteerd dat eiser zonder bericht niet op de hoorzitting van 6 juni 2019 is verschenen. De verzekeringsarts b&b heeft op basis van het dossier gerapporteerd dat eiser claimt dat er op zijn vroegst om en nabij 2013 meer klachten zijn. De periode van 5 jaar waarbinnen de klachten moeten zijn toegenomen, is dan echter al verstreken. Er zijn geen medische gronden om aan te nemen dat het besluit van 2005 onjuist was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat besluit onjuist is.
7.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat eiser het er mee eens is dat het UWV de aanvraag heeft opgevat als te zijn gericht op de toekomst (duuraanspraak) en als een verzoek om de Amberregeling van de Wajong toe te passen.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het UWV bij zijn beoordeling is gebonden aan het strak geformuleerde juridische kader dat hiervoor in overweging 4 is weergegeven. Dat geldt vervolgens ook voor de rechtbank. De rechtbank moet beoordelen of het UWV het bestreden besluit in overeenstemming met het geldende juridische kader heeft genomen.