ECLI:NL:RBZWB:2019:575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
02-700173-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met voorwaardelijk opzet en interpretatie van forensisch onderzoek in Vlissingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2019, stond de verdachte terecht voor de doodslag op een 26-jarige man in Vlissingen op 22 september 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met het slachtoffer, fors geweld heeft toegepast, waaronder slaan en schoppen met geschoeide voeten. Het slachtoffer werd later dood aangetroffen in zijn woning, met ernstige verwondingen aan het hoofd en lichaam. De rechtbank concludeerde dat het letsel was veroorzaakt door door een ander toegebracht geweld, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag, maar niet aan moord, omdat er geen voorbedachte raad kon worden vastgesteld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen van de doodslag en van de diefstal van een pinpas en geld van het slachtoffer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van elf jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van tien jaar op, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700173-16
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, Huis van Bewaring Ter Apel,
te 9561 MC Ter Apel, Ter Apelervenen 10,
raadsman mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 18 juni 2018, 21 januari 2019 en 28 januari 2019 waarbij de officier van justitie mr. G.V. van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 31 januari 2019 formeel gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 en 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
feit 1
hij op of omstreeks 22 september 2016 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk die [slachtoffer]
meermalen geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt
en/of (forse) druk uitgeoefend met de hand en/of (geschoeide) voet op diens
hoofd en/of hals en/of borst;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2016 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk
letsel, te weten meerdere meerdere bloedende wonden en fracturen in het
aangezicht, een breuk van het borstbeen, kneuzingen in de mond- en halsregio
en hersenkneuzingen en -bloedingen heeft toegebracht, door die [slachtoffer]
meermalen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te
trappen en/of (forse) druk uit te oefenen met de hand en/of (geschoeide) voet
op diens hoofd en/of hals en/of borst,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2016 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
meermalen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of
(forse) druk uit te oefenen met de hand en/of (geschoeide) voet op diens hoofd
en/of hals en/of borst,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
feit 2
hij op of omstreeks
21 september 2016te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een bankpas en/of een hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s), die [slachtoffer] meermalen
heeft/hebben geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of (forse) druk
uitgeoefend met de hand en/of (geschoeide) voet op diens hoofd en/of hals
en/of borst,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks
21 september 2016te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen
- een bankpas in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededaders,
en/of (vervolgens)
- een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer]
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders heeft weggenomen, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van een valse sleutel (te weten de weggenomen bankpas).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) (feit 1 primair impliciet subsidiair) en aan de diefstal in vereniging van de pinpas en het geld van het slachtoffer (feit 2 subsidiair). Hij vordert vrijspraak van feit 1 primair impliciet primair en feit 2 primair, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs daartoe.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 (in al zijn varianten) ten laste gelegde feiten en heeft verzocht verdachte hiervan vrij te spreken. Op grond van het dossier is allereerst onvoldoende komen vast te staan dat een misdrijf de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Daarnaast staat niet buiten redelijke twijfel vast dat, als er al sprake was van een misdrijf, verdachte hiervoor verantwoordelijk is geweest. Ook kan er niet zonder meer causaliteit worden aangenomen tussen de eventuele geweldshandelingen en de dood van het slachtoffer. Als wel wordt vastgesteld dat verdachte geweld tegen het slachtoffer heeft aangewend en causaliteit wordt aangenomen, dan is geen sprake van voorbedachte raad en zijn er contra-indicaties tegen het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. In dat geval wordt wel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde. De verdediging is ook van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 2 (in al zijn varianten) ten laste gelegde feiten. Verdachte is niet degene die met de pinpas van het slachtoffer heeft gepind en uit het dossier blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededader.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
4.3.1
Het overlijden van het slachtoffer
Op donderdag 22 september 2016 omstreeks 07:37 uur kwam bij de politie Zeeland-West-Brabant een melding van het Operationeel Centrum binnen, met het verzoek om naar [adres 1] te Vlissingen te komen in verband met een noodgeval. Naar aanleiding van deze melding is een politie eenheid ter plaatse gegaan. In de woning aan het genoemde adres troffen zij op een bed in een slaapkamer een man aan. Een verbalisant relateert dat hij zag dat het bed waar de man op lag half doorgezakt was en dat het gezicht van de man gehavend en bebloed was. De mond van de man stond open en onder het gezicht van de man lag een behoorlijke plas bloed op het laken. Daarnaast lag bij de linkerhand van de man, die naast zijn hoofd lag, een tand. Het rechteroog van de man was gezwollen en verkleurd en aan de rechterzijde in de hals van de man werden verkleuringen waargenomen. Tevens werden op de slaapkamermuur bij de deur, bij het hoofdeinde, op de grond en op het matras diverse bloedspetters gezien. Door de ambulancemedewerkers werd meegedeeld dat zij geen reanimatie gingen starten, omdat het slachtoffer reeds was overleden. [1] Naar aanleiding hiervan werd door een Team Grootschalige Opsporing een onderzoek gestart.
Op basis van temperatuurmetingen werd door een forensisch arts vastgesteld dat het postmortaal interval ten tijde van de eerste meting, te weten op 22 september 2016 om 11:54 uur, waarschijnlijk hoogstens enkele uren was. [2] De rechtbank acht het, gelet hierop en op het feit dat de ambulancemedewerkers omstreeks 07:37 constateerden dat het slachtoffer reeds overleden was, aannemelijk dat hij in de vroege morgen van donderdag 22 september 2016 is overleden.
4.3.2
Aan welk letsel is het slachtoffer overleden?
