ECLI:NL:RBZWB:2019:727

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
7210098 AZ VERZ 18-76
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gefixeerde schadevergoeding en loonvordering na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de werknemer, [verzoeker], zijn arbeidsovereenkomst per direct opgezegd en verzoekt hij om een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen omdat de door de werknemer opgegeven dringende reden niet is komen vast te staan. De werknemer heeft aangevoerd dat hij ontslag heeft genomen vanwege een onveilige werksituatie en onjuiste loonbetalingen, maar de kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd om deze claims te onderbouwen. Daarnaast heeft de werknemer een loonvordering ingesteld, maar ook deze is grotendeels afgewezen omdat de werknemer niet voldoende heeft aangetoond waarop zijn vordering is gebaseerd. De kantonrechter heeft wel een bedrag van € 1.594,20 bruto toegewezen aan de werknemer, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft de proceskosten gecompenseerd. In het tegenverzoek van de werkgever, MSS Logistics B.V., is een bedrag van € 412,44 netto en € 115,76 bruto toegewezen aan MSS, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gelegde derdenbeslagen onterecht waren en heeft de werknemer veroordeeld om deze op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 7210098 AZ VERZ 18-76
beschikking d.d. 14 februari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
verder te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs, werkzaam bij de naamloze vennootschap D.A.S. Nederlands Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
de besloten vennootschap
MSS Logistics B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Roosendaal,
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek.
verder te noemen: MSS,
gemachtigde: mr. W.J. Jurgers, advocaat te Bergen op Zoom.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het op 14 september 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
het op 2 november 2018 ter griffie ontvangen verweerschrift met een producties;
de bij faxbericht van 29 oktober 2018 door de gemachtigde van [verzoeker] toegezonden aanvullende productie;
e aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling van
5 november 2018, met bijbehorende audiëntieblad;
de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoeker] ;
het nadere verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoek;
de akte aan de zijde van [verzoeker] ;
de bij faxberichten van 7 en 9 januari 2019 door de gemachtigde van MSS toegezonden aanvullende producties;
de bij faxbericht van 7 januari 2019 door de gemachtigde van [verzoeker] toegezonden aanvullende producties;
de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de voorgezette mondelinge behandeling van 10 januari 2019, met bijbehorende audiëntieblad
de pleitaantekeningen van de gemachtigden van beide partijen.
1.3
Op de mondelinge behandelingen van zowel 5 november 2018 als 10 januari 2019 was [verzoeker] in persoon aanwezig, bijgestaan door mr. Schut-Wolfs voornoemd. Namens MSS is beide keren verschenen, de heer [directeur-eigenaar] (directeur-eigenaar), bijgestaan door mr. Jurgers voornoemd.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 18 september 2017 in dienst getreden bij MSS. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, was die van [functie] , met een salaris van € 2.584,93 per maand exclusief emolumenten.
2.2
[verzoeker] had een contract voor bepaalde tijd tot 18 december 2018. In de arbeidsovereenkomst is de mogelijkheid tot tussentijdse opzegging overeengekomen met een opzegtermijn van een maand.
2.3
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO beroepsgoederenvervoer van toepassing.
2.4
[verzoeker] heeft de arbeidsovereenkomst bij e-mailbericht van 15 juli 2018 per direct opgezegd. [verzoeker] schrijft hiertoe het volgende:
"
ik heb vrijdagavond [naam] gebeld voor maandag. Maar naar een heel weekend te hebben lopen piekeren ben ik op een besluit gekomen voor mij en mijn gezondheid beter is om mijn ontslag in te dienen inplaats van de ziektewet in te gaan suiker is veel te hoog door de stress en lig heel weekend wakker. lijkt het mij beter om op deze manier te stoppen nu. lijkt mij voor beide partijen beter. ik heb geen zin meer om verder te gaan met mss sinds het ongeval in [plaatsnaam] is het allemaal begonnen en steedst erger werd en sinds dat gevalletje 3 weken geleden ben ik steeds meer met tegenzin gaan werken vandaar dat ik nu ontslag neem omdat het niet meer gaat
2.5
Bij brief van 20 juli 2018 (verzonden op 23 juli 2018) heeft de gemachtigde van [verzoeker] het volgende geschreven aan MSS:
"
In april 2018 is er sprake geweest van een ongeval in [plaatsnaam] tijdens het uitoefenen van de werkzaamheden voor [naam] omdat het gevaarlijk was om te lossen (...) Cliënt heeft meteen aangegeven dat hij niet meer voor [naam] wilde rijden. U vroeg hem vol te houden. U zou met ander werk bezig zijn.
