ECLI:NL:RBZWB:2019:6310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
02-242941-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken met betrekking tot MDMA, amfetamine en cocaïne

Op 1 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het produceren en in bezit hebben van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, waaronder MDMA, amfetamine en cocaïne. De verdachte, die niet op de zitting verscheen, werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. C.C. Polat. De officier van justitie vorderde vrijspraak van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als medepleger of medeplichtige aan de productie of het bezit van de verdovende middelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en verklaarde de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan in het bijzijn van de griffier, mr. P.A.C. Admiraal, en is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/242941-19
vonnis van de meervoudige kamer van 1 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres]
raadsman: mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 september 2021 en 1 oktober 2021. Verdachte is niet verschenen. De gemachtigd raadsman is wel verschenen. De officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - kort en feitelijk weergegeven - op neer dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen 405,15 kilogram MDMA, 14,67 kilogram amfetamine, 0,5 liter amfetamine en 460 gram cocaïne heeft geproduceerd of in bezit heeft gehouden, dan wel medeplichtig is daaraan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde, maar acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Verdachte is medeplichtig omdat hij behulpzaam is geweest bij, en de gelegenheid of middelen heeft verschaft tot de strafbare gedragingen. Verdachte heeft een loods laten huren op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] , hij heeft hem daarvoor een financiële vergoeding gegeven en de loods is aan medeverdachte [medeverdachte 2] of anderen ter beschikking gesteld. Verdachte heeft zowel opzet gehad op de medeplichtige gedragingen, als op de strafbare activiteiten die in de loods hebben plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is betoogd dat de belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] niet betrouwbaar is en evenmin wordt ondersteund door de overige bevindingen in het dossier. Daarnaast is bepleit dat de verdediging het ondervragingsrecht ten opzichte van deze medeverdachte niet heeft kunnen uitoefenen en zijn verklaring (in het licht van de Vidgen-jurisprudentie) buiten beschouwing moet worden gelaten. Verder is naar voren gebracht dat er geen enkel bewijs is waaruit blijkt dat verdachte een bepaalde mate van bewustheid of beschikkingsmacht heeft gehad ten aanzien van de verdovende middelen. Op basis van het dossier kan verdachte niet worden gekwalificeerd als medepleger of als medeplichtige.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 22 mei 2019 wordt in een loods in Nieuwendijk aan de Rijksweg 76-A3 door verbalisanten een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Uit forensisch onderzoek van de politie en het NFI blijkt het te gaan om MDMA, amfetamine en cocaïne. De verhuurder van de loods, [getuige] , heeft verklaard dat de loods werd gehuurd door medeverdachte [medeverdachte 1] . De huurovereenkomst is afgesloten op 1 september 2017. [getuige] heeft [medeverdachte 1] alleen bij de bezichtiging van de loods en de ondertekening van de huurovereenkomst gezien en daarna niet meer. De huurprijs (een bedrag tussen de € 550,- en € 575,-) werd maandelijks betaald via een bankrekeningnummer dat op naam staat van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de loods voor [verdachte] huurde. [verdachte] gaf aan de huurovereenkomst voor de loods niet op zijn naam te willen afsluiten nu hij een woning wilde kopen en een gadgetwinkel wilde opstarten. [medeverdachte 1] stemde ermee in om de huurovereenkomst voor de loods op zijn naam af te sluiten. Volgens [medeverdachte 1] betaalde [verdachte] hem maandelijks een contant bedrag van € 1.000,-. [medeverdachte 1] stortte dit bedrag daarna op zijn bankrekening en betaalde hiervan de huur. Het bedrag dat [medeverdachte 1] na betaling van de huur overhield, ongeveer € 450,- per maand, mocht hij zelf houden. Na het afsluiten van de huurovereenkomst is [medeverdachte 1] nooit meer in de loods geweest.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt bevestigd door de inhoud van de vele Whatsapp-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . De rechtbank wijst in het bijzonder op de volgende berichten. In een gesprek van 29 november 2017 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 1] waarom hij geen geld heeft overgemaakt naar [getuige] . [verdachte] zegt dat zij hem te vriend moeten houden en dat er een bericht van [getuige] is ontvangen dat zij de sleutels moeten inleveren. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij gek is geworden en zegt dat zij onder het maisveld moeten blijven. [medeverdachte 1] reageert hierop door te zeggen dat hij er misschien niet geschikt voor is en er het liefst mee wil stoppen. [medeverdachte 1] zegt dat hij maar één ding moet doen maar dat hem dat niet eens lukt. [verdachte] zegt hem dat hij zijn geld heeft opgemaakt maar in de tussentijd de huur niet heeft betaald. [verdachte] bespreekt in een Whatsapp-gesprek met [medeverdachte 1] , van latere datum, het nieuwe bedrag dat maandelijks aan huur moet worden betaald. Hij vraagt ook hoeveel er in de maanden januari en februari 2018 is betaald, omdat [getuige] tekort kwam. Op 28 april 2018 bespreken [medeverdachte 1] en [verdachte] hoe zij de storting op de rekening van [medeverdachte 1] en de overschrijving naar ‘[getuige]’ zullen uitvoeren. [verdachte] vraagt of [medeverdachte 1] zijn bankpas en pincode aan hem wil geven. Hij vertrouwt het niet om zijn eigen pinpas voor deze transactie te gebruiken. Op 5 mei 2018 zegt [verdachte] dat [medeverdachte 1] hem niet op de normale wijze moet bellen, maar via Whatsapp, zodat het zekere voor het onzekere wordt genomen, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat hij groot gelijk heeft.
