ECLI:NL:RBZWB:2019:5757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
C/02/355903 / HA ZA 19-151
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Gimbrère-Straetmans
  • Meyboom
  • Van Coolwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijksvermogensregime en nalatenschap na overlijden echtgenoot

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2019 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres in conventie], die optreedt als executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot [erflater], en [gedaagde in conventie]. De zaak betreft de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime tussen [gedaagde in conventie] en [erflater], die gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis de hoofdpunten besproken die van belang zijn voor de verdere procedure, waaronder de peildatum voor de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de beëindiging van de verrekenplicht volgens de huwelijkse voorwaarden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] verschillende standpunten innemen over de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. [eiseres in conventie] stelt dat de huwelijkse voorwaarden moeten worden nageleefd, terwijl [gedaagde in conventie] betoogt dat er sprake is van een gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de huwelijkse voorwaarden, de datum van overlijden van [erflater] en de datum waarop de verrekenplicht is geëindigd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huwelijkse voorwaarden van toepassing blijven en dat de peildatum voor de verrekenplicht de datum van het overlijden van [erflater] is. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun vorderingen aan te passen op basis van de overwegingen in het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/355903 / HA ZA 19-151
Vonnis van 27 november 2019
in de zaak van
[eiseres in conventie] ,
in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder
in de nalatenschap van wijlen de heer [erflater] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mrs. F.M.Y. Wertenbroek en K. Scheper te Tilburg,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.C. Hissink te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 juli 2019 en de daarin vermelde stukken;
  • het proces-verbaal van de regiezitting van 12 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de enerzijds gestelde en anderzijds niet of onvoldoende weersproken stellingen alsmede de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast.
- [eiseres in conventie] is gehuwd geweest met de heer [erflater] (hierna: [erflater] ) van 6 juni 1986
tot 20 april 1988.
- Vervolgens is [erflater] op 11 september 1988 op huwelijkse voorwaarden gehuwd
met [gedaagde in conventie] .
- Uit dit huwelijk is op 11 juni 1998 geboren [kind] (hierna ook te noemen: [kind] ).
- Omstreeks juli 2014 heeft [erflater] de echtelijke woning verlaten en heeft hij een
recreatiewoning betrokken.
- Op 28 januari 2015 heeft [erflater] onder herroeping van eerdere testamenten een
nieuw testament laten maken waarin hij [gedaagde in conventie] onterfde en tot zijn erfgenamen
voor gelijke delen [eiseres in conventie] en [kind] benoemde met daarbij een tweetrapsmaking.
[eiseres in conventie] werd benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Over de door [kind] te verkrijgen goederen werd tot haar 25e jaar een bewindvoerder benoemd.
- Op 22 februari 2016 maakte [erflater] een echtscheidingsprocedure aanhangig tegen [gedaagde in conventie] .
- Op 4 november 2017 overleed [erflater] plotseling.
- Bij beschikking van 22 december 2017 heeft deze rechtbank alle verzoeken in de echtscheidingsprocedure tussen [erflater] en [gedaagde in conventie] niet ontvankelijk verklaard.
- [eiseres in conventie] voert de onderhavige procedure als executeur tevens afwikkelings-bewindvoerder van de nalatenschap van [erflater] teneinde te komen tot de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van [erflater] en [gedaagde in conventie] .

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eiseres in conventie] vordert in
conventie,
I
Afgifte bescheiden:
1. [gedaagde in conventie] te veroordelen om binnen 7 dagen na het in deze door de rechtbank te wijzen (tussen)vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank gestelde termijn, de volgende bescheiden in het geding te brengen: (…)
2. (…)
3. (…)
II.
Ter zake de afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijke betrekkingen:
De afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijke betrekkingen tussen de erven en [gedaagde in conventie] vast te stellen, rekening houdend met de navolgende vorderingen/verrekenposten/ bepalingen:
- Ten aanzien van de afgifte van goederen
1. [gedaagde in conventie] te veroordelen om binnen 7 dagen na het in deze te wijzen (tussen)vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank gestelde termijn, de volgende goederen af te geven aan [eiseres in conventie] q.q. (…).
2. [gedaagde in conventie] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van (…).