Op 20 juni 2018 is er in [plaatsnaam] een tweede ongeval geweest tijdens het lossen op dezelfde locatie, waarbij cliënt hevig bloedde en hij Ruud per direct een email heeft gestuurd dat hij direct wilde stoppen met nachtrijden via [naam] . De volgende dag zijn de gesprekken erg intimiderend geweest. Weer is cliënt overgehaald te blijven werken.
Op 13 juli had cliënt gevraagd om 17.00 thuis te kunnen zijn i.v.m. privéomstandigheden en dat was geen probleem. Cliënt is gestart met zijn werkzaamheden om 5.20 uur. Toen bleek dat cliënt van de planner van [naam] extra werk kreeg, zodat hij het niet zou kunnen halen om op tijd te stoppen en heeft hij met u gebeld en heeft u aangegeven dat hij de opdracht niet te hoeven doen (en overigens ook dan pas om 19.00 thuis kon zijn). Later heeft hij u gebeld en u begon te schelden en aan te geven dat u de baas was niet mijn cliënt. Daarop heeft cliënt gezegd dat hij ontslag nam, want dat dit de druppel was in de contacten voor [naam] , alsmede de druppel voor wat betreft de wijze waarop er met hem werd gecommuniceerd.
Naast deze feiten was er nog een gerechtvaardigde reden dat cliënt per direct gerechtigd was om te stoppen met zijn werkzaamheden. Zo heeft cliënt meerdere malen (ook schriftelijk) aangekaart dat het salaris niet klopte of te laat werd uitbetaald. Ook is gebleken dat u het salaris van de heer [verzoeker] vanaf de datum van indiensttreding niet juist (een schaal te laag) heeft uitbetaald. Het salaris op de loonstroken komt niet overeen met het salaris op de getekende arbeidsovereenkomst. Cliënt ontvangt voorts geen toeslagenmatrix, terwijl hij wel tussen 21.00 en 5.00 werkzaam is ."

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt – na vermindering en vermeerdering van eis – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
MSS – bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv – te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris ad € 3.301,91 bruto en het verrekende salaris ad € 1.122.32 bruto;
MSS te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 5.183,70 bruto;
MSS te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
MSS te veroordelen tot het betalen van de gemaakte kosten voor het leggen van conservatoir beslag ad € 1.448,98;
MSS te veroordelen in de proceskosten.
3.2
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat zijn opzegging het gevolg is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van MSS op grond van artikel 7:679 lid 2 sub a, c, g en i BW. De onveilige werksituatie bij het lossen, de onjuiste en te late loonbetaling en het feit dat werkgever [verzoeker] meerdere malen heeft uitgescholden/beledigd maakte dat [verzoeker] , die aan suikerziekte lijdt, opnieuw last kreeg van te hoge suikerwaarden en zich genoodzaakt voelde om ontslag op staande voet te nemen. [verzoeker] maakt aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW ter hoogte van € 5.183,70 bruto. De gemachtigde van [verzoeker] heeft per brief van 30 juli 2018 het achterstallige loon gevorderd. Blijkens deze brief bedroeg dit op dat moment € 5.812,28. In het verzoek wordt gesteld dat dit bedrag per abuis is genoemd en dat dit € 5.920,09 had moeten zijn. Dit bedrag is opgebouwd uit achterstallig loon ad € 3.865,09 bruto en € 309,20 aan vakantiegeld over overwerk en het aan [verzoeker] toekomende vakantiegeld en de uitbetaling van de niet genoten vakantiedagen ad in totaal € 1.745,80 bruto. Volgens [verzoeker] is hij in eerste instantie op basis van een te lage loonschaal uitbetaald maar is dit inmiddels gecorrigeerd door MSS.
