ECLI:NL:RBZWB:2019:6295
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van bedragen en proceskosten in een verstekzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap als eiseres en een andere besloten vennootschap als gedaagde. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.B. Dubach, heeft gedaagde gedagvaard op 6 november 2018, maar gedaagde is niet verschenen op de zitting. Hierdoor is er verstek verleend tegen gedaagde.
De eiseres heeft gevorderd dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag dat in de dagvaarding is omschreven, alsook tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is, en heeft deze toegewezen, met enkele uitzonderingen. De rechter heeft bepaald dat artikel 6:119a BW niet van toepassing is op de vordering tot betaling van schadeloosstelling, waardoor de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is.
Daarnaast heeft de rechter de vordering van eiseres tot betaling van beslagkosten afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er beslag is gelegd. Gedaagde is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, met de voorwaarde dat als gedaagde niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan de proceskosten voldoet, de wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen. De rechter heeft ook de nakosten voorwaardelijk toegewezen, met een maximum van € 100,00, en de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na aanschrijving door eiseres.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat gedaagde moet betalen aan eiseres een bedrag van € 5.291,56, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en € 1.603,73 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.