- Ten aanzien van de eenvoudige gemeenschappen
Peildatum
1. Te bepalen dat als peildatum voor de omvang en waardering (
de rechtbank neemt aan dat hier bedoeld is: samenstelling) van de eenvoudige gemeenschappen 22 februari 2016 heeft gelden, terwijl als peildatum voor de waardering van de eenvoudige gemeenschap de datum feitelijke verdeling heeft te gelden;
Onroerende zaken en hypothecaire geldlening
2. Te verklaren voor recht dat tot de nalatenschap van [erflater] behoort het eigendom van de onverdeelde helft in de onroerende zaken (…)
3. (…)
4. (…)
5. (…)
6. (…)
7. (…)
Huurinkomsten onroerend goed
8. (…)
9. (…)
10. (…)
Bankrekeningen
11. (…)
Vervoermiddelen
12. Te verklaren voor recht dat tot de nalatenschap van [erflater] behoort het eigendom van de onverdeelde helft in de navolgende roerende zaken: (…)
13. (…)
14. (…)
Overig
15. (…)
16. (…)
- Ten aanzien van het privévermogen van [erflater]
17. Te verklaren voor recht dat op het moment van zijn overlijden tot het privévermogen van [erflater] behoorde het volledig eigendom van de volgende (onroerende) zaken, zodat het eigendom daarvan onderdeel is gaan uitmaken van zijn nalatenschap:
a) de op de aan de huwelijkse voorwaarden gehechte staat van aanbrengsten vermelde zaken, alsmede de zaken welke daarvoor in de plaats zijn getreden;
b) het vermogen dat behoort tot de eenmanszaak onder de naam “ [bedrijfsnaam] ”,
zoals vermeld op de staat van aanbrengsten;
c) de Spaanse vakantiewoning met parkeerplaatsen aan de [straatnaam]
te [plaatsnaam] , kadastraal bekend nummer Een van [plaatsnaam] in Deel 1.239, Boek 991, Folio 21, onroerend goed nummer 60.457 en nummer Een van [plaatsnaam] in Deel 1.237, Boek 989, Folio 50, onroerend goed nummer 60.261 en nummer Een van [plaatsnaam] in Deel 1.237, boek 989, Folio 30, onroerend goed nummer 60.241;
d) de Porsche Carrera met kenteken [00-000-0] .
- Ten aanzien van het te verrekenen vermogen
18. Ten aanzien van de verrekenplicht:
Primair
te bepalen dat de verrekenplicht is geëindigd per 1 augustus 2014;
Subsidiair
te bepalen dat de verrekenplicht is geëindigd per 22 februari 2016;
Meer subsidiair
te bepalen dat de verrekenplicht is geëindigd per 4 november 2017.
19. Te verklaren voor recht dat de hiervoor onder A genoemde zaken niet tot het tussen [gedaagde in conventie] en de erven van [erflater] te verrekenen vermogen behoren;
20. Te bepalen dat de saldi van de bankrekeningen van [gedaagde in conventie] respectievelijk [erflater]
per de door de rechtbank vast te stellen peildatum, bij helfte verrekend dienen te worden.
- Ten aanzien van de vergoedingsaanspraken
21. [gedaagde in conventie] te veroordelen om binnen één maand na betekening van dit vonnis aan de erven van [gedaagde in conventie] te voldoen: (…)
- Ten aanzien van de gebruiksvergoeding
22. (…)
althanshet te verrekenen vermogen tussen de erven en [gedaagde in conventie] vast te stellen
ingevolge de huwelijksvermogensrechtelijke betrekkingen, de verrekeningsvorderingen, de vergoedingsaanspraken en de gebruiksvergoeding vast te stellen, alsmede de wijze van verdeling van het gemeenschappelijk vermogen te gelasten, zoals de rechtbank in alle redelijkheid billijk acht.
III.
Proceskosten
met veroordeling van [gedaagde in conventie] in de kosten van dit geding (…)
3.2.
