ECLI:NL:RBZWB:2019:5915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
02/190724-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Verschuren
  • A. Toekoen
  • J. de Weert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken met minderjarigen door gebrek aan bewijs

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 67-jarige verdachte, die werd beschuldigd van ontucht met twee minderjarigen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 december 2019, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank oordeelde dat niet voldaan was aan het bewijsminimum. De aangiftes van de slachtoffers, die als betrouwbaar werden beschouwd, ontbeerden echter steunbewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte beschikbaar zijn, en dat de wet vereist dat de verklaringen van de slachtoffers niet alleen op zichzelf moeten staan, maar ook ondersteund moeten worden door ander bewijs.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers, hoewel geloofwaardig, onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De verklaringen van getuigen waren niet onafhankelijk en kwamen voort uit de verklaringen van de slachtoffers zelf. De rechtbank oordeelde dat de aangiftes elkaar niet voldoende ondersteunden om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de feiten, en werden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet wettig bewezen was verklaard voor de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/190724-19
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 december 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 te Waalwijk en/of Kaatsheuvel, met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] geboren [geboortedag slachtoffer 1] 1990 (gelet op de omstandigheid dat hij, verdachte, als stiefvader, zorgdroeg voor die [slachtoffer 1] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
- opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten het betasten en/of aftrekken van zijn, verdachte’s penis en/of
- opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te dulden, immers heeft verdachte aan de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt
2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 11 april 1999 te Waalwijk en/of Kaatsheuvel, met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 1993) (gelet op de omstandigheid dat hij, verdachte, als stiefvader, zorgdroeg voor die [slachtoffer 2] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
- opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten het betasten en/of likken aan verdachte’s penis en/of de penis van verdachte in zijn mond doen en/of
- opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te dulden, immers heeft verdachte aan de penis van die [slachtoffer 2] gelikt en/of de penis van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes mond gedaan en/of de penis van die [slachtoffer 2] heeft betast
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 11 april 1999 te Waalwijk en/of Kaatsheuvel, met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 1993) (gelet op de omstandigheid dat hij, verdachte, als stiefvader, zorgdroeg voor die [slachtoffer 2] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
- opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten het betasten en/of likken aan verdachte’s penis en/of de penis van verdachte in zijn mond doen en/of
- opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te dulden, immers heeft verdachte aan de penis van die [slachtoffer 2] gelikt en/of de penis van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes mond gedaan en/of de penis van die [slachtoffer 2] heeft betast.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 primair heeft gepleegd. De drempel van wettig bewijs wordt gehaald ondanks dat verdachte ontkent. De beide aangiftes ondersteunen elkaar immers over en weer. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beide aangifte gedaan over dezelfde verdachte, over dezelfde periode en beschrijven daarbij dezelfde soort ontuchtige handelingen. Daarnaast is er ook overtuigend bewijs, nu de beide aangiftes oprecht overkomen en er geen aanwijzingen zijn dat het niet gebeurd kan zijn zoals uit de aangiftes blijkt. De verklaringen van aangevers zijn weliswaar niet gedetailleerd, maar ze zijn evenmin vaag en passen ook bij herinneringen van zo lang geleden. Daarnaast ondersteunen de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de verklaringen van aangevers, zodat van de juistheid hiervan kan worden uitgegaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank van beide feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen en bepleit dan ook integrale vrijspraak. Het is het woord van aangevers tegen het woord van verdachte, die beide feiten ontkent zodat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Het dossier bevat geen (steun)bewijs om de verklaringen van aangevers te ondersteunen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat in zedenzaken doorgaans slechts het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn. In deze zaak is dat ook het geval. Dit betekent dat, indien de verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten te hebben begaan, de verklaringen van de veronderstelde slachtoffers als enig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op basis van een enkele verklaring. Deze bepaling strekt ertoe dat zij de rechtbank verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het komt erop neer dat de bevestiging die het bijkomend bewijs moet bieden, in een relatie van betekenis moet staan tot het ten laste gelegde. Dit gaat niet zover dat het bijkomend bewijs het strafbare van het handelen in de kern moet bevestigen of dat het bijkomend bewijs een deel van de tenlastelegging zelfstandig moet kunnen dragen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
De vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) is van andere aard dan de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan. De rechtbank overweegt dat er geen reden is om te twijfelen aan de door hen afgelegde verklaringen. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat door beiden consistent en vrij gedetailleerd wordt verklaard over seksueel misbruik in dezelfde periode en door dezelfde persoon. Ook is van belang dat de rechtbank geen enkel motief is gebleken waarom aangevers de verdachte vals zouden beschuldigen. Er is pas na verloop van ongeveer 20 jaar aangifte gedaan door beide personen, terwijl verdachte naar eigen zeggen al die tijd geen contact met hen heeft gehad. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij nooit ruzie heeft gehad met aangevers en verder ook geen reden kan bedenken waarom hij valselijk zou worden beschuldigd. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit zou moeten volgen dat de aangevers verdachte vals hebben beschuldigd. De rechtbank acht de afgelegde verklaringen dan ook betrouwbaar en geloofwaardig.
