[naam 1] stelt zich primair op het standpunt dat het besluit van Almata niet voldoet aan de formele vereisten en om die reden vervallen verklaard moet worden. Onvoldoende is komen vast te staan dat Almata zich voorafgaand aan de opneming van [naam 1] op de hoogte heeft gesteld van de actuele toestand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, zoals bepaald in artikel 6.1.6 lid 4 van de Jeugdwet. Dit blijkt geenszins uit de beslissing van Almata. Dit klemt te meer omdat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het van groot belang heeft geacht dat de schriftelijke kennisgeving de motieven van de beslissing bevat en dat zulks nodig is om in rechte tegen de beslissing te kunnen opkomen (TK 2012-2013, 33684, nr. 3, blz. 192).
Uit de wetsgeschiedenis volgt voorts dat, in het kader van de verplichting als bedoeld in artikel 6.1.6 lid 4 van de Jeugdwet, aspecten als de subsidiariteit en de proportionaliteit van de gedwongen opneming in ogenschouw moeten worden genomen. Deze beslissing moet berusten op een deugdelijke en voor de minderjarige en haar ouders kenbare motivering.
Daar komt nog bij dat de opneming van de minderjarige op grond van artikel 6.1.6 van de Jeugdwet een inmenging van het openbaar gezag betekent in de uitoefening van het door artikel 8 lid 1 EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven van de minderjarige. Deze inmenging is niet toegestaan, tenzij zij bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in de in artikel 8 lid 2 EVRM genoemde gevallen. Indien, zoals in het onderhavige geval, niet is voldaan aan de vereisten die de nationale wet stelt voor de hiervoor bedoelde inmenging, is sprake van schending van artikel 8 EVRM.
Bovendien blijkt uit de omzettingsbeslissing dat [naam 1] niet op de hoogte is gesteld van deze beslissing. Almata heeft daarom onvoldoende kunnen beoordelen of er sprake is van een situatie die de omzettingsbeslissing rechtvaardigde. Daarnaast heeft de advocaat van [naam 1] de omzettingsbeslissing pas op 28 januari 2019 op schrift ontvangen. Uit het voorgaande volgt dat de gedwongen opneming van [naam 1] op 31 januari 2019, nu deze niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van de eisen die de wet daaraan stelt, als onrechtmatig moet worden bestempeld.
Subsidiair heeft [naam 1] aangevoerd dat de beslissing van Almata onvoldoende is onderbouwd. Vanwege haar psychische gesteldheid is [naam 1] niet in staat de consequenties van haar handelen te overzien. Zij is onvoldoende duidelijk gewaarschuwd voor de consequenties van haar handelen. Uit het emailbericht van mevrouw [naam 3] van 16 november 2018 blijkt ook dat [naam 1] op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. Ook de gebrekkige communicatie tussen de moeder, Almata en MST hebben bijgedragen aan de onduidelijke situatie voor [naam 1]. Uit de beslissing blijkt dat Almata het nalaat om concreet aan te geven dat [naam 1] niet actief op zoek is naar een dagbesteding. Het niet naleven van de voorwaarden door [naam 1] kan de omzettingsbeslissing niet rechtvaardigen. De gesloten plaatsing is in strijd met artikel 8 EVRM. [naam 1] mist haar ouders, gaat niet naar school en daardoor staat haar ontwikkeling stil. Sinds haar gesloten plaatsing is er geen omslag in haar gedrag, maar zij blokkeert en leeft toe naar het einde van haar gesloten plaatsing. Er is echter een alternatief bij haar moeder. Haar moeder is druk doende met het regelen van een dagbesteding bestaande uit school en werk. [naam 1] kan dan ook weer thuis wonen als haar voldoende duidelijkheid wordt geboden. Daarvoor is een plan van aanpak noodzakelijk waarin staat vermeld wat zij wel en niet mag. Als het niet goed gaat wil [naam 1] dat het duidelijk aan haar wordt uitgelegd, zo nodig met een waarschuwing. Als de opneming van [naam 1] op 31 januari 2018 als onrechtmatig wordt bestempeld dan heeft dit tot gevolg dat de bij beschikking van 14 januari 2019 verleende voorwaardelijke machtiging en de daarbij geldende voorwaarden ‘herleven’.