[gedaagde in conventie] vordert
in reconventie,
A Te verklaren voor recht dat het op 4 november 2017 door de dood van [erflater] ontbonden huwelijk met [gedaagde in conventie] dient te worden afgewikkeld als ware sprake van een gemeenschap van goederen;
B Het aandeel van [gedaagde in conventie] in de aan te nemen gemeenschap vast te stellen;
C [eiseres in conventie] te bevelen aan de verdeling van de aan te nemen gemeenschap en reeds aanwezige gemeenschap(pen) haar medewerking te verlenen op een nader door [gedaagde in conventie] in rechte in te dienen voorstel daartoe, dan wel op een door de rechtbank ter zake te bepalen wijze van verdeling, de wijze van verdeling vast te stellen en de verdeling op basis daarvan te gelasten en [eiseres in conventie] te veroordelen tot betaling van het in dat kader door haar aan [gedaagde in conventie] te betalen bedrag (…);
D (…)
E. [eiseres in conventie] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording ter zake de bedrijfsvoering en overdracht van [bedrijfsnaam] vanaf 4 november 2017 tot op de dag waarop in deze vonnis wordt gewezen (…);
F. [eiseres in conventie] te veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen door [gedaagde in conventie] geleden schade nader op te maken bij staat, althans de door [gedaagde in conventie] geleden schade ex aequo et bono te bepalen op een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren en [eiseres in conventie] tot betaling van dat bedrag te
veroordelen (…) .
In conventie en reconventie vordert [gedaagde in conventie] :
G [eiseres in conventie] te veroordelen in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop het vonnis wordt gewezen.
3.3.
Partijen voeren over en weer verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank een regiezitting bepaald over met name de peildatum. Bij brief van 18 september 2019 is aangegeven dat tevens onderwerp van bespreking op de regiezitting zou zijn welk huwelijksvermogensregime van toepassing is. Bij de regiezitting hebben partijen zich nader kunnen uitlaten over de genoemde onderwerpen. Nu de beslissing daarop van invloed is op de overige te nemen beslissingen in deze procedure zal de rechtbank op deze punten thans beslissen.
Huwelijksvermogensregime
4.2.
De huwelijkse voorwaarden houden, voor zover thans van belang, in:
“(…)
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. (…)
Artikel 8
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, maar met bijtelling van verschuldigde premies en koopsommen als bedoeld in artike1 7 voor zover deze premies en koopsommen het inkomen verminderen, overblijft onderling hij helfte te verrekenen.(…)
Artikel 10
Geen verrekening heeft plaats:
a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
b. over het kalenderjaar waarin het inkomen als bedoeld in artikel 8 van een
echtgenoot, onder aftrek van de kosten van de huishouding, ten gevolge van
verlies in een zelfstandig -.uitgeoefend beroep of bedrijf van die echtgenoot negatief is;
c. indien een echtgenoot surséance van betaling heeft verkregen, in staat van faillissement verkeert ofwel verkeerd heeft; -
verrekening zal na het éinde van het faillissement (wederom) wel plaatshebben
indienen zodra het vermogen van de desbetreffende voorheen gefailleerde echtgenoot positief is;
d. voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten. (…)”
4.3.
Bij de huwelijkse voorwaarden hoort een lijst van aanbrengsten waarin met name roerende zaken zijn opgenomen, alsmede aan de zijde van [erflater] “vermogen dat behoort tot de door de heer [erflater] gedreven eenmanszaak [bedrijfsnaam] ”.
4.4.
[eiseres in conventie] stelt zich op het standpunt dat het huwelijksvermogen moet worden afgewikkeld conform de huwelijkse voorwaarden. Er zijn volgens haar drie vermogens te onderscheiden, te weten: het gemeenschappelijke vermogen in de vorm van eenvoudige gemeenschappen, het privévermogen van [erflater] en het privévermogen van [gedaagde in conventie] . Vervolgens dient bezien te worden of de privévermogens of een deel daarvan tot het te verrekenen vermogen behoren.
4.5.
[gedaagde in conventie] meent dat moet worden afgewikkeld alsof er een algehele gemeenschap van goederen zou zijn geweest. Zij stelt daartoe dat uitvoering van de huwelijkse voorwaarden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, omdat die uitvoering tot een onbillijke uitkomst zou leiden.
