ECLI:NL:RBZWB:2019:6083
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Kort geding
- M. Prenger
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid voorzieningenrechter bij kindontvoering en gezagskwesties
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2019, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man met betrekking tot de verblijfplaats van hun minderjarige kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. Schoenmakers, vordert onder andere dat de man, die in Frankrijk woont, wordt verboden de woon- en verblijfplaats van de kinderen te wijzigen en dat de kinderen aan haar worden toevertrouwd. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Stobbe, spreekt deze vorderingen tegen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, gezien het belang van de minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer van partijen. De vrouw stelt dat de kinderen sinds 8 april 2018 in Nederland verblijven, terwijl de man betoogt dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Frankrijk hebben. De voorzieningenrechter overweegt dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, gezien de duur van hun verblijf, hun inschrijving op school en de zorg die de vrouw voor hen heeft gehad.
De voorzieningenrechter concludeert dat hij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw, maar wijst de vorderingen I, II en IV af. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om van vordering III, die betrekking heeft op de teruggeleiding van de kinderen, kennis te nemen, omdat deze onder de reikwijdte van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen valt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.