Aan het lichaam van het slachtoffer is uitgebreid onderzoek verricht. Het lichaam is onder meer onderworpen aan een radiologisch [3] en (neuro)pathologisch [4] onderzoek. Gedurende het onderzoek hebben deskundigen prof. dr. B. Kubat, arts en patholoog, en prof. dr. P.A.M. Hofman, radioloog antwoord gegeven op vragen over hun bevindingen. [5] [6] De belangrijkste bevindingen worden hieronder gegroepeerd en samengevat door de rechtbank weergegeven.
Aan het gelaat waren diverse huidbeschadigingen en bloeduitstortingen zichtbaar. Er werden diverse inwendige letsels gevonden. Het linker kaakkopje, de voorwand van de linker kaakholte en de rechter oogkas waren gebroken. In het hoofd bevonden zich bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (een subduraal hematoom (SDH)) en het zachte hersenvlies (een subarachnoïdale bloeding (SAB)). In de hersenen waren een kneuzing van de rechter slaapkwab, een scheur van de hersenbalk (corpus callosum) en traumatische axonale beschadigingen (TAI) zichtbaar. Aan de hals waren huidkneuzingen en huidbeschadigingen met omgevende onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar. Er bevonden zich bloeduitstortingen in de beide halsspieren en achter het strottenhoofd. De eerste ring van de luchtpijp bleek na microscopisch onderzoek verscheurd. Aan de romp, armen en benen waren diverse huidkneuzingen en onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar. Het bovenste gedeelte van het borstbeen was gebroken. Er bevonden zich bloeduitstortingen in de spieren van de borstwand, de linker borstvliezen, en in het onderhuidse vetweefsel van de rug.
Volgens deskundige Kubat heeft geweld op het hoofd geleid tot ernstig letsel in het hoofd en de hersenen, waaronder de hierboven genoemde SDH en SAB. Deze twee bloedingen hebben, samen met uitstorting van bloed (extravasatie) en beschadiging van de hersenen tot vochtophoping (oedeem) geleid. Deze vochtophoping leidde tot hersenzwelling. De zwelling, samen met de SDH, leidde tot herseninklemming. Deze inklemming leidde tot het falen van vitale hersenfuncties en uiteindelijk de dood. De mogelijkheid bestaat dat het letsel aan de hals, al dan niet in combinatie met het inademen van bloed, heeft bijgedragen aan (de snelheid van) het intreden van de dood. De overige letsels hebben hier niet direct aan bijgedragen.
4.3.3
Wat is de oordzaak van het bij het slachtoffer geconstateerde letsel?
In de onderzoeken en in de beantwoording van vragen door de deskundigen over deze onderzoeken is ook aandacht besteed aan het ontstaan van het letsel. De belangrijkste bevindingen van de deskundigen hieromtrent worden door de rechtbank hierna samengevat weergegeven.
De letsels zijn bij leven ontstaan als gevolg van uitwendig mechanisch botsend geweld. Er zijn minimaal drie geweldsimpacts geweest op het hoofd en meerdere op de romp. Dit geweld kan, in algemene zin, zowel een accidentele oorzaak (zoals (zich) stoten of vallen) als een niet-accidentele oorzaak (toegebracht geweld zoals geslagen en/of geschopt worden) hebben. Er is veel aandacht besteed aan het onderscheid tussen deze twee oorzaken.
Belangrijke onderdelen van het letsel van het slachtoffer passen beter bij toegebracht geweld dan bij accidenteel geweld. Letsels aan de hals, nek, kaak, oorschelp en achter het oor treden significant vaker op bij toegebracht geweld dan bij accidenteel geweld. De combinatie van letsel aan het gelaat en ernstig letsel aan de hersenen wordt het meest veroorzaakt door verkeersongevallen en daarna door toegebracht geweld. Breuken van aangezichtsbeenderen komen in Europa het vaakst voor als gevolg van vuistslagen, al dan niet in combinatie met schoppen. Breuken van oogkassen worden vaker veroorzaakt door geslagen worden dan door vallen.
De twee belangrijkste onderscheidende letsels zijn de scheur van de hersenbalk en de TAI. Scheuring van de hersenbalk is het gevolg van een verplaatsing van de twee hersenhelften in de schedel en vervorming van de schedel. Om dit te bereiken is een grote krachtsinwerking nodig, zoals voorkomt bij bijvoorbeeld verkeersongevallen, vallen van grote hoogte of toegebracht geweld. De benodigde krachtsinwerking is groter dan voorkomt bij een reguliere val van een persoon, zoals bijvoorbeeld na struikelen. TAI is een gevolg van roterende bewegingen van het hoofd, waarbij rekkrachten op de hersenstructuren worden uitgeoefend. Deze roterende beweging kan alleen het gevolg zijn van geweldsinwerking tegen een vrij bewegelijk hoofd. Bij een val tegen een vaste onderlaag (zoals de grond) wordt het hoofd gefixeerd en kan het niet roteren.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat het slachtoffer is overleden aan letsels die het gevolg zijn van (door een ander) toegebracht geweld.
4.3.4
Wie heeft het bij het slachtoffer geconstateerde letsel toegebracht?
Wat is er gebeurd in de namiddag en avond van 21 september 2016?