Het grootste deel van het achterstallige salaris is ontstaan doordat MSS gedurende het gehele dienstverband heeft nagelaten om de toeslagenmatrix uit te betalen waar [verzoeker] op grond van artikel 37 van de CAO recht op had nu hij heeft gewerkt tussen 21.00 uur en 05.00 uur. In reactie op het verweer van MSS heeft [verzoeker] erkend dat hij bij de berekening van zijn loonvordering ten onrechte een bedrag van € 872,38 aan betaalde overwerkvergoeding niet had meegenomen zodat hij zijn vordering met dit bedrag heeft verminderd. Dit brengt met zich dat er een vordering wegens achterstallig loon resteert van € 3.301,91. Ten aanzien van de vordering wegens vakantiegeld en vakantiedagen ad € 1.745,80 bruto heeft [verzoeker] gesteld dat MSS dit ten onrechte heeft verrekend met een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 2.584,93 netto. Nu [verzoeker] in augustus 2018 nog een bedrag van 623,48 aan salaris heeft ontvangen resteert een vordering wegens ten onrechte verrekende bedragen van € 1.122,32. In totaal vordert [verzoeker] – bij wijze van voorlopige voorziening – derhalve thans nog een bedrag van € 4.424,23 bruto aan loon. Ten aanzien van zijn vordering met betrekking tot het gelegde conservatoire beslag stelt [verzoeker] ten slotte dat er aanleiding was te veronderstellen dat MSS “leeggetrokken” zou worden en dat hij zich genoodzaakt heeft gezien om beslag te laten leggen. [verzoeker] vordert thans veroordeling van MSS in de kosten die deze beslaglegging met zich heeft gebracht ad € 1.448,98, bestaande uit advocaatkosten ter hoogte van € 412,61 en deurwaarderskosten ad € 1.036,28.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1
MSS verweert zich tegen het verzoek. Zij voert – samengevat – aan dat er geen sprake is geweest van een dringende reden die de onmiddellijke opzegging door [verzoeker] rechtvaardigt. Zij betwist dat er sprake is geweest van een gevaarlijke werksituatie. Bovendien zat er veel tijd tussen de gestelde incidenten en de ontslagname door [verzoeker] . Sinds het laatste incident waren al meer dan drie weken verstreken zodat er geen sprake is geweest van een onverwijld genomen ontslag op staande voet. Volgens MSS waren het blijkens de opzegging echter niet zozeer deze twee incidenten maar vooral de stress die [verzoeker] daardoor ervoer, die de reden is geweest van zijn opzegging. Deze stress kwalificeert volgens MSS niet als dringende reden, nog daargelaten dat [verzoeker] hiervan geen bewijs heeft overgelegd. In zijn opzegging heeft [verzoeker] geen andere redenen opgegeven. Pas in de brief van zijn gemachtigde zijn er nog aanvullende redenen aangevoerd voor het genomen ontslag op staande voet en zelfs in het verzoekschrift is daar nog een reden aan toegevoegd. Deze aanvullende redenen zijn – gelet op het vereiste van het onverwijld mededelen van de dringende reden – in de visie van MSS echter te laat opgegeven en dienen bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het door [verzoeker] genomen ontslag op staande voet dan ook buiten beschouwing te worden gelaten. Bovendien ontbreekt ook ten aanzien van deze redenen het bewijs terwijl de bewijslast hiervan volledig bij [verzoeker] ligt. Subsidiair heeft MSS aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet of schuld aan haar zijde zodat de vordering van de gefixeerde schadevergoeding ook op die grond dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de loonvordering heeft MSS aangevoerd dat zij [verzoeker] gedurende zijn dienstverband op correcte wijze heeft uitbetaald en dat het dienstverband op juiste wijze is afgerekend. MSS erkent weliswaar dat zij de loonschaal van [verzoeker] ten onrechte niet had aangepast maar dit heeft zij gecorrigeerd. MSS stelt zich voorts op het standpunt dat het op de weg van [verzoeker] ligt om zijn loonvordering inzichtelijk te maken. In de visie van MSS heeft [verzoeker] deze echter niet op eenduidige en begrijpelijke wijze gespecificeerd zodat hij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Ten aanzien van de toeslagenmatrix heeft MSS subsidiair nog aangevoerd dat zij deze toeslag – op verzoek van [verzoeker] – als netto onkostenvergoeding heeft uitbetaald. Volgens MSS had [verzoeker] hierom gevraagd omdat hij zijn inkomen in verband met een 'vechtscheiding' lager wilde doen laten lijken. Gedurende zijn dienstverband heeft [verzoeker] een bedrag ad € 3.978,09 aan onkostenvergoeding ontvangen. MSS is bereid een herberekening te maken van de toeslagenmatrix maar dan dient de door [verzoeker] ontvangen onkostenvergoeding als onverschuldigd betaald, te worden terugbetaald dan wel te worden verrekend. Ten slotte stelt MSS zich op het standpunt dat zij het nog aan [verzoeker] verschuldigde loon en vakantiegeld terecht heeft verrekend met een schadevergoeding ad € 2.584,93 bruto wegens onregelmatige opzegging door [verzoeker] . Voor zover van belang zal in het navolgende nader op het verweer van MSS worden ingegaan.
