Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 67-jarige verdachte, die werd beschuldigd van ontucht met twee minderjarigen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 december 2019, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank oordeelde dat niet voldaan was aan het bewijsminimum. De aangiftes van de slachtoffers, die als betrouwbaar werden beschouwd, ontbeerden echter steunbewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte beschikbaar zijn, en dat de wet vereist dat de verklaringen van de slachtoffers niet alleen op zichzelf moeten staan, maar ook ondersteund moeten worden door ander bewijs.
De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers, hoewel geloofwaardig, onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De verklaringen van getuigen waren niet onafhankelijk en kwamen voort uit de verklaringen van de slachtoffers zelf. De rechtbank oordeelde dat de aangiftes elkaar niet voldoende ondersteunden om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de feiten, en werden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet wettig bewezen was verklaard voor de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.