ECLI:NL:RBZWB:2019:5913

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
02/800357-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Tempel
  • M. de Graaf
  • A. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Breda

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 25 mei 2018 in Breda een meisje met een mes in het hoofd heeft gestoken. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging doodslag, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangifte van het slachtoffer, medische informatie en de verklaring van de verdachte zelf. Het slachtoffer had twee oppervlakkige wonden aan haar hoofd die gehecht moesten worden, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 215 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 160 uur opgelegd, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een stoornis in het autismespectrum en een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. De rechtbank oordeelde dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend.

De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 6.047,94, waarvan de rechtbank € 4.047,94 toewijsde. De rechtbank oordeelde dat de schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om de schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800357-18
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 december 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2018 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het
leven te beroven, met dat opzet, meerdere malen, in elk geval eenmaal met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] in haar hoofd,
althans haar lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2018 te Breda, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, meerdere malen, in elk geval
eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] in
haar hoofd, althans haar lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (hierna: [verdachte] ) heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) opzettelijk van het leven te beroven door haar meerdere malen met een mes in haar hoofd te steken, zoals primair ten laste is gelegd. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de medische informatie en op de verklaring van [verdachte] zelf.
De officier van justitie is er niet van overtuigd dat [verdachte] [slachtoffer] dood wilde hebben, maar door te steken met een dergelijk scherp mes, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat [slachtoffer] het leven zou laten.
Het is in dit geval bij een poging gebleven en [slachtoffer] had ‘slechts’ twee wonden die gehecht moesten worden. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm en middels voorwaardelijk opzet, kan een poging doodslag wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastgelegde. Er is geen sprake geweest van opzettelijk handelen door [verdachte] en evenmin van voorwaardelijk opzet daarop.
Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2018:2654) stelt de verdediging zich op het standpunt dat de grootte van het mes, alsook de kracht waarmee is gestoken, van belang is bij de kwalificatie van het feit.
Het mes waarmee [verdachte] heeft gestoken had een lemmet van 5,5 centimeter en uit de aangifte en het letsel kan worden afgeleid dat er slechts met geringe kracht is gestoken. Gelet op de beperkte grootte van het mes en de geringe kracht waarmee is gestoken, is niet bewust de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer] van het leven zou worden beroofd door dit handelen zodat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging doodslag.
De subsidiair tenlastegelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel kan wel worden bewezen nu naar algemene ervaringsregels geldt dat het steken met een mes in het hoofd/gezicht de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel op loopt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van het feit dat [verdachte] haar op 25 mei 2018 te Breda meermalen met een mes in het hoofd heeft gestoken [1] . Zij heeft tengevolge van het steken met het mes een prikje op haar ooglid en twee wonden aan haar hoofd opgelopen die gehecht moesten worden [2] . De wonden waren oppervlakkig en reikten niet tot op het bot [3] .
[verdachte] heeft bekend dat hij [slachtoffer] meermalen met een mes in het hoofd heeft gestoken [4] [5] . Het mes betrof een zogenoemd zakmes met een lemmet van ongeveer 6 centimeter waarvan het snijgedeelte 5,5 centimeter bedroeg [6] .
Primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het primair tenlastegelegde feit, de poging doodslag, heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van vol opzet op de dood van [slachtoffer] geen sprake is geweest.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank evenmin bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – is aanwezig indien [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan, dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Voorts is de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk van de omstandigheden van het geval en in het bijzonder van de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die gedraging is verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de concrete omstandigheden van dit geval, niet worden vastgesteld dat de gedragingen van [verdachte] een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven hebben geroepen. Allereerst had het mes waarmee [verdachte] stak, een relatief kleine omvang. En verder leidt de rechtbank uit de aard van de verwondingen af dat er bij het steken weinig kracht moet zijn gezet. De verwondingen zijn immers ontstaan op de behaarde hoofdhuid, een plaats waar het bot zich vrijwel direct onder de huid bevindt, maar uit de medische informatie volgt dat de verwondingen oppervlakkig en niet tot op het bot waren. Hoewel het hoofd wel een plaats is waar potentieel dodelijk letsel kan ontstaan, is er naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen aanmerkelijke kans op de dood in het leven geroepen doordat gestoken is met weinig kracht en met een wapen van relatief kleine omvang.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wel bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel door [slachtoffer] meermalen met een mes in het hoofd te steken, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
[verdachte] heeft bekend dat hij [slachtoffer] (in elk geval) twee keer heeft gestoken. Door meermalen met een mes in (de richting van) het hoofd van [slachtoffer] te steken, heeft [verdachte] de kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zou raken met het mes, hetgeen ook is gebeurd. Naar de algemene ervaringsregels brengt dit de kans met zich mee dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht opzet (in elk geval in voorwaardelijke zin) op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] aanwezig. Het subsidiair tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 mei 2018 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, meerdere malen, met een mes, die [slachtoffer] in haar hoofd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen 365 dagen jeugddetentie waarvan 330 dagen voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van 2 jaar met daarbij opgelegd de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering. Naast de jeugddetentie dient aan verdachte nog een taakstraf te worden opgelegd van 200 uur, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie wanneer deze taakstraf niet (juist) wordt verricht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde en heeft zich op het standpunt gesteld dat de subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdediging acht - rekening houdend met de LOVS-richtlijnen en hetgeen zij bewezen acht - een straf gelijk aan het voorarrest passend. De verdediging kan zich vinden in een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur. Het daarnaast nog opleggen van een werkstraf van 200 uur, zoals door de officier van justitie is geëist, acht de verdediging niet op zijn plaats.