4.2
MSS heeft in haar verweerschrift tevens een tegenverzoek gedaan. Zij verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Voorwaardelijk – voor zover de salarisclaim door [verzoeker] wordt gehandhaafd en deze wordt toegewezen en het beroep van MSS op verrekening wordt afgewezen – te bepalen dat [verzoeker] de onverschuldigd betaalde onkostenvergoedingen ad € 3.978,09 netto dient terug te betalen aan MSS, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der uitbetaling daarvan door MSS tot aan de dag der voldoening;
[verzoeker] te veroordelen tot betaling aan MSS van een bedrag ad € 1.000,00 netto en € 115,76 bruto als zijnde teveel dan wel onverschuldigd betaalde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2018 althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
[verzoeker] te veroordelen tot betaling aan MSS van een bedrag ad € 5.000,00 wegens een verbeurde contractuele boete wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2018 dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
[verzoeker] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking de gelegde derdenbeslagen op te heffen en voorts aan MSS de schade te vergoeden die is veroorzaak door deze onrechtmatige en disproportionele beslagen, deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3
Aan haar voorwaardelijke tegenverzoek legt MSS hetgeen zij in het verzoek heeft gesteld ten aanzien van de onkostenvergoeding ten grondslag. Met betrekking tot de hiervoor onder 4.2 onder b weergegeven vordering heeft MSS aangevoerd dat uit de loonstroken en bankmutaties blijkt dat [verzoeker] op 13 april 2018 een voorschot van € 1.000,00 netto uitbetaald heeft gekregen. Dit voorschot is (per abuis) niet verrekend bij de volgende salarisbetalingen. Volgens MSS heeft zij per saldo dan ook een bedrag van € 1.000,00 teveel en onverschuldigd aan [verzoeker] betaald. Voorts heeft MSS geconstateerd dat er naar aanleiding van een ziekmelding op 18 april 2018 ten onrechte geen wachtdag is ingehouden op het salaris voor die maand. In de maand april heeft [verzoeker] dus een bedrag van € 115,76 bruto teveel ontvangen. Daarnaast vordert MSS nog een bedrag van € 5.000,00 omdat [verzoeker] het in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding zou hebben overtreden. Zo heeft hij meerdere uitlatingen gedaan op Facebook en heeft hij aan [leverancier] , de brandstofleverancier van MSS, en [leasepartner] , een leasepartner van MSS, te kennen gegeven dat er een beslaglegging zou gaan plaatsvinden ten laste van MSS. Kennelijk is [verzoeker] er op uit om MSS zoveel mogelijk schade te berokkenen en heeft hij er om die reden bewust voor gekozen om beslag te leggen onder vermeende zakenrelaties van MSS en de ING Bank. Deze beslaglegging is, in de visie van MSS, ten onrechte gedaan en daarmee ook onrechtmatig. Bovendien is deze maatregel disproportioneel. MSS houdt [verzoeker] dan ook aansprakelijk voor de schade die is toegebracht aan de eer en goede naam van MSS en anderszins. Omdat de informatie dat er beslag zou worden gelegd enkel van [verzoeker] afkomstig kan zijn geweest, staat hiermee, in de visie van MSS, vast dat [verzoeker] deze informatie met derden heeft gedeeld en dat hij hiermee het geheimhoudingsbeding in zijn arbeidsovereenkomst heeft overtreden.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1
Het verzoek was in eerste instantie gericht tegen de eenmanszaak MSS Transport en Handelsonderneming. Deze partij heeft het verweer gevoerd dat de verkeerde partij in rechte was betrokken omdat zij niet de werkgever is van [verzoeker] . Volgens haar dient [verzoeker] dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. Tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft [verzoeker] erkend dat het verzoekschrift tegen de verkeerde partij was ingesteld maar volgens hem is MSS hierdoor niet in haar belangen is geschaad om verweer te voeren. Zowel de eenmanszaak als de besloten vennootschap zijn op hetzelfde adres gevestigd. Het verzoekschrift heeft de heer [directeur-eigenaar] bereikt en hij is naast eigenaar van de eenmanszaak ook de enig aandeelhouder van de besloten vennootschap. Bovendien is alle correspondentie gevoerd met de b.v. [verzoeker] heeft ter zitting verzocht een wijziging in het verzoek te mogen aanbrengen zodat het verzoekschrift zal zijn gericht tegen MSS. De toenmalige behandelend kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling reeds beslist op dit verzoek en zij heeft dit verzoek toegewezen nu voldoende is gebleken dat MSS hierdoor niet in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer wordt geschaad. Te meer niet nu de zaak werd aangehouden voor het indienen van een (aanvullend) verweerschrift door MSS. Nu de procedure zich voortzet tussen [verzoeker] en MSS is [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek.
