Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 23 december 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster] , te [hoofdvestiging verzoekster] , verzoekster,
Procesverloop
Overwegingen
1. Feiten
2. Gronden voorlopige voorziening
e. 1°. het oprichten,
2°. het veranderen of veranderen van de werking of
Overtreding
-
tweede lid, onder f:het mengen van afvalstoffen voor het vervaardigen van betonmortel of betonwaren binnen een inrichting als bedoeld in categorie 11.1, onder b, van onderdeel C van bijlage I.
-
derde lid:het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 11.3, onderdeel c, onder 2° en 3°, van onderdeel C, van bijlage I.
-
vierde lid, onder b: het aanvangen met of het veranderen van het vervaardigen van betonmortel, het vervaardigen en bewerken van betonproducten en daarbij de op- en overslag van grind, zand, cement en vulstof en het breken van restproducten ten behoeve van de vervaardiging van betonmortel.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-.