ECLI:NL:RBZWB:2020:1084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
AWB- 20_264 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van drank- en horecawetvergunning en exploitatievergunning op basis van de Wet Bibob

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een café-restaurant exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Moerdijk, dat haar drank- en horecawetvergunning en exploitatievergunning had ingetrokken. De burgemeester had dit besluit genomen op basis van de Wet Bibob, omdat verzoekster onvoldoende gegevens had verstrekt voor een integriteitsonderzoek. Tijdens de zitting op 20 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat verzoekster zich bereid had getoond om de ontbrekende gegevens te verstrekken en dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de inkomsten uit het café-restaurant noodzakelijk waren voor haar levensonderhoud.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester meer gegevens had gevraagd dan verzoekster verplicht was te verstrekken. Dit betekende dat het niet aanleveren van deze gegevens niet kon worden aangemerkt als een weigering om het formulier volledig in te vullen. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukte dat verzoekster de gegevens onder punt 1, 9 en 10 diende te verstrekken, maar dat het ontbreken van de overige gegevens geen grondslag vormde voor de intrekking van de vergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/264 HOREC VV
uitspraak van 5 maart 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoekster] ,te [woonplaats verzoeker] , verzoekster,
gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,
en
de burgemeester van de gemeente Moerdijk, verweerder.
Procesverloop
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit) waarbij de burgemeester de aan verzoekster verleende drank- en horecawetvergunning en exploitatievergunning heeft ingetrokken. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 februari 2020.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A.P. Nagtzaam en mr. Y.W.M. van Loon.
Overwegingen

1.Feiten en omstandigheden

Verzoekster exploiteert café restaurant [naam café restaurant] in de vorm van een eenmanszaak. [naam café restaurant] is gevestigd aan de [adres café restaurant] te [vestigingsplaats café restaurant] . Bij besluit van 10 februari 2016 heeft de burgemeester aan verzoekster ten behoeve van de exploitatie van [naam café restaurant] een exploitatievergunning en een vergunning op grond van de drank- en horecawet (DHW) verleend.
Bij brief van 13 mei 2019 heeft de burgemeester verzoekster medegedeeld dat de vraag gerezen is of de feiten en omstandigheden sinds het verlenen van de vergunningen zodanig veranderd zijn dat het verder in stand laten van de vergunningen nog langer gerechtvaardigd of wenselijk is. Op grond van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) is daarom een onderzoek ingesteld naar de integriteit van verzoekster als ondernemer. De burgemeester heeft verzoekster in dat kader verzocht uiterlijk 4 juni 2019 een vragenformulier in te vullen en een aantal gegevens en bescheiden te overleggen. Daarbij heeft de burgemeester erop gewezen dat het niet volledig of niet tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens op zich reeds wordt aangemerkt als een ernstig gevaar in de zin van artikel 4 van de Wet Bibob, zodat de enkele weigering gegevens aan te leveren al kan leiden tot een intrekking van de vergunningen.
De burgemeester heeft de termijn voor het aanleveren van gegevens vervolgens verlengd tot 18 juni 2019 en daarna tot 2 augustus 2019. Daarbij heeft de burgemeester er opnieuw op gewezen dat het niet volledig of niet tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens kan leiden tot een intrekking van de vergunning.
Bij brief van 4 oktober 2019 heeft de burgemeester verzoekster medegedeeld voornemens te zijn haar DHW-vergunning en exploitatievergunning in te trekken. De burgemeester heeft daaraan ten grondslag gelegd dat verzoekster onvoldoende gegevens heeft verschaft, zodat de burgemeester geen Bibob-onderzoek kan uitvoeren.
Verzoekster heeft op 16 oktober 2019 mondeling haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.
De burgemeester heeft verzoekster vervolgens voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken uiterlijk 5 december 2019 te verstrekken.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester de aan verzoekster verleende drank- en horecawetvergunning en exploitatievergunning ingetrokken. [naam café restaurant] dient uiterlijk op
7 februari 2020 gesloten te zijn en te blijven.
Naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening heeft de burgemeester medegedeeld dat met de sluiting mag worden gewacht tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.

2.Spoedeisend belang

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoekster heeft ter zitting gesteld dat de inkomsten uit [naam café restaurant] noodzakelijk zijn om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarin een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening gelegen is.