Op 21 september 2016, omstreeks 17.00 uur waren naast het slachtoffer, ook verdachte [verdachte] , verdachte [medeverdachte] , [naam 1] en ene ‘ [naam 2] ’ in de woning aan [adres 1] te Vlissingen. Verdachte [medeverdachte] verlaat op enig moment de woning om naar de barbecue van [naam 3] en [naam 4] te gaan aan [adres 2] . Hierna komt ook [naam 5] naar de woning aan [adres 1] . Verdachte [medeverdachte] werd om 18:22 uur gebeld door [naam 1] die hem vertelde dat het slachtoffer dronken en irritant was. Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij later ook nog met het slachtoffer en met verdachte [verdachte] heeft gebeld. In een telefoongesprek met verdachte [verdachte] zei verdachte [verdachte] tegen hem dat het slachtoffer hem boos maakte. Verdachte [verdachte] was aan het schreeuwen tegen het slachtoffer. Eerder die middag had verdachte [verdachte] ook al woorden met het slachtoffer. Om 20:28 uur werd verdachte [medeverdachte] wederom gebeld door [naam 1] . Hij zei tegen [medeverdachte] dat hij naar huis moest komen, omdat het slachtoffer een beetje moe en dronken was. Hierna heeft verdachte [verdachte] de slaapkamerdeur opengedaan en hebben [naam 5] en [naam 1] het slachtoffer naar zijn slaapkamer gebracht. [naam 5] heeft gezien dat hij zich omkleedde. Vervolgens zijn [naam 5] en [naam 1] weggegaan, ‘ [naam 2] ’ was al eerder weggegaan en verdachte [verdachte] bleef met het slachtoffer achter in de woning. Zowel [naam 1] als [naam 5] hebben verklaard dat het slachtoffer die avond is gevallen. Zij hebben echter geen zichtbaar letsel bij hem geconstateerd. De telefoon van verdachte [verdachte] maakt om 21:04 uur nog verbinding met het WIFI-netwerk van het slachtoffer.
Rond 21:30 uur is verdachte [medeverdachte] van de barbecue weggegaan en richting de [adres 1] gefietst. Hij heeft verklaard dat hij verdachte [verdachte] tegenkwam bij de woning van het slachtoffer. Hij stapte naar buiten, voordat verdachte [medeverdachte] naar binnen kon gaan. Ze zijn vervolgens samen gaan pinnen. Verdachte [medeverdachte] heeft met de pinpas van het slachtoffer € 40,- bij de ABN AMRO te Vlissingen gepind. Hij heeft van dit bedrag € 20,- aan verdachte [verdachte] gegeven. De andere € 20,- was bedoeld voor het doen van boodschappen. Hij heeft ook verklaard dat het slachtoffer het niet leuk vond als hij geld aan verdachte [verdachte] leende. Hij had hiervoor geen toestemming. Verdachte [medeverdachte] had naar eigen zeggen wel toestemming van het slachtoffer om geld voor zichzelf en/of boodschappen te pinnen.
Na het pinnen is verdachte [verdachte] naar café [café 1] gegaan. De barman van het café, [naam 6] , heeft verklaard dat verdachte [verdachte] omstreeks 22:00 uur in het café was en dat hij betaalde met een briefje van € 20,-. Hij heeft gezien dat verdachte [verdachte] bloed op zijn handen had. Dit leek verdroogd bloed. Het zat tussen zijn vingers op de bovenkant van vermoedelijk zijn rechterhand. Ook heeft hij gezien dat er een paar druppels bloed op de voorkant van de schoenen van verdachte [verdachte] zaten. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij na het pinnen naar café [café 1] is toegegaan. De telefoon van verdachte [verdachte] maakt vervolgens weer om 23:27 uur verbinding met het WIFI-netwerk van het slachtoffer. Verdachte [medeverdachte] is na het pinnen teruggegaan naar de barbecue.
Wat is er gebeurd in de nacht van 21 op 22 september 2016?
In de nacht van 21 op 22 september 2016 heeft verdachte [medeverdachte] om 23:55 uur naar [naam 7] gebeld. Hij is vervolgens om 23:56 uur, 00:07 uur en 00:16 uur teruggebeld. [naam 7] heeft verklaard dat zij afspraken om elkaar te ontmoeten in café [café 2] om daar te gaan gokken. Om 23:55 uur vertelde verdachte [medeverdachte] dat hij bij café [café 2] was, maar dat het dicht was. Hij vertelde vervolgens naar het casino te gaan. Om 00:16 uur heeft [naam 7] tegen verdachte [medeverdachte] gezegd dat hij dan ook daarheen zou komen. Ze hebben elkaar vervolgens daar ontmoet. Dit blijkt ook uit de bij het casino ( [naam casino] ) opgevraagde camerabeelden. Ze zijn vervolgens samen nog naar de cafés [café 3] en [café 4] gegaan, maar omdat deze cafés dicht waren hebben ze bij de [café 2] afscheid van elkaar genomen.
Verdachte [medeverdachte] is hierna naar de woning van [naam 8] in de [adres 3] gegaan. Daar was ook [naam 9] . Rond 01:00 uur zijn zij samen naar de woning van het slachtoffer gelopen. Ze hebben buiten nog even bij de woning gestaan, waarna [naam 9] is vertrokken. Verdachte [medeverdachte] is de woning van het slachtoffer binnengegaan. Hij zag dat verdachte [verdachte] op de blauwe bank in de woning lag te slapen, hij snurkte. Hij vroeg aan verdachte [verdachte] waar het slachtoffer was, maar hij antwoordde niet. Hij is vervolgens naar de slaapkamer gelopen en heeft de deur op een kier gezet. Hij hoorde dat het slachtoffer lag te snurken. [7] Verdachte [medeverdachte] is op de rode bank gaan zitten en heeft zijn schoenen uitgedaan. Hij moest plassen en is naar de WC toegegaan. Hij deed het licht aan en zag gedroogd bloed liggen op de grond. Dit lag er de ochtend ervoor nog niet. Hij heeft een oranje doekje gepakt en heeft het bloed opgeruimd. [8] Verdachte [medeverdachte] heef hierna een deken uit de slaapkamer gepakt. Hij scheen met het licht van zijn telefoon op het gezicht van het slachtoffer. Hij zag toen dat hij bloed aan zijn neus en aan zijn lip had. Er kwam ook bloed vanuit zijn linker mondhoek. Het was niet veel bloed. [9] Hij is hierna uit de slaapkamer gelopen en op de bank gaan zitten. Op dat moment werd hij gebeld door [naam 10] . Hij belde met een huistelefoonnummer. Uit de telefoongegevens van de telefoon van verdachte [medeverdachte] blijkt dat hij om 01:28 uur werd gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer] Om 01:28 uur belt verdachte [medeverdachte] vervolgens naar [naam 10] . [10] [naam 10] heeft verklaard dat verdachte [medeverdachte] zo’n twintig minuten hierna naar hem toe is gekomen. [11] De telefoon van verdachte [verdachte] maakt om 02:23 uur verbinding met het WIFI-netwerk van het slachtoffer.
Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij vervolgens naar de woning van [naam 11] en [naam 12] aan de [adres 4] is gegaan. In die woning was ook [naam 10] aanwezig. [naam 11] heeft verklaard dat hij verdachte [medeverdachte] tegen [naam 10] hoorde zeggen dat er gevochten was in een huis en dat er overal bloed lag. De eigenaar van het huis en de persoon die hem had geslagen lagen allebei te slapen. Verdachte [medeverdachte] vertelde ook dat er bloed uit de neus van de huiseigenaar kwam en dat hij nog ademde. [naam 10] heeft verklaard dat verdachte [medeverdachte] in de woning aan de [adres 4] tegen hem vertelde dat verdachte [verdachte] het slachtoffer had geslagen en dat er overal bloed lag. Verdachte [medeverdachte] heeft het slachtoffer laten liggen, omdat hij in paniek is weggegaan. Verdachte [medeverdachte] is ongeveer twintig minuten in de woning bij [naam 11] en [naam 10] gebleven en is vervolgens weggegaan om naar [naam 9] te gaan. [naam 10] heeft verklaard dat verdachte [medeverdachte] hem belde en hem vroeg om ook daarheen te komen om [naam 9] naar huis te brengen. Uit de telefoongegevens van de telefoon van verdachte [medeverdachte] blijkt dat hij om 02:30 uur naar [naam 10] heeft gebeld. [naam 10] is naar verdachte [medeverdachte] toegegaan en samen hebben ze [naam 9] naar huis gebracht. Verdachte [medeverdachte] is hierna weer met [naam 10] teruggegaan naar de woning aan de [adres 4] . Dit was rond 04:00 uur. Verdachte [medeverdachte] is ongeveer een kwartier gebleven en hierna weggegaan. Hij heeft verklaard dat hij in de schuur van de woning van zijn ex-vriendin, [naam 13] is gaan slapen.
In de badkamer van het slachtoffer werden diverse bloedsporen gevonden. Er werden onder meer veegsporen van latent (niet zichtbaar) bloed op de badkamervloer aangetroffen die gezien de verschijningsvorm passend zijn voor schoonmaaksporen. Ook werd een natte dweil met daarop latent bloed aangetroffen. De politie stelt aan de hand hiervan vast dat waarschijnlijk een persoon deze bloedsporen heeft weggemaakt. [12] De rechtbank concludeert, op basis van deze bevindingen en de verklaring van verdachte [medeverdachte] dat hij die nacht in de badkamer bloed heeft opgeruimd, dat hij tussen 01.00 en 02.00 uur in de woning is geweest en aldaar verdachte [verdachte] en het slachtoffer heeft gehoord en gezien. De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van de getuigenverklaringen van [naam 11] en [naam 10] dat ook deze verklaringen passen bij de verklaring van verdachte [medeverdachte] dat hij in de woning is geweest en bloed bij het slachtoffer heeft gezien.
Wat is er gebeurd in de vroege ochtend op 22 september 2016?
De telefoon van verdachte [verdachte] maakt om 05:42 uur verbinding met het WIFI-netwerk van het slachtoffer. [13] Uit de telefoongegevens van de telefoon van verdachte [medeverdachte] blijkt dat hij om 07:27 uur naar het slachtoffer gebeld heeft en vervolgens een paar seconden later ook naar verdachte [verdachte] . [14] Hij heeft verklaard dat hij naar de woning van het slachtoffer is toegegaan en dat verdachte [verdachte] , nadat hij hem belde, de deur voor hem opendeed. Verdachte [medeverdachte] vroeg waar het slachtoffer was en verdachte [verdachte] antwoordde dat hij nog sliep. Hij wilde hem wakker maken want hij moest naar school. Verdachte [verdachte] zei dat hij het slachtoffer moest laten slapen want hij was die dag ervoor vaak gevallen. Verdachte [medeverdachte] is gelijk naar de slaapkamer gegaan en zag direct de ernst van de situatie in. Hij probeerde het slachtoffer wakker te schudden, maar hij reageerde niet. Hij heeft vervolgens het alarmnummer gebeld. Toen verdachte [medeverdachte] met de medewerker van de alarmcentrale in gesprek was, pakte verdachte [verdachte] de telefoon af en drukte het gesprek weg. Hij heeft zijn telefoon teruggepakt en opnieuw gebeld. De medewerker vertelde hem dat hij het slachtoffer moest reanimeren, maar hij wist niet hoe hij dit moest doen. Later, toen verdachte [medeverdachte] hoorde dat het slachtoffer niet meer leefde, heeft hij uit frustratie met zijn hand tegen de muur geslagen. Verdachte [verdachte] heeft voordat de hulpdiensten ter plaatse waren de woning van het slachtoffer verlaten. [15]
De 112-meldingen van verdachte [medeverdachte] zijn door de politie woordelijk uitgewerkt. In het eerste gesprek dat om 07:33 uur werd gevoerd is onder meer het volgende te horen:
C: 112..(op achtergrond bij melder is gepraat te horen ntv)
M: Hallo meneer.. (gepraat op achtergrond bij melder ntv en wrijf/schuif geluiden aan de telefoon waarna een klik te horen is)
C: Hallo 112!.. Vervolgens gekraak en een aanhoudende beltoon die over gaat in een in-gesprekstoon. Verbinding daarna verbroken. [16]
Op 2 november 2016 werden de verdachten samen in een bus van DV&O vervoerd. Hun gesprekken zijn middels Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC) opgenomen. Er werd onder meer het volgende gezegd (waarbij met ‘ [verdachte] ’ verdachte [verdachte] wordt bedoeld en met ‘ [medeverdachte] ’ verdachte [medeverdachte] ):
(..)