[gedaagde in conventie] beroept zich op navolgende omstandigheden: Zij en [erflater] hebben feitelijk geleefd alsof er een gemeenschap van goederen was. [erflater] had geen eigen privébankrekeningen. Hij had alleen een zakelijke bankrekening voor [bedrijfsnaam] . Verder waren er alleen gezamenlijke rekeningen. [gedaagde in conventie] was general manager van [bedrijfsnaam] en [erflater] liet veel aan haar over. Het in [bedrijfsnaam] aanwezige vermogen is mede door haar ontstaan en toegenomen. [erflater] en [gedaagde in conventie] hadden diverse panden in gemeenschappelijke eigendom. Als het bedrijf ten onder zou gaan, zou ook op haar aandeel in het gemeenschappelijke vermogen verhaal worden uitgeoefend. Tot slot stelt [gedaagde in conventie] dat in de leveringsakte van het pand in Spanje is opgenomen dat [erflater] in gemeenschap van goederen gehuwd was. Dat ook [eiseres in conventie] uitgaat van een gemeenschap, blijkt mede uit het feit dat [eiseres in conventie] dat in een andere procedure ook zo omschrijft.
Aldus was er volgens [gedaagde in conventie] sprake van een gezamenlijke wil van de echtgenoten dat alles van [erflater] en [gedaagde in conventie] samen zou zijn.
4.6.
In reactie daarop stelt [eiseres in conventie] dat er door [gedaagde in conventie] geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die meebrengen dat van de huwelijkse voorwaarden moet worden afgeweken. Dat partijen mogelijk op een bepaalde wijze leefden brengt niet mee dat de huwelijkse voorwaarden niet langer zouden gelden. Dan hadden partijen immers hun huwelijkse voorwaarden moeten wijzigen, hetgeen niet is gebeurd. Evenmin is een finaal verrekenbeding overeengekomen in het geval van overlijden. Verder had [bedrijfsnaam] een eigen bankrekening. Op de gezamenlijke rekening van [erflater] en [gedaagde in conventie] kwam het overgespaard inkomen terecht. [eiseres in conventie] betwist dat, indien [bedrijfsnaam] failliet zou zijn gegaan, het aandeel van [gedaagde in conventie] in het vermogen aangesproken had kunnen worden. Enkel het vermogen van [erflater] dan wel zijn aandeel in de gemeenschappelijke goederen zou daarvoor in aanmerking zijn gekomen. In de lijst van aanbrengsten staat bovendien uitdrukkelijk de eenmanszaak [bedrijfsnaam] vermeld die [erflater] al sinds 1987 voerde. [eiseres in conventie] stelt voorts dat mogelijk in een andere dagvaardingsprocedure per abuis een aantal keren de term huwelijksgoederengemeenschap is gebruikt, maar daaruit kan, anders dan [gedaagde in conventie] meent, niet worden afgeleid dat er een huwelijksgoederengemeenschap was. Dat er in de Spaanse akte uit 2011 stond dat [erflater] in gemeenschap van goederen gehuwd was met [gedaagde in conventie] is volgens haar een fout als gevolg van miscommunicatie. [erflater] wilde dat nog laten herstellen, maar dat is door zijn overlijden niet meer gebeurd, aldus [eiseres in conventie] .
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat een gemeenschappelijke bedoeling van partijen hun vermogensrechtelijke verhouding in hun onderlinge relatie te laten bestaan, alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd, de tussen hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden niet kan vervangen. Een dergelijke gemeenschappelijke partijbedoeling dient te worden aangemerkt als huwelijkse voorwaarde in de zin van artikel 1:114 BW die op straffe van nietigheid bij notariële akte moet worden aangegaan (artikel 1:115 BW).
Echter, krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regels zijn niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW).
4.8.
De eis die artikel 6:248 lid 2 BW stelt aan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid brengt mee dat bij de toepassing hiervan de nodige terughoudendheid moet worden betracht en dat dit er niet toe mag leiden dat de overeenkomst gedenatureerd wordt.
4.9.
De rechtbank overweegt dat sprake is van bestendige jurisprudentie inhoudend dat weliswaar onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk een rol kan spelen bij de vraag of de huwelijkse voorwaarden van partijen niet toepasselijk zouden zijn omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is maar dat tevens uit die jurisprudentie blijkt dat dit slechts onder bijzondere omstandigheden het geval zal zijn. De vraag ligt voor of er sprake is van zodanig afwijkend gedrag dat [gedaagde in conventie] niet kan worden gehouden aan de huwelijkse voorwaarden.
