ECLI:NL:RBZWB:2019:913

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
BRE - 17 _ 8017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het verlaagde tarief op omzetbelasting voor ceremoniële huwelijken door zelfstandig trouwambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een zelfstandig trouwambtenaar en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die als trouwambtenaar en ceremoniespreker werkzaam is, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve teruggaaf van omzetbelasting (OB) over de jaren 2013 tot en met 2016 en tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de op aangifte voldane omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende een omzet van € 6.114 heeft aangegeven, belast met 21% OB, en dat zij meent dat het verlaagde tarief van 6% van toepassing is op haar diensten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het aan de belanghebbende is om aannemelijk te maken dat haar diensten als ceremonieel trouwambtenaar kwalificeren als een artistieke prestatie, waarvoor het verlaagde tarief van toepassing zou zijn. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd dat haar diensten daadwerkelijk een artistieke prestatie zijn. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat niet is aangetoond dat de inspecteur beleid heeft gevoerd dat ten nadele van de belanghebbende is afgeweken.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar betreffende het tweede kwartaal 2017 en heeft zich onbevoegd verklaard voor het beroep dat ziet op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve teruggaaf over de jaren 2013 tot en met 2016. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. A. Wiskerke-Hovanesian.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/8017
uitspraak van 26 februari 2019
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
  • De uitspraak van de inspecteur van 10 november 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de op aangifte voldane omzetbelasting over het tweede kwartaal 2017 met nummer [nummer] .B.01.7240.
  • De afwijzing van het verzoek om ambtshalve teruggaaf van omzetbelasting die is voldaan over de jaren 2013 tot en met 2016.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019 te Middelburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [plaats 2] , en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar betreffende het tweede kwartaal 2017;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve teruggaaf over de jaren 2013 tot en met 2016.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende werkt als zelfstandig trouwambtenaar en ceremoniespreker. Zij heeft aangifte omzetbelasting (hierna OB) gedaan over het tweede kwartaal 2017 op 29 juli 2017. In deze aangifte heeft belanghebbende haar omzet ad € 6.114 aangegeven als omzet belast met 21 procent OB. De aangegeven OB bedraagt € 1.284. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 304 aan voorbelasting in aftrek gebracht. Het op aangifte verschuldigde bedrag van € 980 is op 31 juli 2017 voldaan.
2.2.
Op 8 september 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de op aangifte voldane omzetbelasting over het tweede kwartaal 2017. Zij meent dat zij ten onrechte 21 procent OB over de door haar verleende diensten heeft berekend en dat dit zes procent zou moeten zijn. De inspecteur heeft op 10 november 2017 het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
Geschil
2.3.
Tussen partijen is in geschil of de diensten van belanghebbende bij ceremonies waarbij ze geen huwelijken voltrekt zijn belast met 21 procent OB dan wel is aan te merken als het optreden door een uitvoerend kunstenaar, waarop het verlaagde tarief van zes procent van toepassing is op grond van post b.17 van Tabel I behorende bij de wet op de omzetbelasting (hierna: Wet OB).
2.4.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de prestaties die belanghebbende levert, zijn aan te merken als het optreden door een uitvoerend kunstenaar, dan is ook in geschil of de heffing geheel in Nederland ligt.
Beoordeling
2.6.
Artikel 9 wet OB luidt:

1. De belasting bedraagt 21 percent.
2.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:
a. 6 percent voor leveringen van goederen en diensten, genoemd inde bij deze wet behorende tabel I;
(..)
Tabel I onderdeel b.17 noemt de dienst het optreden door uitvoerende kunstenaars.
2.7.
In het Besluit van 4 september 2014, nr. BLKB 2014/123M (hierna: het besluit) is opgenomen:

