In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 december 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen, door zowel [minderjarige] als haar ouders wordt geaccepteerd. Hierdoor is een verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling tot 25 juni 2020, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De ouders hebben aangegeven dat zij openstaan voor hulpverlening en dat zij de EMDR therapie voor [minderjarige] willen ondersteunen. De kinderrechter heeft de mening van [minderjarige] serieus genomen, die aangaf geen behoefte te hebben aan een verlenging van de ondertoezichtstelling, en heeft geconcludeerd dat de situatie niet verbeterd is door de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft benadrukt dat contact met beide ouders belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van een kind, maar dat de resultaten van de EMDR therapie moeten worden afgewacht voordat er verdere beslissingen over contactherstel kunnen worden genomen. De kinderrechter heeft de ouders aangemoedigd om te blijven werken aan hun communicatie en samenwerking in het belang van [minderjarige].