In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat [minderjarige] in een negatieve spiraal is terechtgekomen en er zorgen zijn over zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. De moeder van [minderjarige] heeft ter zitting aangegeven dat het met hem afwisselend goed en minder goed gaat, en dat zij het zorgelijk vindt dat hij niet openstaat voor hulp. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verklaard dat er momenteel geen jeugdzorgwerker beschikbaar is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Echter, gezien de afwezigheid van een beschikbare jeugdzorgwerker, heeft de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling voorlopig beperkt tot drie maanden. De GI is erop gewezen dat zij binnen vijf werkdagen na de beschikking een jeugdzorgwerker moet aanwijzen. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden tot een pro forma datum, waarbij de GI uiterlijk drie weken voor die datum moet rapporteren over de stand van zaken.
De beslissing van de kinderrechter is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.