ECLI:NL:RBZWB:2020:1119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
02-016818-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens bedreiging en belediging

Op 19 februari 2020 heeft de politierechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en belediging van een aangever. De zaak werd behandeld op een zitting waar zowel de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, als de verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. C.M. Koole, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangever door deze te filmen en te bedreigen met woorden en handelingen die als dreigend konden worden opgevat.

De officier van justitie concludeerde dat niet alle feiten bewezen konden worden, maar dat feit 2, de bedreiging, wel bewezen kon worden. Hij eiste dat de verdachte schuldig werd verklaard, maar zonder strafoplegging, gezien de geringe ernst van het feit en het feit dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking was gekomen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, onder verwijzing naar eerdere procedures en een sepôt in een andere zaak.

De politierechter oordeelde dat de zaak onbegrijpelijk was, zowel procedureel als inhoudelijk. Hij stelde vast dat het dossier niet duidelijk maakte welke gedragingen aan de verdachte verweten werden en dat er sprake was van een schending van de goede procesorde. Gezien de lange duur van de procedure en de geringe strafvorderlijke betekenis van de feiten, besloot de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Deze beslissing is gebaseerd op de artikelen 348 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-016818-18
Schriftelijke vastlegging
van het mondelinge vonnis van de politierechter d.d. 19 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op geboortedatum 1996 te X,
wonende xx-straat te X.
Raadsvrouw: mr. C.M. Koole, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 februari 2019, waarbij de officier van justitie mr. G. Oosterveld en de verdediging hun standpunten hebben duidelijk gemaakt.

2.De tenlastelegging

1
hij in of omstreeks 1 mei 2016 tot en met 10 juli 2016 te X, gemeente X, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die [aangever], door die voornoemde [aangever]
meermalen, althans eenmaal te filmen (met een videocamera en/of met een mobiele telefoon) en/of meermalen, althans eenmaal te bedreigen (met onder andere de woorden: "ik maak je af, ik maak je kapot" en/of "jij gaat in een lijkzak het dorp uit" en/of handelingen zoals een snijdende beweging met de hand langs de keel te maken, althans woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard en/of strekking) en/of meermalen, althans eenmaal te beledigen (met onder andere de woorden: "(vieze vuile) kankermongool" en/of "invalidemongool" en/of meermalen, althans eenmaal een poort en/of een slot te vernielen,
met het oogmerk die [aangever], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks 1 mei 2016 tot en met 10 juli 2016 te X, gemeente X [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af" en/of "ik maak je kapot" en/of dreigend met de hand langs de keel een snijdende beweging te maken, althans woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks 1 mei 2016 tot en met 10 juli 2016 te X, gemeente X opzettelijk [aangever], in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem (meermalen althans eenmaal) de woorden toe te voegen: "klootzak" en/of "(vieze vuile)kankermongool" en/of "invalidemongool", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van oordeel dat de politierechter niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 3 en dat verdachte moet worden vrijgesproken van die feiten. Feit 2 kan wel tot een bewezenverklaring leiden. In aanmerking moet worden genomen dat het om een relatief gering feit gaat, artikel 63 van toepassing is in verband met een bestraffing op 9 juli 2017 en dat verdachte sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. De officier eist toepassing van artikel 9a Sr: verdachte moet worden schuldig verklaard, maar er moet geen straf worden opgelegd.
De officier heeft geen weerwoord gegeven op hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

