Op 18 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.H.E. Sweers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 juli 2018, waarin de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd afgewezen. Tijdens de zitting op 31 oktober 2019 heeft de rechtbank geconstateerd dat het bestreden besluit gebreken vertoonde, wat leidde tot een tussenuitspraak op 16 december 2019. In deze tussenuitspraak werd het UWV de kans geboden om het gebrek te herstellen, maar in een brief van 23 januari 2020 heeft het UWV aangegeven geen gebruik te willen maken van deze mogelijkheid. De rechtbank heeft vervolgens op 30 januari 2020 besloten het onderzoek te sluiten zonder nadere zitting.
In de uitspraak van 18 maart 2020 heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts b&b niet adequaat had gehandeld door niet aan te sluiten bij de bevindingen van psychiater [naam psychiater] van 3 april 2019. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit, met betrekking tot de medische beoordeling, aan een motiveringsgebrek lijdt. Aangezien het UWV het gebrek niet wenste te herstellen, verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.050,-, en het betaalde griffierecht van € 46,- diende aan eiseres te worden vergoed.