4.10.
Door [gedaagde in conventie] is niet aangevoerd dat zij bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden niet wist of kon weten wat deze inhielden. [gedaagde in conventie] en [erflater] hebben derhalve welbewust voor de huwelijkse voorwaarden gekozen. Dit betekent ook dat enkel moet worden bezien of in de periode daarna de financiële gang van zaken zodanig met elkaar vervlochten is geraakt dat de huwelijkse voorwaarden niet (langer) van toepassing kunnen worden geacht.
4.11.
Het feit dat [gedaagde in conventie] , zoals zij aanvoert, general manager van [bedrijfsnaam] was en in dat kader veel bevoegdheden had vormt naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende argument, nu vaststaat dat de eenmanszaak [bedrijfsnaam] door [erflater] ten huwelijk is aangebracht en hij daarvan steeds de eigenaar is gebleven. Ook het feit dat [erflater] enkel over een zakelijke bankrekening beschikte en dat de privébankrekening op beider naam stond is als zodanig eveneens onvoldoende om aan te nemen dat daarmee de huwelijkse voorwaarden opzij werden gezet. Dat de gemeenschappelijke panden van [gedaagde in conventie] en [erflater] als onderpand dienden voor de eenmanszaak van [erflater] brengt evenmin mee dat zou moet worden afgerekend als ware er een gemeenschap van goederen. Crediteuren van het bedrijf zouden zich immers enkel op het aandeel van [erflater] in die panden kunnen verhalen, zodat [gedaagde in conventie] in dat geval haar aandeel zou behouden al dan niet in de vorm van een uitkering in geld.
Door [gedaagde in conventie] is nog gewezen op het feit dat in de akte van aankoop van 16 juni 2011 van een appartement in Spanje (productie 44 bij dagvaarding) en in de akte van 10 augustus 2011 waarin de naam van [erflater] is hersteld (productie 33 bij de conclusie van antwoord) in de Spaanse taal is vermeld dat [erflater] in gemeenschap van goederen met haar was gehuwd. Ook dit wijst volgens haar op het feit dat partijen ervan uitgingen een gemeenschap van goederen te hebben. Door [gedaagde in conventie] is tijdens de regiezitting verklaard dat zij en [erflater] geen Spaans spraken, maar dat bij de notaris wel een Spaanse makelaar aanwezig was die Engels sprak. Nu [gedaagde in conventie] en [erflater] geen van beiden de Spaanse taal machtig waren en er geen officiële tolk bij het verlijden van de akte aanwezig was, kan naar het oordeel van de rechtbank uit het enkele feit dat in de akte in de Spaanse taal is vermeld dat [erflater] in gemeenschap van goederen gehuwd was met [gedaagde in conventie] niet de conclusie worden verbonden dat het uitdrukkelijk de bedoeling van partijen was dat dit aldus in de akte zou worden opgenomen en dat zij veronderstelden of wensten dat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
4.12.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van gedrag dat zodanig afwijkend is van de huwelijkse voorwaarden dat [gedaagde in conventie] aan die voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gehouden. Aldus geldt dat [gedaagde in conventie] en [erflater] met uitsluiting van elke gemeenschap gehuwd waren en dat een periodiek verrekenbeding tussen hen van toepassing was.
Peildatum
4.13.
Relevant is welke peildata in acht moeten worden genomen voor de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, enerzijds voor wat betreft de omvang en samenstelling (a), anderzijds voor de waardering (b).
Daarnaast is in geschil welke peildatum geldt als datum waarop de verrekenplicht van de huwelijkse voorwaarden is beëindigd (c).
Ad a:
4.14.
Ter zake van de peildatum van de omvang en samenstelling van de eenvoudige gemeenschappen geldt volgens [eiseres in conventie] de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding: 22 februari 2016. Volgens haar moet voor eenvoudige gemeenschappen het bepaalde in artikel 1:99 lid 3 BW analoog worden toegepast. In haar visie betekent dit dat de “tenzij clausule” van lid 3 meebrengt dat toch de ontbinding van de gemeenschap conform artikel 1:99 lid 1 sub b BW heeft plaatsgevonden.