5.2
[verzoeker] maakt (onder meer) aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW. Ingevolge dit artikel is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Thans is de vraag aan de orde of hiervan sprake is geweest.
5.3
Als meest verstrekkende verweer heeft MSS aangevoerd, dat de aanvullende redenen die in de brief van de gemachtigde van [verzoeker] zijn aangedragen, niet onverwijld zijn medegedeeld zodat deze buiten beschouwing moeten worden gelaten. [verzoeker] heeft hiertegen aangevoerd dat er geen jurisprudentie bestaat waaruit blijkt dat van een werknemer die ontslag op staande voet neemt dezelfde zorgvuldigheid mag worden verwacht als van een werkgever bij het benoemen van alle ontslagredenen. [verzoeker] heeft echter ook geen jurisprudentie aangehaald waaruit het tegendeel blijkt. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit artikel 7:677 lid 1 BW dat het vereiste voor de onverwijlde mededeling van de dringende reden ook voor de werknemer geldt. Het artikel spreekt immers van ‘ieder der partijen’. Ook uit de ontslagbrief van een werknemer moet derhalve blijken welke dringende reden hij aan het ontslag ten grondslag legt. Aangenomen kan worden, dat deze reden(en) door de gemachtigde van de werknemer later nog wel nader kunnen worden gemotiveerd omdat niet van elke werknemer kan worden verwacht dat hij hiertoe zelf in staat is. Uit de e-mail/sms van [verzoeker] blijkt echter op geen enkele wijze dat hij ontslag heeft genomen omdat zijn loon en/of vakantiedagen te laat zijn uitbetaald of omdat hij onheus is bejegend door zijn werkgever dan wel door hem is uitgescholden. Ook als de brief van de gemachtigde van [verzoeker] nog als onverwijlde mededeling zou kunnen hebben te gelden, zijn de hierin genoemde redenen naar het oordeel van de kantonrechter niet de daadwerkelijke redenen geweest op grond waarvan [verzoeker] heeft besloten niet langer voor MSS te willen werken. De kantonrechter is met MSS van oordeel dat deze redenen er later bijgehaald zijn om de dringende reden voor het genomen ontslag op staande voet meer inhoud te geven. Deze brief zal dan ook verder buiten beschouwing worden gelaten.
