In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot aanhechting van een ouderschapsplan tussen twee ex-samenwoners, [de vrouw 1] en [de vrouw 2]. De rechtbank heeft het verzoek van [de vrouw 1] toegewezen om het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige 1] bij haar te bepalen, terwijl het verzoek voor de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is afgewezen, omdat [de vrouw 2] geen gezag over hen heeft. De rechtbank heeft ook bepaald dat [de vrouw 2] een onderhoudsbijdrage van € 50 per kind per maand moet betalen, met ingang van 1 december 2019.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en dat uit deze relatie de minderjarige [minderjarige 1] is geboren, die door [de vrouw 2] is erkend. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat [de vrouw 1] uit een eerder huwelijk nog twee minderjarige kinderen heeft, die eveneens door [de vrouw 2] zijn erkend. De rechtbank heeft het ouderschapsplan, dat door beide partijen is ondertekend, als relevant beschouwd en heeft het verzoek om dit plan aan de beschikking te hechten toegewezen, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op de minderjarigen waarover [de vrouw 2] geen gezag heeft.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de wettelijke bepalingen en de bedoeling van de wetgever in acht genomen, en heeft geconcludeerd dat het ouderschapsplan, ondanks het ontbreken van gezamenlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3], kan worden opgenomen in de beschikking. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.