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft [slachtoffer] meermalen met een mes in haar hoofd gestoken, waardoor zij verwondingen heeft opgelopen die dusdanig waren dat deze moesten worden gehecht. [verdachte] heeft dit gedaan omdat het hem allemaal teveel werd. De vriendschap met [slachtoffer] was voorbij, zijn verliefdheid werd niet beantwoord en nu dreigde hij ook nog te worden buitengesloten door de groep door deze hele situatie. Dat [verdachte] veel moeite had met de situatie is te begrijpen, maar dat hij vervolgens zijn zakmes heeft gepakt en [slachtoffer] heeft gestoken, is op geen enkele manier goed te praten. Door aldus te handelen heeft [verdachte] de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] op ernstige wijze geschonden. Door dit geweld is [slachtoffer] angst aangejaagd en heeft zij pijn en letsel ondervonden. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor het slachtoffer gedurende lange tijd grote psychische gevolgen met zich kan brengen. Dat is ook gebleken uit de toelichting die is gegeven op de vordering benadeelde partij. Daarin is bevestigd dat het voorval gevoelens van onmacht, onveiligheid en wantrouwen heeft opgeroepen. Bovendien vond het geweld overdag plaats op straat, zodat ook andere omstanders en passanten hebben kunnen zien dat het daar zomaar ineens niet veilig kan zijn.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het (blanco) strafblad van verdachte.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het over [verdachte] opgemaakte multidisciplinair Pro Justitia onderzoek. Hierin is opgenomen dat bij [verdachte] sprake is van een stoornis in het autismespectrum en van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Voortvloeiend uit de stoornis in het autismespectrum, kan [verdachte] gemakkelijk overvraagd worden. Hiervan was langdurig sprake in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde omdat hij kampte met de druk en eisen van een nieuwe opleiding, onvoorspelbare spanningen thuis, verliefdheid en problemen waaronder uitsluiting van zijn vriendengroep. Dit leidde tot een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Deze manifesteerde zich langdurig met emotionele instabiliteit, die gepaard ging met somberheid, angst, verwardheid, agitatie en agressie die hij in eerste instantie op zichzelf richtte.
In de confrontatie met [slachtoffer] die in zijn ogen onverschillig reageerde op het probleem waarmee hij al tijden wanhopig worstelde, werd de agressie die hij doorgaans op zichzelf neigde te richten, op de ander gericht. Hij pakte impulsief een mes en er was sprake van een agressieve acting out, aldus het Pro Justitia onderzoek.
Het recidivegevaar wordt als matig ingeschat.
De deskundigen adviseren om [verdachte] het feit in verminderde mate toe te rekenen nu hij door de stoornissen in significante mate werd beïnvloed in zijn denken, voelen en handelen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over en is daarmee van oordeel dat het feit in verminderde mate aan [verdachte] kan worden toegerekend.
Met de deskundigen, de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden om aan [verdachte] op te leggen 215 dagen jeugddetentie, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek en met een proeftijd van twee jaar. Met daarbij opgelegd de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zoals hierna in het dictum genoemd. Daarnaast dient aan [verdachte] nog een werkstraf te worden opgelegd van 160 uur, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie wanneer deze straf niet (juist) wordt verricht. Dit is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank poging tot zware mishandeling bewezen verklaard en niet poging tot doodslag.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.047,94, bestaande uit € 5.000,- aan immateriële schade en € 1.047,94 aan materiele schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 4.047,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2018 tot de dag van algehele voldoening een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1.047,94 ter zake van materiële schade en € 3.000 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank komt tot een lager bedrag aan immateriële schade dan door de benadeelde partij gevorderd. Dit komt doordat de rechtbank poging tot doodslag niet bewezen acht. Wel is de rechtbank tot een hoger bedrag gekomen dan doorgaans bij een poging tot zware mishandeling zou worden opgelegd, juist omdat er sprake is geweest van gebruik van een mes en een traumatische ervaring voor de benadeelde partij, waarvoor zij nog steeds onder behandeling is.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank overweegt dat in het jeugdsanctierecht in beginsel geen vervangende jeugddetentie wordt opgelegd bij toepassing van de schademaatregel. De rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken en zal aldus geen vervangende jeugddetentie opleggen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 77aa, 77c, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging zware mishandeling;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 215 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd van twee jaren:
* zich onder behandeling zal blijven stellen van Forensische Psychiatrische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener. De behandeling zal gericht blijven op het omgaan met sociale situaties en interacties en psycho-educatie gericht op ASS. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling
* zal verblijven bij Woon in Balans of een andere instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de jeugdreclassering. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld.
* zich zal onthouden van elk -direct of indirect-
contact met het slachtoffer [slachtoffer] , wonende te [adres slachtoffer]
;
* zich niet zal bevinden in de wijk [wijk]
en de omgeving van het [school] aan de [adres school]
, zijnde de school van het slachtoffer [slachtoffer] ;
- geeft opdracht aan de stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
80 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1
STK Mes, goednummer 1885480
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 4.047,94, waarvan € 1.047,94 ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 4.047,94 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2018 tot de dag van algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempel, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Bogaert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Rooijen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2019.
Mr. De Graaf is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R018051 (onderzoek Duizenden) van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 204.
2.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, pagina 55.
3.Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring, pagina 60.
4.De processen-verbaal van verhoor verdachte, pagina 102-104 en 111-113.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 10 december 2019.
6.Het proces-verbaal beschrijving mes in relatie tot Wet Wapens en Munitie, pagina 169 en 170.