Steunbewijs
Gelet op voornoemd bewijsminimum dienen de afgelegde verklaringen van aangevers te worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Voor de verklaring van [slachtoffer 1] kan steun worden gevonden in de verklaringen van haar vriendin [getuige 2] en haar moeder [getuige 1] . Zij hebben verklaard dat [slachtoffer 1] hen heeft verteld over de ontuchtige handelingen die door verdachte zouden zijn gepleegd. Ook haar broer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] aan hem heeft verteld over de ontuchtige handelingen die bij haar zijn gepleegd. In dit gesprek vertelt [slachtoffer 2] aan [slachtoffer 1] dat dit ook bij hem is gebeurd. De verklaringen van de vriendin, moeder en broer komen echter uit dezelfde bron, namelijk datgene wat [slachtoffer 1] zelf heeft verklaard.
Voor de verklaring van [slachtoffer 2] kan steun worden gevonden in de verklaring van zijn moeder. Daarnaast zou deze ondersteund kunnen worden door de verklaring van [slachtoffer 1] aan wie [slachtoffer 2] heeft verteld over de ontuchtige handelingen door verdachte, nadat [slachtoffer 1] hem had verteld wat haar was overkomen. De verklaringen van de moeder en zus [slachtoffer 1] komen echter ook uit dezelfde bron, namelijk datgene wat [slachtoffer 2] zelf heeft verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verklaringen van de verschillende getuigen niet tot steun dienen van de aangiftes, nu hun verklaring gebaseerd is op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , en derhalve uit dezelfde bron komen en niet uit bijvoorbeeld eigen waarneming zijn afgelegd.
Verdachte heeft in lijn met de verklaring van [slachtoffer 2] ter terechtzitting verklaard dat hij in de ochtend vroeg beneden was omdat hij vroeg naar zijn werk moest en dat er soms dan wel eens iemand al beneden was. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij na zijn werk boven ging douchen. Hierin zou ondersteuning kunnen worden gevonden voor de verklaring van [slachtoffer 1] . De feiten en omstandigheden die voortvloeien uit voornoemde verklaringen zijn echter niet zodanig onderscheidend en bijzonder dat deze kunnen dienen als steunbewijs voor (een van) de tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie heeft nog aangevoerd dat de aangiftes elkaar ondersteunen en dat deze dus over en weer als steunbewijs kunnen dienen, nu sprake is van dezelfde periode, dezelfde verdachte en dezelfde seksuele handelingen. In zoverre zou gebruik kunnen worden gemaakt van schakelbewijs als steunbewijs.
De rechtbank overweegt allereerst dat aangevers niet kunnen verklaren over datgene wat de ander zou zijn overkomen. Zij zijn hier geen getuige van geweest. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de aangiftes van de tenlastegelegde feiten geen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertonen. De door de officier van justitie genoemde overeenkomsten zijn onvoldoende kenmerkend om te kunnen spreken van een gelijke modus operandi.
Conclusie
Hoewel de rechtbank geloof hecht aan de aangiftes, moet zij concluderen dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum, nu de door aangevers afgelegde verklaringen onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank acht daarom niet wettig bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en zal hem hiervan vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 28.436,49 inhoudende immateriële (€ 27.500,=) en materiële (€ 936,49) schade voor feit 1, met toekenning van de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 4.000,= aan immateriële schade voor feit 2, met toekenning van de wettelijke rente.
Zoals uit 4.3 blijkt zal verdachte worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Verschuren, voorzitter, mr. Toekoen en mr. De Weert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2019.