[verdachte] : * Somali* of ik de waarheid moet vertellen.* Ik zei toch tegen jou.. *Somali* Niet de politie bellen.* Ik zei toch! ..stilte..(..)
[medeverdachte] (spreekt door [verdachte] heen: * Somali* Er moest gebeld worden.*
[verdachte] : Kijk dan. Je hebt ons gewoon in de probleem gebracht. [17]
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij de verbinding met de hulpdiensten niet heeft verbroken, maar dat de telefoon op de grond is gevallen. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op de uitgewerkte 112-melding en het OVC-gesprek, niet geloofwaardig en gaat er dan ook vanuit dat het verdachte [verdachte] is geweest die het gesprek heeft weggedrukt.
De aanhouding van verdachten op 22 september 2016
Verdachte [medeverdachte] werd, gezien het feit dat hij in de woning van het slachtoffer werd aangetroffen, er bloed zat op zijn kleding en hij een verwonding had aan zijn hand op 22 september 2016 om 09.00 uur aangehouden. Na zijn aanhouding werd een letselonderzoek uitgevoerd. De forensisch arts constateerde dat hij een vers schaafwondje op de duimzijde van de knokkel van de linker middelvinger had, met een frictiecomponent van de vinger naar de hand. Ook had hij een schaafwondje op de knokkel van de middelvinger van de linker hand, ontstaan door botsend geweld tegen een harde ondergrond met daarbij een frictiecomponent. [18] De rechtbank acht aannemelijk dat dit letsel is ontstaan doordat verdachte [medeverdachte] , nadat hij hoorde dat het slachtoffer was overleden, tegen de muur heeft geslagen.
Verdachte [verdachte] heeft zich diezelfde dag omstreeks 18:20 uur op het politiebureau gemeld, waarna ook hij direct is aangehouden. Na de aanhouding van verdachte [verdachte] werd een letselonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek luidde dat verdachte [verdachte] een forse kneuzing met zwelling op de rugzijde van zijn rechterhand had. Dit letsel kon zowel minder dan 24 uur geleden als enkele dagen geleden zijn veroorzaakt. [19] De rechtbank concludeert uit deze bevindingen dat de rechterhand van verdachte [verdachte] een flinke kracht heeft ondervonden in de dagen voorafgaand aan zijn aanhouding.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij die ochtend naar de woning van zijn (ex)-vriendin [naam 14] aan [adres 5] te Vlissingen is gegaan. Volgens haar heeft verdachte [verdachte] zijn kleding, een blauwe spijkerbroek, een blauw t-shirt, zwarte sokken en een onderbroek, in de wasmand gedaan. Hij heeft zich bij haar thuis gewassen en omgekleed. In de woning heeft de politie een aantal kledingstukken in beslag genomen, waaronder uit de wasmand naast het bed in de slaapkamer één paar zwarte sokken (nummer: wil 1.3.2). [20] De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte zich, nadat hij is weggegaan uit de woning van het slachtoffer en voordat hij zich heeft gemeld op het politiebureau, heeft omgekleed in de woning van [naam 14] .
Het forensisch onderzoek
Er is in het onderzoek uitgebreid forensisch sporenonderzoek verricht. Er werden vooral veel bloedsporen aangetroffen. [21] Bij de overwegingen van de rechtbank spelen deze bloedsporen een belangrijke rol. De bloedsporen zijn met behulp van verschillende forensische technieken onderzocht. Het patroon van de bloedsporen is onderzocht door bloedspooronderzoekers van de politie. Waar de bloedsporen leken op afdrukken van schoenen zijn ze tevens onderzocht door schoenspooronderzoekers van de politie. Een selectie van de bloedsporen is ook op DNA onderzocht door het NFI. De rechtbank zal in haar overweging de resultaten van deze onderzoeken in onderlinge samenhang beoordelen.
Voordat de bevindingen worden besproken zullen enkele vaststellingen op het gebied van DNA en bloedspoorpatroonanalyse worden gedaan.
DNA: vaststellingen
Gedurende het onderzoek zijn er diverse biologische bemonsteringen genomen en onderzocht op DNA. Een aantal van deze onderzoeken resulteerden in DNA-profielen die overeenkomen (‘matchen’) met de DNA-profielen van personen. Van sommige van deze matches ontbreekt een bijbehorende bewijskracht. De rechtbank begrijpt dat zonder deze bewijskracht onduidelijk is in hoeverre de match de hypothese van donorschap van de betrokken persoon daadwerkelijk ondersteunt. Zij zal daarom slechts matches die zijn voorzien van een bewijskracht als bewijs gebruiken.
