4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 22 mei 2019 wordt in een loods in Nieuwendijk aan de Rijksweg 76-A3 door verbalisanten een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Uit forensisch onderzoek van de politie en het NFI blijkt het te gaan om MDMA, amfetamine en cocaïne. De verhuurder van de loods, [getuige] , heeft verklaard dat de loods werd gehuurd door medeverdachte [medeverdachte 1] . De huurovereenkomst is afgesloten op 1 september 2017. [getuige] heeft [medeverdachte 1] alleen bij de bezichtiging van de loods en de ondertekening van de huurovereenkomst gezien en daarna niet meer. De huurprijs (een bedrag tussen de € 550,- en € 575,-) werd maandelijks betaald via een bankrekeningnummer dat op naam staat van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de loods voor [verdachte] huurde. [verdachte] gaf aan de huurovereenkomst voor de loods niet op zijn naam te willen afsluiten nu hij een woning wilde kopen en een gadgetwinkel wilde opstarten. [medeverdachte 1] stemde ermee in om de huurovereenkomst voor de loods op zijn naam af te sluiten. Volgens [medeverdachte 1] betaalde [verdachte] hem maandelijks een contant bedrag van € 1.000,-. [medeverdachte 1] stortte dit bedrag daarna op zijn bankrekening en betaalde hiervan de huur. Het bedrag dat [medeverdachte 1] na betaling van de huur overhield, ongeveer € 450,- per maand, mocht hij zelf houden. Na het afsluiten van de huurovereenkomst is [medeverdachte 1] nooit meer in de loods geweest.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt bevestigd door de inhoud van de vele Whatsapp-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . De rechtbank wijst in het bijzonder op de volgende berichten. In een gesprek van 29 november 2017 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 1] waarom hij geen geld heeft overgemaakt naar [getuige] . [verdachte] zegt dat zij hem te vriend moeten houden en dat er een bericht van [getuige] is ontvangen dat zij de sleutels moeten inleveren. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij gek is geworden en zegt dat zij onder het maisveld moeten blijven. [medeverdachte 1] reageert hierop door te zeggen dat hij er misschien niet geschikt voor is en er het liefst mee wil stoppen. [medeverdachte 1] zegt dat hij maar één ding moet doen maar dat hem dat niet eens lukt. [verdachte] zegt hem dat hij zijn geld heeft opgemaakt maar in de tussentijd de huur niet heeft betaald. [verdachte] bespreekt in een Whatsapp-gesprek met [medeverdachte 1] , van latere datum, het nieuwe bedrag dat maandelijks aan huur moet worden betaald. Hij vraagt ook hoeveel er in de maanden januari en februari 2018 is betaald, omdat [getuige] tekort kwam. Op 28 april 2018 bespreken [medeverdachte 1] en [verdachte] hoe zij de storting op de rekening van [medeverdachte 1] en de overschrijving naar ‘[getuige]’ zullen uitvoeren. [verdachte] vraagt of [medeverdachte 1] zijn bankpas en pincode aan hem wil geven. Hij vertrouwt het niet om zijn eigen pinpas voor deze transactie te gebruiken. Op 5 mei 2018 zegt [verdachte] dat [medeverdachte 1] hem niet op de normale wijze moet bellen, maar via Whatsapp, zodat het zekere voor het onzekere wordt genomen, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat hij groot gelijk heeft.