4.Het standpunt van de verdediging

Het onderhavige dossier heeft als parketnummer 02-0166818-18. De raadsvrouw wijst erop dat er sprake was van een sepôt (SEPOT02) ten aanzien van feit 2, de bedreiging, genomen in dezelfde strafzaak met een ander parketnummer te weten 02/073829-17. In die zaak was een artikel 12 procedure aanhangig (dossiers 2016305656 en/of 2016176425?). Verdachte werd op 24 juli 2017 door de politierechter veroordeeld voor een bedreiging op 9 juli 2016 conform het huidige feit 2 (ik maak je kapot en snijdende beweging langs de keel). Op 10 oktober 2017 heeft het Hof in de zaak 20166425 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in verband met de uitspraak van de politierechter op 24 juli 2017, maar het Hof oordeelde wel dat in 2016175216 nog diende te worden vervolgd. Op de zitting van de politierechter van 20 april 2018 werd verdachte conform de opdracht van het Hof inzake de drie feiten (dezelfde feiten als op de onderhavige dagvaarding) gedagvaard. Deze dagvaarding werd zonder toelichting voor de zittingsdatum, namelijk op 3 april 2018, weer ingetrokken. Voor de zitting van heden werd een gelijkluidende dagvaarding betekend.
De raadsvrouw vindt dat de officier niet-ontvankelijk moet worden verklaard en wijst daarbij in samenhang op de overschrijding van de redelijke termijn, de onduidelijkheid welke strafdossiers al dan niet toepasselijk zijn, schending van de ne bis in idem regel en de belemmeringen die de verdediging door dit alles heeft ondervonden en ondervindt.

5.Het oordeel van de politierechter

De politierechter vindt het dossier van de strafzaak onbegrijpelijk om zowel procedurele als inhoudelijke redenen. Het komt hem niet vreemd voor dat ook verdachte niet begrijpt waarvoor en waarom hij (nu opnieuw) moet voorkomen.
Inhoudelijk:
De politierechter stelt allereerst vast dat het dossier niet duidelijk maakt welke aan verdachte verweten gedragingen en wanneer zijn gepleegd. Een warboel van gedragingen, blijkens het dossier ook buiten de tenlastegelegde periode, worden op een hoop gegooid (voorbeeld: “kankermongool”, zou verdachte in januari 2016 hebben geroepen). Het is de politierechter niet duidelijk geworden welke gedragingen en op welk tijdstip aan verdachte worden verweten. Hij kan zich voorstellen dat ook verdachte er geen wijs uit kan worden.
Procedureel:
Voor de politierechter zijn de door het openbaar ministerie gevolgde procedure en genomen beslissingen eveneens niet duidelijk geworden. De politierechter heeft kennis genomen van het aanvankelijke sepôt en de veroordeling van 20 april 2018. Aannemelijk, maar niet volledig duidelijk geworden, is dat verdachte reeds is veroordeeld voor de bedreiging van 9 juli 2016 die qua datum en gebezigde bewoordingen vallen binnen de periode van de onderhavige tenlastelegging. Het is ook onbegrijpelijk dat na de uitspraak van het Hof het openbaar ministerie onder een ander parketnummer verdachte heeft gedagvaard en deze dagvaarding voorafgaande aan de zitting van 20 april 2018 weer heeft ingetrokken. Daarbij komt dat verdachte over de feiten is gehoord in november 2016 en aldus de redelijke termijn verre is overschreden. En dat ten aanzien van een strafzaak waarbij slechts een eenvoudige belediging overblijft, na al die tijd en procedurele verwikkelingen een feit van zeer gering strafvorderlijk belang.
Samenvattend:
In juridische bewoordingen: er is sprake van schending van de goede procesorde, in het bijzonder van de beginselen van vertrouwen en rechtszekerheid. In samenhang met de forse overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak van gering strafvorderlijk belang, een en ander onder voor de verdachte, procespartijen en de politierechter onbegrijpelijke omstandigheden, past naar het oordeel van de politierechter geen andere sanctie dan niet-ontvankelijkheid.
In gewone woorden: na zoveel toestanden en na zo’n lange tijd moet de officier van justitie nu niet meer bij de rechter aankomen met deze kleine zaak vol onduidelijkheden.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 348 van het Wetboek van Strafvordering

7.De beslissing

De politierechter:
-
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.M. Hopmans, politierechter en M. Meuwese, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2020.
wg griffier wg politierechter