In het dossier bevinden zich veel DNA-onderzoeken die resulteerden in matches met de DNA-profielen van het slachtoffer en/of van verdachte [verdachte] . Bij alle van deze hierna genoemde matches zijn matchkansen van kleiner dan één op één miljard berekend. De rechtbank begrijpt dat de matchkans staat voor de kans dat een willekeurig, niet aan de donor verwant persoon dit DNA-profiel heeft, en dat deze extreem kleine matchkansen dus resulteren in een extreem grote bewijskracht. De rechtbank combineert deze bewijskracht met de overige bevindingen in het dossier en concludeert bij alle hierna gebruikte matches dat het slachtoffer en/of verdachte [verdachte] de donor is/zijn van het celmateriaal in de bemonstering. Er zal hieronder dan ook worden volstaan met het noemen van de respectievelijke donoren.
Bloedspoorpatroonanalyse: vaststellingen
Bloedspooronderzoekers van de politie hebben uitgebreid onderzoek gedaan naar het patroon van de bloedsporen en hun bevindingen gerelateerd in diverse processen-verbaal. In de processen-verbaal worden door deze verbalisanten op basis van beschrijvingen van de bloedsporen verschillende conclusies getrokken. Voor deze conclusies hebben de verbalisanten verschillende ‘zekerheidstermen’ gebruikt zoals “(zeer) waarschijnlijk”, “(zeer) aannemelijk” en “niet uitgesloten”. De rechtbank constateert dat niet duidelijk is welke bewijskracht aan deze termen kan worden toegekend en hoe deze zich onderling met elkaar verhouden. De rechtbank constateert tevens dat er bij de conclusies niet is gewerkt volgens de Bayesiaanse methode, waardoor bijvoorbeeld niet duidelijk is welke alternatieve hypotheses zijn overwogen en er soms uitspraken worden gedaan die buiten de expertise van de verbalisanten treden. De rechtbank voelt zich dan ook genoodzaakt terughoudend om te gaan met het interpreteren van de conclusies in deze processen-verbaal. Met deze terughoudendheid in gedachten zal de rechtbank de verschillende conclusies zelf beoordelen op de mate van overtuiging van de desbetreffende verbalisant. Zij zal slechts conclusies met een, naar de mening van de rechtbank, hoge mate van overtuiging van de verbalisant gebruiken voor het bewijs.
Bloedsporen in de woning van het slachtoffer
In de woning werden diverse bloedsporen gevonden. Een concentratie van deze bloedsporen bevond zich op en rondom het ingezakte bed in de slaapkamer waar het lichaam van het slachtoffer op werd aangetroffen. Ook op het lichaam zelf waren bloedsporen zichtbaar. Op en rondom het bed werden tevens twee bebloede tanden en een deel van een gebitsprothese gevonden. [22] Het sporenbeeld geeft aanwijzingen dat er krachten op het bed zijn uitgeoefend, voornamelijk neerwaarts en naar links, vóórdat de bloedsporen rondom het hoofdeinde van het bed aanwezig waren. Er zijn één of meer krachtinwerkingen geweest op een bloedbron bij het hoofdeinde van het bed. Er zijn aanwijzingen dat er een uitwendige kracht op de mond en de onderkaak van het slachtoffer is uitgeoefend; tijdens deze kracht bevonden de mond en de onderkaak van het slachtoffer zich in een andere positie dan bij het aantreffen van het lichaam. Er zijn tevens aanwijzingen dat, nadat het slachtoffer horizontaal lag en niet meer bewoog en, nadat het bed al was ontwricht, er een andere bloedbron heeft gedruppeld op het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft in die eindpositie nog met enige kracht bloed vanuit zijn mond geblazen. [23]
De rechtbank concludeert op basis van deze bevindingen, het aantreffen van het bebloede hoofd van het slachtoffer bij het hoofdeinde, en het ontbreken van een geschikte alternatieve bloedbron, dat de bloedbron waarop krachten zijn uitgeoefend het hoofd van het slachtoffer is geweest. De rechtbank concludeert tevens dat er door minimaal één persoon hevige krachten zijn uitgeoefend op het slachtoffer terwijl hij op zijn bed lag en dat dit geweld zowel is uitgeoefend vóór- als nadat het slachtoffer (hevig) bloedde.
Schoensporen in de woning van het slachtoffer
In de woning werden diverse afdruksporen van bloed gevonden die lijken op schoenafdrukken [24] , waaronder enkele afdruksporen op (de kleding van [25] ) het lichaam van het slachtoffer zelf. [26] Een concentratie van deze afdrukken bevond zich op de vloer rondom het bed in de slaapkamer en in een route naar de salontafel in de woonkamer. De afdrukken werden onderverdeeld in twee categorieën: afdrukken met een ruitmotief en afdrukken met een lijnmotief. De rechtbank concludeert op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de afdruksporen, de locaties van aantreffen, en de hierna besproken schoenspooronderzoeken, dat deze afdrukken schoensporen betreffen.