In het dossier bevindt zich verder een melding uit het politiesysteem, waaruit blijkt dat [verdachte] in 2017 al eens is aangehouden. In deze melding wordt geverbaliseerd dat [verdachte] als verkoper betrokken is bij een overdracht in verdovende middelen en bij de koper zijn kort daarna 140 MDMA/XTC-pillen aangetroffen. Bij een doorzoeking van het huis van [verdachte] in verband met onderhavige zaak is een handgeschreven notitie gevonden. Op dit papier staan de namen ‘pep’ en ‘C’ met daarachter een bedrag vermeld. De rechtbank acht het zeer goed mogelijk dat hiermee amfetamine en cocaïne worden bedoeld. Dit soort verdovende middelen zijn in de loods in Nieuwendijk aangetroffen. Tot slot zijn in een bedrijfspand in Breda, op naam van [verdachte] , lege emmers met kleurresten gevonden. Deze kleurresten (paars, geel, oranje en rood) komen gedeeltelijk overeen met de kleur van de MDMA-pillen die in voornoemde loods zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte de initiator was van het huren van de loods. Hij heeft door middel van contante betalingen [medeverdachte 1] voorzien van het geld, zodat de huursom kon worden voldaan. Verdachte wilde de betalingen niet via zijn eigen op naam gestelde bankrekening of pinpas voldoen en wilde de huurovereenkomst voor de loods niet op zijn naam afsluiten. Hij was erop gefocust dat [medeverdachte 1] de huurprijs bleef voldoen. Toen [medeverdachte 1] dit naliet, vroeg verdachte hem of hij gek geworden was. Ze moesten de verhuurder van de loods te vriend houden en ‘onder het maisveld’ blijven. Verdachte trad met [medeverdachte 1] in contact toen de huurprijs werd verhoogd en toen de verhuurder een bedrag tekortkwam. Verdachte heeft zich dus actief beziggehouden met de huur van de loods.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het primair tenlastegelegde feit. Het laten huren van de loods en het betalen van de huur hiervan heeft niet in wezenlijke mate bijgedragen aan de vervaardiging en/of het bezit van de verdovende middelen. Uit het dossier blijkt evenmin van andere handelingen die wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de productie en op het bezit van verdovende middelen, waaraan verdachte een voldoende materiële of intellectuele bijdrage heeft geleverd. Hierdoor kan van medeplegen geen sprake zijn.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte is gericht op zijn handelingen als medeplichtige, zoals wordt bedoeld in artikel 48 aanhef sub 1 en sub 2 van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, is gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Het opzet van verdachte in relatie tot de medeplichtige gedragingen
Doordat verdachte de loods heeft laten huren en de huur hiervan heeft betaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte behulpzaam is geweest en de benodigde financiële middelen heeft verschaft om het tenlastegelegde feit te plegen. Daarmee is het opzet op de medeplichtige handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Het opzet van verdachte in relatie tot het gronddelict
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of vastgesteld kan worden dat verdachte ook opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op het tenlastegelegde gronddelict (het produceren en/of het aanwezig hebben van verdovende middelen) dat door de medeverdachte(n) of anderen zou worden gepleegd.
Het laten huren van een loods door een medeverdachte en het betalen van de huur zijn, op zichzelf, in dit geval onvoldoende om opzet op het gronddelict te kunnen aannemen. Er zal sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden. Uit de Whatsapp-gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] valt af te leiden dat verdachte de loods huurt door middel van een schimmige betalingsconstructie, waarbij hij er alles aan doet om onder de radar te blijven. Uit het dossier komen aanwijzingen naar voren dat verdachte zich bezig hield met verdovende middelen. Verdachte is in 2017 aangehouden door de politie voor zijn betrokkenheid bij de verkoop van een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen. Daarnaast is er bij verdachte thuis een notitie aangetroffen waarop bedragen zijn vermeld die kennelijk betrekking hebben op amfetamine en cocaïne. Dit betreffen verdovende middelen die ook op de plaats delict zijn gevonden. Voorts zijn er emmers met kleurresten in een andere loods van verdachte in Breda ontdekt, waarvan de kleuren gedeeltelijk overeenkomen met de MDMA-pillen die in beslag genomen zijn.
Deze feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank weliswaar sterke aanwijzingen op voor strafbare betrokkenheid bij het gronddelict, maar zijn onvoldoende om daarvoor als wettig en overtuigend bewijs te worden beschouwd. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat er een connectie lijkt te zijn met medeverdachte [medeverdachte 2] , die sleutels van de loods lijkt te hebben en van wie DNA in die ruimte lijkt te zijn aangetroffen en die eveneens betrokkenheid lijkt te hebben bij de schimmige betalingsconstructie. Daar komt bij dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte op enig moment in of bij de loods is gezien. Evenmin zijn er van verdachte biologische sporen in de loods aangetroffen. Het is daarom niet komen vast te staan dat verdachte het opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op de tenlastegelegde door medeverdachte(n) gepleegde productie en het bezit van de verdovende middelen.
Dit betekent dan ook dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het subsidiair tenlastegelegde feit niet is bewezen en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.