3.Voorlopige voorziening: kader

De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

4.Wet- en regelgeving

Artikel 30, derde lid, van de Wet Bibob bepaalt, voor zover thans van belang, dat de betrokkene het bestuursorgaan de gegevens en bescheiden verschaft, indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de intrekking van een beschikking.
Het vijfde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling een of meer formulieren worden vastgesteld voor het verstrekken van de in het eerste en derde lid bedoelde gegevens en bescheiden alsmede voor de bevindingen van het eigen onderzoek.
Deze ministeriële regeling is de Regeling Bibob-formulieren.
Bijlage 3 bij de ministeriële regeling (hierna: bijlage 3) bevat een bibob-vragenformulier met betrekking tot beschikkingen, niet zijnde subsidieaanvragen of vergunningen ex artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo.
Artikel 4 van de Regeling Bibob-formulieren bepaalt dat het de bevoegde instantie is toegestaan om op basis van het vragenformulier voor een Bibob-aangelegenheid een vragenlijst samen te stellen en in de plaats van het vragenformulier te gebruiken voor het verkrijgen van gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 30, eerste en derde lid, van de Wet Bibob.
Artikel 5 van de Regeling Bibob-formulieren bepaalt dat bij het samenstellen van een vragenlijst voor een Bibob-aangelegenheid de bevoegde instantie uitsluitend een selectie dient te maken van vragen en deelvragen uit het vragenformulier voor die Bibob-aangelegenheid.
Artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob bepaalt dat indien toepassing wordt gegeven aan artikel 30, derde lid, de weigering van de betrokkene, (…), om een formulier als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, volledig in te vullen, wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
Artikel 3 van de Wet Bibob bepaalt dat voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, zij kunnen weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking kunnen intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
Artikel 31, derde lid, aanhef en onder a van de DHW bepaalt, voor zover thans relevant, dat een vergunning door de burgemeester kan worden ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
Artikel 2.28a, aanhef en onder d van de Algemeen plaatselijke verordening gemeente Moerdijk (APV) bepaalt dat onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 een exploitatievergunning wordt ingetrokken indien voor de exploitatie van een horeca-inrichting tevens een vergunning op basis van de DHW is vereist en deze vergunning is ingetrokken.

