ECLI:NL:RBZWB:2020:1308
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling proceskosten in bestuursrechtelijke zaak over zorgtoeslag en kindgebonden budget
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 oktober 2019, dat betrekking had op de definitieve berekening van zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag over het jaar 2018. Op 12 februari 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit herzien, waarbij verzoekster als alleenstaande ouder werd aangemerkt voor de berekening van haar toeslagen. Na deze herziening heeft de gemachtigde van verzoekster het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om hen te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.