POST B 17
(…)
2. Uitvoerende kunstenaars
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een optreden door een uitvoerende kunstenaar is bepalend of een artistieke prestatie wordt verricht.
(…)
De post is in ieder geval van toepassing op optredens door kunstenaars die uitvoeringen zijn als bedoeld in post b 14, onderdeel d. Het gaat daarbij om muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets. De toepassing van de post is echter niet beperkt tot dergelijke uitvoeringen. Ook de publieksoptredens van andere uitvoerende kunstenaars zoals komieken, goochelaars en buiksprekers vallen onder de post.
(…)
Een diskjockey, videojockey en Master of Ceremony/vocalist bezit de hoedanigheid van uitvoerend kunstenaar voor zijn optreden op dance-parties, festivals, poppodia en dergelijke.
(…)
Het geven van gelegenheid tot deelname aan een optreden en het organiseren van optredens zijn prestaties die in een te ver verwijderd verband staan met het optreden van de uitvoerende kunstenaar. Die prestaties vallen niet onder de post.”
2.8.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat haar diensten bij ceremonies waarbij ze geen huwelijken voltrekt, optredens van een uitvoerend kunstenaar zijn als bedoeld in Tabel I onderdeel b.17. De inspecteur is primair van mening dat die diensten van belanghebbende niet kwalificeren als optreden van een uitvoerend kunstenaar omdat de modale consument haar diensten niet als zodanig beschouwt. Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de dienst die belanghebbende verricht, veel meer omvat dan het optreden van een uitvoerend kunstenaar en dat daarom het verlaagde tarief niet van toepassing is. Meer subsidiair voert de inspecteur aan dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een artistieke prestatie verleent.
2.9.
Nu belanghebbende het verlaagde tarief zoals is opgenomen in artikel 6, tweede lid, sub a Wet OB wenst toe te passen, is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het verlaagde tarief van toepassing is. Volgens belanghebbende is de ceremonie die zij verzorgt een artistieke prestatie. Deze ceremonie wordt namelijk volledig op maat gemaakt naar de wensen van het bruidspaar. Daarbij kunnen ook muziek, geluid en licht onderdeel zijn van de ceremonie. Ook is participatie van derden mogelijk tijdens de ceremonie. Belanghebbende voert dan regie over deze onderdelen. Belanghebbende maakt ook een huwelijksdocument dat aan het echtpaar wordt overhandigd. De rechtbank begrijpt hieruit dat de dienst van belanghebbende ten aanzien van ceremoniële huwelijken meerdere taken omvat die samen een dienst vormen.
2.10.
De vraag dient dan te worden beantwoord of belanghebbende een artistieke prestatie verricht bij het voltrekken van ceremoniële huwelijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de dienst zoals zij die uitvoert, daadwerkelijk een artistieke prestatie is.
2.11.
De vergelijking van belanghebbende met de in het besluit opgenomen Master of Ceremony kan niet leiden tot een ander oordeel. Immers, bij een Master of Ceremony op dance-parties, festivals, poppodia en dergelijke zoals wordt bedoeld in het besluit, gaat het om een optreden bedoeld om het publiek te vermaken rond optredens van (andere) uitvoerende artiesten. De dienst van belanghebbende is voornamelijk gericht op het bruidspaar zelf en alleen tijdens de huwelijksceremonie. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen Master of Ceremony is, zoals bedoeld in het besluit.
Gelijkheidsbeginsel
2.12.
Belanghebbende doet daarnaast een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende wijst daarbij op een aantal bekende Nederlanders die volgens belanghebbende het verlaagde tarief toepassen wanneer zij een huwelijksceremonie voltrekken. Ook wijst belanghebbende op de zogenoemde nep trouwambtenaren waarbij een acteur paren in de echt verbindt als komediant die op humoristische wijze de show vormgeeft. Belanghebbende stelt dat ook deze groep het verlaagde tarief toepast.
2.13.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien aannemelijk wordt dat de inspecteur hetzij (I) een beleid heeft gevoerd waarvan ten nadele van belanghebbende is afgeweken, hetzij (II) het oogmerk heeft gehad één of meer andere belastingplichtigen te begunstigen, hetzij (III) in een meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen in het voordeel van die gevallen een (niet op beleid of begunstiging gebaseerde) fout heeft gemaakt. Belanghebbende heeft hiervan de bewijslast. Met hetgeen belanghebbende aanvoert is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een van de drie hiervoor genoemde situaties die schending van het gelijkheidsbeginsel opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen schending van het gelijkheidsbeginsel.
De jaren 2013 tot en met 2016
2.14.
Belanghebbende richt haar beroep niet alleen tegen de voldane OB over het tweede kwartaal 2017 maar ook tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve teruggaaf over de jaren 2013 en 2016 naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende suppletieaangiftes OB over die jaren. Zoals op de zitting is besproken, heeft belanghebbende geen mogelijkheid om beroep bij de rechter in te stellen tegen de weigering van de verzoeken om ambtshalve teruggaaf OB. Op grond van artikel 26, eerste lid van de AWR kan tegen een ingevolge een belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. De weigering van een ambtshalve teruggaaf is een beschikking op grond van artikel 65 van de AWR en is niet aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. De belastingrechter is daarom niet bevoegd. Belanghebbende kan zich tot de civiele rechter wenden.
2.15.
Gelet op het vorenstaande is het beroep voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar betreffende het tweede kwartaal 2017 ongegrond verklaard.
2.16.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 26 februari 2019 door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Wiskerke-Hovanesian, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.