De schoensporen met een ruitmotief werden verspreid door de woning aangetroffen op de vloer. Deze sporen zijn onderzocht door een schoenspooronderzoeker van de politie, die het zeer waarschijnlijk acht dat de sporen zijn gezet door schoenen van het merk Victory met maat 43. [27] Op de hals van het slachtoffer en op de voor- en achterzijde van zijn shirt werden ook schoensporen met een ruitmotief gevonden. [28] Schoensporen met een lijnmotief werden op het lichaam van het slachtoffer, in de rest van de slaapkamer en in de woonkamer aangetroffen. Enkele van deze sporen werden door een schoenspooronderzoeker van de politie vergeleken met een paar bebloede badslippers die elders in de woning werden aangetroffen. [29] De belangrijkste conclusies waren dat een schoenspoor op de onderarm van het slachtoffer en een schoenspoor op de vloer naast het bed met de hoogst mogelijke overtuiging “zijn veroorzaakt” door de rechter badslipper [30] . Op basis van deze conclusie en het overige sporenbeeld concludeert de rechtbank dat de rechter badslipper deze sporen ook daadwerkelijk heeft veroorzaakt. Ook op de rechterkaak van het slachtoffer werd een schoenspoor met een lijnmotief aangetroffen. [31] Dit spoor had een overeenkomend profiel, praktisch overeenkomende afmetingen en geen onverklaarbare verschillen met de rechter badslipper. Ondanks het gebrek aan karakteristieke kenmerken in dit schoenspoor acht de rechtbank het, op basis van deze bevindingen in combinatie met het overige sporenbeeld, aannemelijk dat ook dit spoor is veroorzaakt door de rechter badslipper.
De rechtbank concludeert uit deze bevindingen dat een persoon die schoenen droeg van vermoedelijk het merk Victory van maat 43 contact heeft gemaakt met een bloedbron en vervolgens met deze schoenen krachten heeft uitgeoefend op het lichaam van het slachtoffer. Uit onderzoek naar de gegevens op de telefoon van verdachte [verdachte] is uit een foto naar voren gekomen dat hij op 20 september 2016, omstreeks 19:42 uur, schoenen droeg van het merk Victory met een zool voorzien van een ruitprofiel. [32] Tijdens het onderzoek zijn deze schoenen niet aangetroffen. De rechtbank concludeert tevens dat een persoon die de badslippers droeg contact heeft gemaakt met een bloedbron en vervolgens met de badslippers kracht heeft uitgeoefend op het lichaam en op het hoofd van het slachtoffer.
Sporen van verdachte [verdachte]
Bloedsporen van verdachte [verdachte] bevonden zich onder andere op de muur boven het hoofdeinde van het bed, op de achterpoot van een stoel in de woonkamer [33] , op de slaapkamervloer en op de vloer naast een dweil in de badkamer. [34] De rechtbank concludeert op basis van deze bevindingen dat verdachte [verdachte] zich op enig moment met een bloedende wond door deze kamers in de woning van het slachtoffer heeft bewogen.
Op beide van de in de woonkamer aangetroffen badslippers werden bloedsporen van het slachtoffer aangetroffen. Op het voetbed van de linker badslipper werd tevens een niet-bloedspoor van verdachte [verdachte] aangetroffen. [35] Op de buitenzijde van de tong en aan de binnenzijde van de rechter schoen die verdachte [verdachte] droeg bij zijn aanhouding werden bloedsporen aangetroffen van het slachtoffer. [36] Op twee sokken die werden aangetroffen in de wasmand van de woning [adres 5] te Vlissingen werden bloedsporen van het slachtoffer aangetroffen. [37] Buiten de bloedsporen werden er soortgelijke roze papiersnippers aangetroffen in de woning van het slachtoffer [38] , in beide schoenen en op beide sokken. [39] Op basis van deze informatie werd het verband beoordeeld tussen deze badslippers, schoenen, en sokken. De verbalisanten concludeerden dat de bloedsporenbeelden op de schoenen en de sokken veel waarschijnlijker bij elkaar passen dan niet, en dat de bloedsporenbeelden op de badslippers en de sokken waarschijnlijker bij elkaar passen dan niet. [40]
De rechtbank combineert bovenstaande bevindingen met de overige informatie in het dossier en concludeert dat verdachte [verdachte] zowel de badslippers als de schoenen heeft gedragen terwijl hij de sokken droeg, en dat hierbij de bloedsporen van het slachtoffer en papiersnippers zijn overgedragen. De rechtbank combineert vervolgens de bevindingen van het forensische onderzoek en het tactische onderzoek en concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte [verdachte] is geweest die geweld heeft uitgeoefend op het lichaam van het slachtoffer. Het geweld bestond in ieder geval uit slaan en schoppen met geschoeide voet, waarbij op enig moment zowel de badslippers als Victory-schoenen zijn gedragen. Uit de hiervoor door de rechtbank geschetste tijdlijn blijkt voorts dat verdachte [verdachte] in ieder geval omstreeks 01.00 uur en tussen 05:42 uur en 07:33 uur in de woning van het slachtoffer aanwezig is geweest. De rechtbank wordt daarnaast gesterkt in haar overtuiging door de getuigenverklaringen van [naam 11] en [naam 10] , die beiden verklaren dat verdachte [medeverdachte] tegen hen heeft verteld dat verdachte [verdachte] geweld heeft toegepast op het slachtoffer, door het bij verdachte [verdachte] bij de aanhouding geconstateerde letsel aan een hand, door het feit dat verdachte [verdachte] heeft geprobeerd te verhinderen dat verdachte [medeverdachte] de alarmcentrale zou informeren, hij direct na de 112-melding de woning heeft verlaten, zich in de woning van zijn (ex)-vriendin heeft omgekleed, zijn bebloede sokken in de was heeft gedaan en geen verklaring heeft gegeven voor de verdwijning van de Victory schoenen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier de betrokkenheid van verdachte [medeverdachte] bij de dood van het slachtoffer, niet kan worden afgeleid. Er zijn geen DNA-, bloed- of afdruksporen in de woning van het slachtoffer aangetroffen die wijzen in de richting van verdachte [medeverdachte] en zijn verklaringen zijn verifieerbaar gebleken. Voorts is uit het dossier niet gebleken van enige betrokkenheid van een derde of derden. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] samen met een ander verantwoordelijk is voor het op het slachtoffer toegepaste geweld. De rechtbank zal verdachte [verdachte] vrijspreken voor dat deel van de tenlastelegging dat ziet op het medeplegen van de doodslag.