In het dossier bevindt zich verder een melding uit het politiesysteem, waaruit blijkt dat [verdachte] in 2017 al eens is aangehouden. In deze melding wordt geverbaliseerd dat [verdachte] als verkoper betrokken is bij een overdracht in verdovende middelen en bij de koper zijn kort daarna 140 MDMA/XTC-pillen aangetroffen. Bij een doorzoeking van het huis van [verdachte] in verband met onderhavige zaak is een handgeschreven notitie gevonden. Op dit papier staan de namen ‘pep’ en ‘C’ met daarachter een bedrag vermeld. De rechtbank acht het zeer goed mogelijk dat hiermee amfetamine en cocaïne worden bedoeld. Dit soort verdovende middelen zijn in de loods in Nieuwendijk aangetroffen. Tot slot zijn in een bedrijfspand in Breda, op naam van [verdachte] , lege emmers met kleurresten gevonden. Deze kleurresten (paars, geel, oranje en rood) komen gedeeltelijk overeen met de kleur van de MDMA-pillen die in voornoemde loods zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte de initiator was van het huren van de loods. Hij heeft door middel van contante betalingen [medeverdachte 1] voorzien van het geld, zodat de huursom kon worden voldaan. Verdachte wilde de betalingen niet via zijn eigen op naam gestelde bankrekening of pinpas voldoen en wilde de huurovereenkomst voor de loods niet op zijn naam afsluiten. Hij was erop gefocust dat [medeverdachte 1] de huurprijs bleef voldoen. Toen [medeverdachte 1] dit naliet, vroeg verdachte hem of hij gek geworden was. Ze moesten de verhuurder van de loods te vriend houden en ‘onder het maisveld’ blijven. Verdachte trad met [medeverdachte 1] in contact toen de huurprijs werd verhoogd en toen de verhuurder een bedrag tekortkwam. Verdachte heeft zich dus actief beziggehouden met de huur van de loods.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het primair tenlastegelegde feit. Het laten huren van de loods en het betalen van de huur hiervan heeft niet in wezenlijke mate bijgedragen aan de vervaardiging en/of het bezit van de verdovende middelen. Uit het dossier blijkt evenmin van andere handelingen die wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de productie en op het bezit van verdovende middelen, waaraan verdachte een voldoende materiële of intellectuele bijdrage heeft geleverd. Hierdoor kan van medeplegen geen sprake zijn.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte is gericht op zijn handelingen als medeplichtige, zoals wordt bedoeld in artikel 48 aanhef sub 1 en sub 2 van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, is gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Het opzet van verdachte in relatie tot de medeplichtige gedragingen
Doordat verdachte de loods heeft laten huren en de huur hiervan heeft betaald, is de rechtbank van oordeel dat verdachte behulpzaam is geweest en de benodigde financiële middelen heeft verschaft om het tenlastegelegde feit te plegen. Daarmee is het opzet op de medeplichtige handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Het opzet van verdachte in relatie tot het gronddelict
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of vastgesteld kan worden dat verdachte ook opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op het tenlastegelegde gronddelict (het produceren en/of het aanwezig hebben van verdovende middelen) dat door de medeverdachte(n) of anderen zou worden gepleegd.
Het laten huren van een loods door een medeverdachte en het betalen van de huur zijn, op zichzelf, in dit geval onvoldoende om opzet op het gronddelict te kunnen aannemen. Er zal sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden. Uit de Whatsapp-gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] valt af te leiden dat verdachte de loods huurt door middel van een schimmige betalingsconstructie, waarbij hij er alles aan doet om onder de radar te blijven. Uit het dossier komen aanwijzingen naar voren dat verdachte zich bezig hield met verdovende middelen. Verdachte is in 2017 aangehouden door de politie voor zijn betrokkenheid bij de verkoop van een aanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen. Daarnaast is er bij verdachte thuis een notitie aangetroffen waarop bedragen zijn vermeld die kennelijk betrekking hebben op amfetamine en cocaïne. Dit betreffen verdovende middelen die ook op de plaats delict zijn gevonden. Voorts zijn er emmers met kleurresten in een andere loods van verdachte in Breda ontdekt, waarvan de kleuren gedeeltelijk overeenkomen met de MDMA-pillen die in beslag genomen zijn.
Deze feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank weliswaar sterke aanwijzingen op voor strafbare betrokkenheid bij het gronddelict, maar zijn onvoldoende om daarvoor als wettig en overtuigend bewijs te worden beschouwd. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat er een connectie lijkt te zijn met medeverdachte [medeverdachte 2] , die sleutels van de loods lijkt te hebben en van wie DNA in die ruimte lijkt te zijn aangetroffen en die eveneens betrokkenheid lijkt te hebben bij de schimmige betalingsconstructie. Daar komt bij dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte op enig moment in of bij de loods is gezien. Evenmin zijn er van verdachte biologische sporen in de loods aangetroffen. Het is daarom niet komen vast te staan dat verdachte het opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op de tenlastegelegde door medeverdachte(n) gepleegde productie en het bezit van de verdovende middelen.
Dit betekent dan ook dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het subsidiair tenlastegelegde feit niet is bewezen en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

5.De overwegingen omtrent het beslag

Het standpunt van de procespartijen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten vijf oranjegekleurde pillen, (
kenmerk: G_537702)onttrekken aan het verkeer. De voorwerpen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden verkocht als verdovende middelen. Het betreffen daardoor voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:

* vijf oranjegekleurde pillen (kenmerk: G_537702);

Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 oktober 2021.