ECLI:NL:RBZWB:2019:5976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
C/02/363814 JERK 19-1856
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige met gedragsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat [minderjarige] in een negatieve spiraal is terechtgekomen en er zorgen zijn over zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. De moeder van [minderjarige] heeft ter zitting aangegeven dat het met hem afwisselend goed en minder goed gaat, en dat zij het zorgelijk vindt dat hij niet openstaat voor hulp. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verklaard dat er momenteel geen jeugdzorgwerker beschikbaar is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Echter, gezien de afwezigheid van een beschikbare jeugdzorgwerker, heeft de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling voorlopig beperkt tot drie maanden. De GI is erop gewezen dat zij binnen vijf werkdagen na de beschikking een jeugdzorgwerker moet aanwijzen. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden tot een pro forma datum, waarbij de GI uiterlijk drie weken voor die datum moet rapporteren over de stand van zaken.

De beslissing van de kinderrechter is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens : C/02/363814/JE RK 19-1856
datum uitspraak: 14 oktober 2019

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende
[naam 1], voorheen geheten: [naam 2], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige]
,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige], voornoemd,

[belanghebbende], hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats].
Als informant wordt aangemerkt:
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Tilburg, hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling).

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 3 oktober 2019, ingekomen bij de griffie op 4 oktober 2019.
Op 14 oktober 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is de minderjarige [minderjarige].

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden.

Het standpunt van verzoeker

De Raad heeft als toelichting op het verzoek ter zitting aangevoerd dat [minderjarige] een jongen is met een belast verleden. Hij is in een negatieve spiraal terechtgekomen en het blijkt lastig om hem daaruit te kunnen halen. Een strafbaar feit waaraan [minderjarige] zich schuldig zou hebben gemaakt vormde voor de Raad aanleiding om zijn situatie in onderzoek te nemen. Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat hij in de thuissituatie volledig zijn eigen gang gaat en dat zijn gedragsproblematiek thuis voor geregelde escalaties zorgt tussen hem en de overige gezinsleden. De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd.

Het standpunt van de belanghebbende

De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het met [minderjarige] afwisselend goed gaat en dan weer minder goed. De moeder betreurt dat in perioden waarin het met [minderjarige] weer wat beter gaat de hulpverlening zich terugtrekt en niet doorpakt. Dat moeder anders, ook als [minderjarige] daaraan niet meewerkt. De moeder staat er dan vervolgens weer alleen voor. Zo acht zij het aangewezen dat een keer goed onderzoek wordt gedaan naar de oorzaak van de problematiek van [minderjarige]. Zij ziet in dat nu [minderjarige] niet openstaat voor hulp en hij niet bereid is om gesprekken aan te gaan dit lastig valt te realiseren. De moeder acht dit zorgelijk maar begrijpelijk, gezien de vele hulpverleners die [minderjarige] al heeft meegemaakt. Ook zorgelijk acht de moeder dat [minderjarige] in het nieuwe schooljaar nog niet naar zijn nieuwe school is geweest en dat hij veel blowt. Hij laat zich door moeder niet sturen. Positief is wel dat [minderjarige] vorig schooljaar nog zijn diploma heeft behaald. De moeder spreekt de verwachting uit dat enige dwang in de vorm van een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] gaat helpen. Daarom verzet zij zich niet tegen het verzoek.

Het standpunt van de informant

De GI heeft ter zitting verklaard dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] nodig is. Zij heeft ten behoeve van de uitvoering van de ondertoezichtstelling vooralsnog geen jeugdzorgwerker beschikbaar. Onbekend is wanneer in deze zaak wel een jeugdzorgwerker kan worden aangewezen.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat sprake is van een ernstige bedreiging van [minderjarige] ten aanzien van diens sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling en dat een ondertoezichtstelling van hem noodzakelijk is. De kinderrechter deelt de zorgen van de Raad en de moeder omtrent de gedragsproblematiek van [minderjarige]. In hoeverre het belaste verleden van [minderjarige] daarvan de oorzaak is is onbekend. Het zou goed zijn als daarnaar onderzoek zou kunnen worden gedaan. Zorgelijk is in elk geval dat [minderjarige] geen gezag accepteert en dat hij in de thuissituatie volledig zijn eigen gang gaat, er geregeld escalaties voordoen tussen hem en de overige gezinsleden, [minderjarige] veel blowt en dat hij in september 2019 niet met zijn nieuwe school is begonnen.
Voor hulpverlening binnen het vrijwillige kader staat [minderjarige] niet open. Een gedwongen hulpverleningskader is daarom nodig om zijn ernstig bedreigde ontwikkeling te kunnen afwenden.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen.
Een ondertoezichtstelling is een zware maatregel en wordt alleen uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, het is niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken.
De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet.
In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder(s).
Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk snel uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling en de wettelijke termijnen door de GI in acht worden genomen, zal de duur van de maatregel vooralsnog worden beperkt tot drie maanden. Het resterende deel van het verzoek van de Raad zal worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum. Van de GI wordt verwacht dat zij uiterlijk drie weken vóór die datum schriftelijk aangeeft wat de stand van zaken is omtrent de ondertoezichtstelling en ook of een jeugdzorgwerker inmiddels beschikbaar is. De moeder zal daarna in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren. Vervolgens zal de zaak in beginsel schriftelijk worden afgedaan, nu de Raad ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] het verzoek voor een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden wordt gehandhaafd en de moeder daartegen geen bezwaar heeft.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg,
met ingang van 14 oktober 2019 tot 14 januari 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het resterende gedeelte van het verzoek van de Raad aan tot
donderdag 2 januari 2020 PRO FORMA, in afwachting van een bericht van de GI, zulks met inachtneming van wat in de beoordeling is overwogen;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019 door mr. W. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. van Dongen, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 oktober 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.