5.4
Uit de e-mail/sms van [verzoeker] volgt dat hij ontslag heeft genomen omdat hij stress ervoer door het werk waardoor de suikerwaarden in zijn bloed veel te hoog werden. De aanleiding van deze stress lijkt te zijn gelegen in twee ongevallen die hem in [plaatsnaam] zijn overkomen waardoor hij met steeds meer tegenzin ging werken. Deze reden heeft de gemachtigde van [verzoeker] nader gemotiveerd in die zin dat er sprake is geweest van arbeidsongevallen vanwege een onveilige werksituatie. MSS heeft terecht aangevoerd dat de bewijslast van zijn stellingen bij [verzoeker] ligt. [verzoeker] heeft weliswaar een ambulancerapport overgelegd waaruit blijkt dat hij op 18 april 2018 in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden maar hiermee is nog niet aangetoond dat er sprake was van gevaarlijke werkomstandigheden. Evenmin is komen vast te staan dat [verzoeker] zodanige stress ervoer door de werkomstandigheden dat hij daardoor te hoge suikerwaarden kreeg. Voor zover dit wel zou kunnen worden aangenomen is gesteld noch gebleken dat dit het gevolg is geweest van opzet of schuld van MSS zoals is vereist op grond van artikel 7:677 lid 2 BW. Van schadeplichtigheid aan de zijde van MSS is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet gebleken. De verzochte gefixeerde schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
5.5
[verzoeker] heeft voorts een loonvordering ingesteld welke bestaat uit achterstallig loon en door MSS verrekend loon. Naar de kantonrechter begrijpt bestaat het achterstallige loon uit vakantiegeld over overwerk en uit overig achterstallig salaris. In de brief van 30 juli 2018, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen, is een tabel gevoegd waaruit blijkt dat er een verschil bestaat tussen het ontvangen salaris en het salaris waar [verzoeker] , in zijn visie, recht op heeft. [verzoeker] stelt dat dit verschil voor het grootste deel bestaat uit de toeslagenmatrix die hij niet heeft ontvangen.
5.6
[verzoeker] erkent echter dat er in de berekening uit de brief van 30 juli 2018 ten onrechte bedragen niet zijn meegenomen en ook de nabetaling van augustus 2018 is daarin nog niet verwerkt. Door [verzoeker] is niet inzichtelijk gemaakt hoe de loonvordering aan achterstallig salaris precies is opgebouwd en welk deel daarvan ziet op niet ontvangen toeslagenmatrix. Uit de salarisspecificatie van de nabetaling in augustus 2018 blijkt bovendien dat deze ziet op salaris en overwerkvergoeding maar desondanks heeft [verzoeker] dit bedrag in mindering gebracht op de post van het verrekende salaris en niet op het achterstallige salaris. Hierdoor ontstaat een vertekend beeld over het bedrag dat – in de ogen van [verzoeker] – ten onrechte niet is verloond en derhalve ook over de hoogte van de toeslagenmatrix waar [verzoeker] stelt recht op te hebben. Het ligt echter op zijn weg om zijn stellingen op een zodanige wijze te presenteren dat deze de vordering onderbouwen. [verzoeker] heeft weliswaar urenstaten in het geding gebracht waaruit zou volgen dat hij recht heeft op een toeslagenmatrix maar het is niet de taak van de kantonrechter om uit al deze staten af te leiden hoe hoog dit bedrag is. Het gevorderde bedrag aan achterstallig salaris zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Ook het bedrag aan achterstallig vakantiegeld over overwerk heeft [verzoeker] , gelet op het daartegen gevoerde verweer, niet voldoende onderbouwd en zal om die reden worden afgewezen.
5.7
Ten aanzien van de vordering met betrekking tot het verrekende vakantiegeld en verrekende vakantiedagen is door [verzoeker] evenmin gesteld waarop de door hem genoemde bedragen zijn gebaseerd. Op de door MSS in het geding gebrachte salarisspecificatie over de maand juli blijkt dat er in deze maand een bedrag van € 1.717,82 aan uitkering van vakantiedagen en een bedrag van € 110,11 aan vakantiegeld is verloond. Tevens is er een bedrag van € 2.091,13 aan salaris verloond. [verzoeker] heeft geen verweer gevoerd tegen de juistheid van deze bedragen zodat de kantonrechter daarvan zal uitgaan. MSS heeft vervolgens een schadevergoeding verrekend met het netto-equivalent van voornoemde bruto bedragen vermeerderd met de netto onkostenvergoeding als gevolg waarvan er over die maand een negatief bedrag resteerde.
5.8
In de visie van [verzoeker] was MSS niet bevoegd over te gaan tot verrekening aangezien de opeisbaarheid van het verrekende bedrag ontbrak. Bovendien had MSS deze vordering bij verzoekschrift moeten indienen binnen de harde vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW. Subsidiar stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat [verzoeker] niet méér mag verrekenen dan dat deel van het loon dat boven de zogenaamde beslagvrije voet valt zodat MSS in elk geval circa 90% van de bijstandsnorm aan loon aan [verzoeker] had moeten betalen. Meer subsidiar stelt [verzoeker] dat MSS geen duidelijke verrekeningsverklaring aan [verzoeker] heeft doen toekomen.