[gedaagde in conventie] is van mening dat als peildatum geldt de datum van het overlijden van [erflater] , zijnde 4 november 2017.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt:
Artikel 1:99 lid 1 onder b BW houdt in dat een gemeenschap van goederen wordt ontbonden op het tijdstip van indiening van een verzoek tot echtscheiding. Vervolgens bepaalt lid 3, samengevat, dat indien een echtscheidingsverzoek niet meer kan leiden tot echtscheiding, alle gevolgen van de gemeenschap herleven, tenzij zich inmiddels een andere grond voor ontbinding heeft voorgedaan.
Artikel 1:99 BW is opgenomen in titel 7, luidend: ‘De wettelijke gemeenschap van goederen’. Hiervoor is echter vastgesteld dat daarvan bij [gedaagde in conventie] en [erflater] geen sprake was. Wel hadden zij een aantal goederen in gemeenschappelijke eigendom. Als een gemeenschap niet berust op het tussen echtgenoten bestaande goederenstelsel op grond van de wet of huwelijkse voorwaarden, is sprake van een eenvoudige gemeenschap. Daarvoor gelden
van de aanvang afde bepalingen van Boek 3 titel 7 afdeling 1 BW, derhalve
nietde bepalingen van boek 1 BW. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit mee dat ook van analoge toepassing van artikel 1:99 lid 3 BW geen sprake kan zijn. Van een ‘ontbinding’ is bij een eenvoudige gemeenschap geen sprake.
Aldus is niet bepalend is welke omvang en samenstelling de eenvoudige gemeenschappen hadden bij aanvang van de echtscheidingsprocedure op 22 februari 2016, maar welke eenvoudige gemeenschappen er waren op de datum van overlijden van [erflater] op
4 november 2017en wat de omvang en samenstelling toen was.
Ad b:
4.16.
Volgens vaste jurisprudentie moet bij gebreke van een overeenkomst tussen partijen voor de bij de verdeling in aanmerking te nemen
waardevan een eenvoudige gemeenschap worden uitgegaan van de waarde die deze heeft ten tijde van de verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of de eisen van de redelijkheid en billijkheid anders met zich brengen.
Ad c:
4.17.
[eiseres in conventie] stelt zich op het standpunt dat de datum van de feitelijke beëindiging van de samenleving, namelijk 23 juli 2014, de datum is waarop de verrekenplicht is geëindigd. Niet alleen op grond van artikel 10 sub a van de huwelijkse voorwaarden is deze datum juist maar ook op grond van artikel 10 sub d, nu er sprake is van bijzondere omstandigheden die zich tegen verrekening na genoemde datum verzetten. [eiseres in conventie] stelt dat [erflater] niet meer in de voormalig echtelijke woning kwam, dat de gemeenschappelijke huishouding tot een einde was gekomen, dat [gedaagde in conventie] direct daarna een advocaat inschakelde, dat uit een briefwisseling tussen de advocaten van november 2014 blijkt dat [gedaagde in conventie] [erflater] verbood nog op het terrein te komen en dat zij in 2015 en 2016 aangiften tegen [erflater] heeft gedaan en dat [erflater] [gedaagde in conventie] in 2015 heeft onterfd. Dat [erflater] nog ingeschreven stond op het adres van de echtelijke woning kwam, omdat hij zich niet kon en mocht inschrijven op het adres van de recreatiewoning.
4.18.
[gedaagde in conventie] voert aan dat [erflater] in onderling overleg naar een recreatiewoning was gegaan. Na 23 juli 2014 had zij enkel een oriënterend gesprek met een advocaat en pas na de zomer van 2014 was sprake van een dossier en vonden de eerste viergesprekken plaats. Dat zij hem op enig moment verbood op het terrein te komen, had te maken met het feit dat het op dat moment niet goed ging tussen [erflater] en [kind] . De fourneerplicht van artikel 1:81 BW gold ook na 23 juli 2014. [erflater] voelde zich verscheurd tussen [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] . Hij had regelmatig contact met [gedaagde in conventie] en ging met haar uit eten en er was nog steeds sprake van solidariteit tussen hen.