5.Beoordeling

Namens de burgemeester is ter zitting naar voren gebracht dat de bevoegdheid tot het vragen van gegevens en bescheiden in dit geval is ontleend aan artikel 30, derde lid, van de Wet Bibob. Verzoekster heeft niet betwist dat de burgemeester in beginsel bevoegd kan zijn gegevens en bescheiden te vragen. Volgens verzoekster was de burgemeester daartoe in dit geval echter niet bevoegd, omdat de burgemeester heeft nagelaten inzichtelijk te maken waaruit het vermoeden van strafbare feiten bestaat.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontbreken in de tekst van artikel 30, derde lid, van de Wet Bibob aanknopingspunten om verzoekster te volgen in haar stelling dat de burgemeester eerst gegevens en bescheiden zou mogen vragen, als er sprake zou zijn van een vermoeden van strafbare feiten. De voorzieningenrechter ziet in deze stelling dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar mogelijk geen stand kan houden.
De burgemeester heeft aan het bestreden besluit het ontbreken van de volgende gegevens ten grondslag gelegd:
1. Afschriften van bankrekeningnummer [nummer bankrekening 1] in kleur over de periode van 1 juni 2017 tot 9 december 2019;
2. Afschriften van een zakelijke spaarrekening in kleur over de periode van 1 juni 2017 tot 9 december 2019;
3. Afschriften van bankrekeningnummer [nummer bankrekening 2] (op naam van [naam rekeninghouder] ) in kleur over de periode van 1 juni 2017 tot 9 december 2019;
4. Afschriften waaruit blijkt dat aan de betalingsregeling met [naam incassobureau] (ten behoeve van [naam begunstigde] ) is voldaan of een bewijsstuk waaruit blijkt dat verzoekster nieuwe afspraken heeft gemaakt;
5. Verklaring Betalingsgedrag nakoming financiële verplichtingen van de Belastingdienst;
6. Kasboek van de periode 01-06-2017 tot 9 december 2019;
7. Leningovereenkomst met [naam verstrekker lening] ;
8. Volledig overzicht van alle schulden en schuldeisers en, indien sprake is van een betalingsregeling of andere afspraken, dan een afschrift daarvan;
9. Kopie geldig legitimatiebewijs mevrouw [naam verzoekster] ;
10. Afschrift waaruit blijkt wat het eigen vermogen is en waaruit het vermogen is opgebouwd;
11. Overeenkomsten met leveranciers (van dranken, grondstoffen voor de pizza’s, gebruiksmiddelen, schoonmaakmiddelen etc);
12. Een bewijsstuk waaruit blijkt hoe verzoekster de inkopen voor het horecabedrijf financiert en wie haar leveranciers zijn.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij de gegevens onder punt 1 en 9 wel degelijk heeft verstrekt en dat zij ten tijde van de aanvraag voor de vergunning bovendien al een kopie van haar legitimatiebewijs had verstrekt. Om de overige gegevens heeft de burgemeester volgens verzoekster niet gevraagd in het formulier, zodat het ontbreken daarvan niet kan worden aangemerkt als een weigering het formulier volledig in te vullen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester op grond van artikel 4, gelezen in samenhang met artikel 5 van de Regeling Bibob-formulieren voor een Bibob-aangelegenheid zelf een vragenlijst mag samenstellen, maar daarbij een selectie dient te maken van vragen en deelvragen uit de bestaande vragenformulieren, die als bijlagen bij de Regeling Bibob-formulieren zijn gevoegd.
De burgemeester heeft ter zitting bevestigd dat voor de inhoud van het vragenformulier zoals dat aan verzoekster is voorgelegd is aangesloten bij het vragenformulier in bijlage 3 bij de Regeling Bibob-formulieren (hierna: bijlage 3).
5.1
Gegevens onder punt 2 tot en met 8, 11 en 12
gegevens onder punt 6, 11 en 12: gegevens van de onderneming
In het vragenformulier is onder vraag 1a gevraagd om de winst- en verliesrekening met toelichting over de afgelopen drie (boek)jaren en de balans met toelichting per eind van de afgelopen drie (boek)jaren. Deze vraag strookt met vraag 1B en 6A uit bijlage 3.
In het vragenformulier is niet gevraagd een kasboek, overeenkomsten met leveranciers en bewijsstukken van financiering van het horecabedrijf te verstrekken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het feit dat verzoekster deze gegevens niet heeft verstrekt, dan ook niet worden aangemerkt als een weigering een formulier als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, volledig in te vullen, nog los van de vraag of verzoekster gelet op bijlage 3 verplicht was geweest deze gegevens te verstrekken wanneer ze wel waren gevraagd.
gegevens onder punt 4, 5 en 8: schulden
Onder vraag 2e in het vragenformulier is gevraagd naar schulden van verzoekster, waaronder schulden aan de Belastingdienst. Per schuldeiser is gevraagd het huidige bedrag, het bedrag aan het einde van het afgelopen jaar en het bedrag aan het einde van het jaar daarvoor te vermelden. Deze vraag strookt in zoverre met vraag 2D uit bijlage 3. Op grond van bijlage 3 mocht de burgemeester vragen om (kopieën van) schriftelijke bewijsstukken (overeenkomsten, belastingaangifte etc.) waaruit de bron en omvang van deze schulden blijkt.
Door van verzoekster onder de punten 4 en 8 te verlangen dat zij afschriften verstrekte van een betalingsregeling of andere afspraken, heeft de burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter meer informatie van verzoekster gevraagd dan zij verplicht was te verstrekken.