5.9
Ten aanzien van de verrekening van de schadevergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Nu in het voorgaande is gebleken dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst ten onrechte per direct heeft opgezegd komt aan MSS – in beginsel – een schadevergoeding toe wegens onregelmatige opzegging als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter stuit het beroep op verrekening niet af op het feit dat de vervaltermijn inmiddels is verstreken. Uit artikel 7:672 lid 10 BW volgt dat de schadevergoeding is verschuldigd door de onregelmatige opzegging. Het instellen van een vordering bij de kantonrechter hiertoe is niet vereist.
5.1
Uit het bepaalde in lid 1 van artikel 6:127 BW volgt voorts dat verrekening plaatsvindt door de verklaring van de schuldenaar dat hij zijn schuld met een vordering verrekent. MSS heeft reeds in haar brief van 16 juli 2018 aanspraak gemaakt op de vergoeding en in haar brief van 26 juli 2018 heeft zij aangegeven dat de aan haar toekomende kosten zullen worden gecompenseerd met nog aan [verzoeker] toekomende loon. In deze brief is dus sprake geweest van een verrekeningsverklaring en deze verklaring is bovendien uitgebracht voordat de vervaltermijn was verstreken. Op dat moment bestond er nog een recht op de schadevergoeding zodat MSS bevoegd was tot de verrekening over te gaan.
5.11
Anders dan MSS betoogt, is op grond van artikel 7:632 lid 2 BW ook bij het einde van een dienstverband verrekening slechts mogelijk op dat deel van het loon dat het loon als bedoeld in artikel 7 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag overstijgt. MSS heeft echter het gehele loon verrekend. De vordering van [verzoeker] dient derhalve te worden toegewezen tot het op de datum van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geldende minimumloon, te weten een brutobedrag van € 1.594,20.
5.12
[verzoeker] heeft verzocht de loonvordering bij wijze van een voorlopige voorziening toe te wijzen. De kantonrechter heeft ter zitting voorgesteld om deze vordering in dezelfde beschikking af te doen als het verzoek tot de gefixeerde schadevergoeding en [verzoeker] heeft daarmee ingestemd. Nu in deze beschikking een beslissing wordt gegeven op het gehele verzoek van de werknemer, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
5.13
[verzoeker] heeft ten slotte gevorderd MSS te veroordelen in de kosten van het gelegde conservatoire beslag maar deze vordering zal worden afgewezen. De kantonrechter overweegt hiertoe dat het enkele feit dat de heer [directeur-eigenaar] , directeur van MSS, een nieuwe vennootschap heeft opgericht niet een gegronde vrees met zich brengt dat MSS zou worden leeggetrokken zoals door [verzoeker] is betoogd. De heer [directeur-eigenaar] weerspreekt dat hij jegens [verzoeker] heeft aangegeven dat hij eerder een vennootschap op deze manier heeft laten failleren. [verzoeker] verwijst nog naar een vonnis dat volgens hem lijkt terug te voeren op MSS en waaruit volgt dat er sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur op grond van voorgaande werkwijze. Dit is echter een geanonimiseerd vonnis en hoewel de gedaagde partij daarin een transportbedrijf is dat MSS wordt genoemd, is niet gebleken dat dit dezelfde partij betreft als de werkgever van [verzoeker] . Door MSS wordt dit ten stelligste betwist. De kantonrechter overweegt voorts dat [verzoeker] weliswaar een verlofbeschikking heeft ontvangen van de rechtbank tot het leggen van conservatoir beslag maar een verzoek daartoe wordt in beginsel niet uitgebreid getoetst door de rechter. In ieder geval is MSS hierbij niet gehoord. Alle omstandigheden van het geval tegen elkaar afwegende acht de kantonrechter het beslag in dit geval ongegrond. Bovendien is het beslag voor een te hoog bedrag gelegd Het voorgaande leidt tot het oordeel dat vordering tot het betalen van de kosten van het beslag door MSS dient te worden afgewezen.