4.19.
[erflater] en [gedaagde in conventie] zijn in artikel 10 van hun huwelijkse voorwaarden een datum overeengekomen waarop de verrekenplicht zou eindigen, hetgeen hen vrij stond. Dit artikel dient naar het oordeel van de rechtbank aldus te worden uitgelegd dat de verrekenplicht tussen partijen niet zou eindigen indien zij
in overlegniet samenwonen.
Tussen de datum van het vertrek van [erflater] naar een recreatiewoning en de datum van aanhangig maken van de echtscheidingsprocedure door hem lag een periode van ruim 1,5 jaar, hetgeen vrij lang is. [gedaagde in conventie] heeft onbetwist gesteld dat in financiële zin geen wijziging optrad. De rechtbank merkt die eerste maanden nog aan als ‘in overleg’ niet samenwonen. Dat er in die tijd problemen waren tussen [erflater] en [kind] is als zodanig door [eiseres in conventie] niet betwist.
Uit het feit dat [erflater] op 28 januari 2015 een testament maakte waarin hij [gedaagde in conventie] onterfde en [eiseres in conventie] benoemde tot zowel erfgenaam als executeur tevens afwikkelingsbewindvoer-der moet evenwel worden afgeleid dat [erflater] vanaf dat moment een verzoening met [gedaagde in conventie] in ieder geval uitgesloten achtte. Daarbij komt dat in 2015 ook voor de eerste maal door [gedaagde in conventie] aangifte tegen [erflater] werd gedaan. De rechtbank merkt derhalve
28 januari 2015aan als de datum waarop de verrekenplicht is geëindigd en daarmee als de peildatum voor de samenstelling en waarde van het te verrekenen vermogen.
Het vervolg van de procedure
4.20.
Het vorenstaande met betrekking tot het huwelijksvermogensregime en de peildata kan voor partijen aanleiding zijn tot wijziging dan wel aanpassing van hun vorderingen, terwijl ook denkbaar is dat overgelegde producties incompleet dan wel juist overbodig zijn. Nu de laatste conclusie in de procedure is genomen door [gedaagde in conventie] met daarbij een eis in reconventie waarop [eiseres in conventie] nog niet inhoudelijk heeft kunnen reageren, zal [eiseres in conventie] in de gelegenheid worden gesteld om op
18 december 2019een conclusie van antwoord in reconventie te nemen tevens akte in conventie (indien gewenst), waarin zij tevens ingaat op hetgeen in de eerste zin van deze rechtsoverweging is aangegeven.
4.21.
Vervolgens heeft [gedaagde in conventie] de gelegenheid om, desgewenst, op
8 januari 2020een antwoordakte te nemen, waarin zij ook nader kan ingaan op hetgeen is overwogen in de eerste zin van rechtsoverweging 4.20.
4.22.
Nu op uitdrukkelijk verzoek van partijen reeds een datum is bepaald voor een comparitie, te weten 22 januari 2020, zal uitstel van de in de rechtsoverwegingen 4.20. en 4.21. vermelde termijnen
nietworden toegestaan.
4.23.
Genoemde comparitie zal meervoudig zijn. De samenstelling van de kamer zal zijn als volgt: mr. Gimbrère-Straetmans (voorzitter) alsmede mr. Meyboom en mr. Van Coolwijk. De comparitie zal – anders dan eerder is aangegeven door de griffier bij brief van 10 oktober 2019 - aanvangen op
22 januari 2020 om 10.00 uuren in beginsel tot 13.00 uur duren.
4.24.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie en reconventie:
verwijst de zaak naar de rol van 18 december 2019 voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie, desgewenst akte in conventie zoals overwogen in rechtsoverweging 4.20. aan de zijde van [eiseres in conventie] ;
bepaalt dat [gedaagde in conventie] ter rolle van 8 januari 2020 een antwoordakte in conventie en reconventie mag nemen zoals overwogen in rechtsoverweging 4.21;
bepaalt dat van voormelde termijnen geen uitstel zal worden toegestaan;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Gimbrère-Straetmans en in tegenwoordigheid van mr. Van der Plas, griffier, in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 27 november 2019.