Verzoekster heeft in reactie op vraag 2e niet verklaard dat zij een schuld heeft aan de Belastingdienst, zodat het er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter behoudens aanknopingspunten voor het tegendeel, voor moest worden gehouden dat verzoekster geen schuld aan de Belastingdienst had. De burgemeester heeft desondanks van verzoekster verlangd dat zij een Verklaring Betalingsgedrag nakoming financiële verplichtingen van de Belastingdienst (punt 5) verstrekte. Aldus heeft de burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter meer informatie van verzoekster gevraagd dan zij verplicht was te verstrekken.
gegevens onder punt 7: leningen
Onder vraag 2e in het vragenformulier is daarnaast gevraagd of verzoekster of [naam café restaurant] leningen hebben. Wanneer het antwoord daarop bevestigend is moeten de gegevens van de leningen worden vermeld en onder meer de overeenkomst van lening worden verstrekt. Uit vraag 2H uit bijlage 3 volgt dat deze informatie enkel gevraagd mag worden voor zover het ontvangen leningen betreft. De voorzieningenrechter begrijpt dat de overeenkomst van lening om de verstrekking waarvan de burgemeester heeft verzocht zou zien op een vermeende lening van verzoekster of [naam café restaurant] aan [naam begunstigde] , en dus niet om een door verzoekster of [naam café restaurant] ontvangen lening. Door van verzoekster te vragen om deze overeenkomst van lening te verstrekken heeft de burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter meer informatie van verzoekster gevraagd dan zij verplicht was te verstrekken.
gegevens onder punt 2 en 3: wijze van financiering
In het vragenformulier is onder vraag 6b gevraagd hoe investeringen in de onderneming worden gefinancierd. Wanneer het antwoord daarop luidt dat de investeringen met eigen vermogen worden gefinancierd, is gevraagd om kopieën van bankafschriften bij te voegen waaruit het eigen vermogen blijkt. Deze vraag strookt met vraag 6b uit bijlage 3.
Omdat de bankafschriften naar de voorzieningenrechter begrijpt zijn gevraagd om het eigen vermogen inzichtelijk te maken, heeft de burgemeester met het verzoek afschriften van de bankrekening van de zoon van verzoekster te verstrekken (punt 3), meer gegevens van verzoekster gevraagd, dan verzoekster verplicht was te verstrekken. Hoewel van vermogen zou kunnen blijken uit de afschriften van een zakelijke spaarrekening, heeft verzoekster ter zitting gesteld dat zij geen zakelijke spaarrekening heeft. De burgemeester heeft dat niet betwist. Dat verzoekster geen gegevens van een zakelijke spaarrekening heeft verstrekt, kan dan ook niet worden aangemerkt als een weigering een formulier als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, volledig in te vullen.
gegevens onder punt 2 tot en met 8, 11 en 12
Nu de burgemeester met de gegevens onder punt 2 tot en met 8, 11 en 12 van verzoekster meer gegevens heeft gevraagd dan verzoekster verplicht was te verstrekken, kan het feit dat verzoekster deze gegevens niet heeft verstrekt niet worden aangemerkt als een weigering een formulier als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, volledig in te vullen. Het ontbreken van deze gegevens vormt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen grondslag voor het intrekken van de DHW-vergunning en de exploitatievergunning.
5.2
Gegevens onder punt 1, 9 en 10
Het voorgaande laat onverlet dat de burgemeester wel van verzoekster kon verlangen dat zij de gegevens onder punt 1, 9 en 10 verstrekte. Verzoekster heeft dat ook niet betwist. Wanneer verzoekster deze gegevens niet verstrekt, is de burgemeester bevoegd om de DHW-vergunning en in het verlengde daarvan de exploitatievergunning van verzoekster in te trekken.
Partijen verschillen van mening over de vraag of verzoekster de bankafschriften en een kopie van een legitimatiebewijs heeft verstrekt. Verzoekster stelt dat zij de gegevens verstrekt heeft. Verzoekster heeft daarnaast gesteld dat zij geen andere bankrekeningen op haar naam heeft, dan de bankrekening onder punt 1, zodat met het verstrekken van de afschriften van die rekening, voldaan is aan hetgeen de burgemeester onder punt 10 heeft gevraagd.
De burgemeester heeft niet betwist dat verzoekster alleen de bankrekening onder punt 1 op haar naam heeft, zodat met het verstrekken van de afschriften daarvan voldaan zou zijn aan hetgeen onder punt 10 is gevraagd, maar de burgemeester stelt geen bankafschriften of een kopie van het legitimatiebewijs van verzoekster te hebben ontvangen, of daar op een andere wijze over te beschikken.
De voorzieningenrechter kan niet vaststellen of verzoekster een kopie van haar bankafschriften en legitimatiebewijs heeft verstrekt. Gelet op het feit dat sprake is van een voorlopige voorziening hangende bezwaar, dat er in bezwaar een volledige heroverweging dient plaats te vinden waarin ook de feiten en omstandigheden van na het bestreden besluit moeten worden betrokken en dat verzoekster zich bereid heeft getoond een kopie van haar bankafschriften en legitimatiebewijs te verstrekken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
6. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter benadrukt ter informatie van verzoekster dat verzoekster op de kortst mogelijke termijn een kopie in kleur van álle bankafschriften over de periode van
1 juni 2017 tot 9 december 2019 van de bankrekening met nummer [nummer bankrekening 1] aan de burgemeester dient te verstrekken. Daarnaast dient verzoekster een kopie van haar legitimatiebewijs aan de burgemeester te verstrekken.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier en in het openbaar uitgesproken op
5 maart 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.