5.14
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
in de zaak van het tegenverzoek
5.15
Hoewel de loonvordering van [verzoeker] gedeeltelijk wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van MSS. Naar het oordeel van de kantonrechter dient de voorwaarde waaronder MSS de (eerste) tegenvordering heeft ingesteld zo te worden gelezen, dat zij enkel terugbetaling vordert van de door haar betaalde onkostenvergoeding indien in de zaak van het verzoek de vordering van [verzoeker] ten aanzien van de toeslagenmatrix zou worden toegewezen en daarvan is geen sprake. Nu de voorwaarde waaronder het tegenverzoek is ingesteld niet is ingetreden, behoeft op dit deel van het tegenverzoek niet te worden beslist.
5.16
MSS heeft echter ook een aantal onvoorwaardelijke tegenverzoeken ingesteld. Ten aanzien van het verzoek tot terugbetaling van een door MSS betaald voorschot van € 1.000,00 heeft [verzoeker] erkend dat hij dit bedrag op 13 april 2018 heeft ontvangen. [verzoeker] heeft ter zitting echter aangevoerd dat er in april 2018 en juli 2018 bedragen van respectievelijk € 350,00 en € 50,00 op zijn loon in mindering zijn gebracht onder de vermelding ‘voorschot’. Deze inhoudingen waren volgens [verzoeker] kennelijk bedoeld ter verrekening van het reeds ontvangen voorschot. [verzoeker] heeft voorts aangevoerd over een loonstrook over februari 2018 te beschikken die afwijkt van de door MSS in het geding gebrachte loonstrook. Op de loonstrook van [verzoeker] is te zien dat er een bedrag van € 187,56 is ingehouden als voorschot. [verzoeker] stelt dit bedrag niet te kunnen verklaren en ook dit bedrag dient volgens hem in mindering te strekken op het gevorderde bedrag van € 1.000,00. MSS is ter zitting niet ingegaan op dit verweer van [verzoeker] zodat dit verweer doel treft. Op de vordering van MSS zal derhalve een bedrag van € 587,56 in mindering worden gebracht. Het resterende bedrag van € 412,44 netto zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
5.17
Nu [verzoeker] geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de ten onrechte niet in rekening gebrachte wachtdag ad € 115,76 bruto, zal ook deze vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
5.18
De gevorderde contractuele boete zal worden afgewezen nu niet vaststaat dat het [verzoeker] is geweest die contact heeft opgenomen met de zakelijke relaties van MSS om hen in te lichten over een te leggen beslag. Dit wordt immers door [verzoeker] betwist en MSS heeft haar stelling niet nader onderbouwd. Niet valt uit te sluiten dat [verzoeker] hierover bijvoorbeeld heeft gesproken met een of meerdere collega’s en dat een van hen de contractspartijen van MSS hierover heeft ingelicht. Het spreken met collega’s over het door [verzoeker] gelegde of te leggen beslag valt naar het oordeel van de kantonrechter niet onder het geheimhoudingsbeding. Daarin is immers enkel opgenomen dat het de werknemer is verboden om aan derden informatie te verschaffen en daaronder dient niet te worden begrepen een werknemer van MSS.
5.19
Nu in de zaak van het verzoek reeds is geoordeeld dat de gelegde beslagen ongegrond zijn, zal de vordering tot het opheffen van het beslag worden toegewezen. De vordering tot het vergoeden van de hierdoor geleden schade, op te maken bij staat zal echter worden afgewezen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat eiser de mogelijkheid dat zij schade heeft geleden aannemelijk dient te maken (Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435) maar dit heeft MSS naar het oordeel van de kantonrechter niet gedaan. Zij heeft enkel aangevoerd dat [verzoeker] het beslag heeft gelegd om haar in een kwaad daglicht te stellen en schade te berokkenen. Dat dit (mogelijk) het geval is geweest, blijkt nergens uit.
5.2
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
veroordeelt MSS om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 1.594,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek voor het overige af;
in de zaak van het tegenverzoek
verstaat dat op het voorwaardelijke tegenverzoek niet behoeft te worden beslist;
veroordeelt [verzoeker] om aan MSS te betalen een bedrag van € 412,44 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [verzoeker] om aan MSS te betalen een bedrag van € 115,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [verzoeker] om binnen 24 uur na betekening van deze beschikking de gelegde derdenbeslagen op te heffen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Ketelaars-Mast, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.