4.3.5
Alternatieve scenario’s
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het letsel op een andere manier dan door geweld toegepast door verdachte is veroorzaakt, bijvoorbeeld door reanimatie en/of het door het slachtoffer zelf is toegebracht als gevolg van het vallen van het slachtoffer waarover is verklaard. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank gaat er verder van uit dat uitsluitend verdachte verantwoordelijk is voor het overlijden van het slachtoffer. Het dossier bevat ook geen (objectief) bewijs dat er behalve verdachte, ná 02.00 uur nog een andere persoon in de woning van het slachtoffer is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier dan ook niet anders dan worden geconcludeerd dan dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van het door verdachte gepleegde geweld. De door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s zijn, gelet op de aard en ernst van het letsel en de beantwoording van de vragen ter zake door deskundige Kubat, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
4.3.6
Causaal verband
De beantwoording van de vraag of er een causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer moet plaatsvinden aan de hand van de maatstaf van de redelijke toerekening. Zodoende moet de vraag worden beantwoord of de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het door verdachte uitgeoefende geweld aan hem kan worden toegerekend. Niet vereist is dus dat zijn dood uitsluitend het gevolg is geweest van het handelen van verdachte en evenmin is vereist dat andere oorzaken volledig kunnen worden uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank leidt toepassing van de maatstaf van de redelijke toerekening tot de conclusie dat er sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachten en de dood van het slachtoffer.
Zoals reeds overwogen stelt de rechtbank vast dat het geweld in ieder geval heeft bestaan uit slaan en schoppen met geschoeide voet tegen het lichaam en het hoofd van het slachtoffer.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen is het door verdachte toegepaste geweld fors geweest. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor omschreven handelen van verdachte tot het gevolg, de dood van het slachtoffer, heeft geleid en dat die handelingen naar hun aard, intensiteit en de omstandigheden waaronder zij werden verricht, geschikt zijn om de dood teweeg te brengen en naar algemene ervaringsregels van dien aard zijn dat zij de conclusie wettigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood.
4.3.7
Voorbedachte raad en/of (voorwaardelijke) opzet
Allereerst moet worden beoordeeld of sprake was van voorbedachte raad. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld wat de directe aanleiding was voor het door verdachte toegepaste geweld op het slachtoffer. Uit het dossier blijkt om diezelfde reden niet dat verdachte doelbewust, na kalm beraad en/of rustig overleg, een plan heeft gemaakt om het slachtoffer van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt derhalve het wettig bewijs voor voorbedachte raad. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair impliciet primair tenlastegelegde, te weten moord, worden vrijgesproken.
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte onvoorwaardelijk opzet had op het doden van het slachtoffer. Uit het dossier blijk niet dat verdachte het slachtoffer daadwerkelijk van het leven wilde beroven. Het dossier bevat weliswaar een aantal getuigenverklaringen waarin verklaard wordt dat verdachte eerder heeft aangegeven het slachtoffer te willen doden, maar op grond van het dossier is naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen dat verdachte met de vooropgezette bedoeling het slachtoffer te doden heeft gehandeld.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door het geweld dat op hem is toegepast.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (25 maart 2003, NJ 2003/552) aanwezig is, als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans
(1)dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is voorts vereist dat verdachte die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard
(2) (‘op de koop toe heeft genomen’) (HR 25 maart 2003, NJ 2003/552). Uit de enkele omstandigheid dat de wetenschap van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg bij de verdachte aanwezig is of bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over dat wat op het moment van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Ook daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens
contra-indicaties –
(3)niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de door de rechtbank hiervoor vastgestelde feiten volgt – kort gezegd – dat verdachte het slachtoffer tegen het lichaam en tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt met geschoeide voet. Dit geweld is fors geweest. Vervolgens is verdachte in de woning van het slachtoffer in de woonkamer op de bank gaan liggen en gaan slapen.
Aanmerkelijke kans(1)
De rechtbank acht op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt en tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl het slachtoffer op het bed lag. Het hoofd is een bij uitstek kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam. Naar algemene ervaringsregels brengt het met kracht met geschoeide tegen het hoofd schoppen en slaan de aanmerkelijke kans mee dat dit tot de dood van het slachtoffer leidt.
Bewuste aanvaarding(2)
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte door deze gedragingen de kans op het overlijden van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De grens tussen voorwaardelijk opzet en schuld wordt bepaald door de bewustheid van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg. Bij voorwaardelijk opzet handelt een verdachte terwijl hij zich bewust is van de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg. Bij bewuste schuld handelt een verdachte terwijl hij zich daarvan niet bewust is of ervan uitgaat dat het gevolg niet zal intreden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beschreven gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op een bepaald gevolg, namelijk de dood van het slachtoffer, dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank slaat daarbij acht op de aard en intensiteit van het geweld dat, gelet op het geconstateerde letsel, is toegepast en het feit dat verdachte vervolgens zonder enige hulp te verlenen aan het slachtoffer en acht te slaan op zijn verwondingen in de woonkamer is gaan slapen.
Contra-indicaties(3)
Over de mogelijke aanwezigheid van contra-indicaties overweegt de rechtbank het volgende. Door de verdediging is aangevoerd dat door verdachte tijdens een telefoongesprek is gezegd dat hij het slachtoffer knock-out heeft geslagen, dat verdachte een paar meter naast het slachtoffer is gaan slapen, dat hij de pinpas van het slachtoffer weer in de woning heeft teruggelegd en dat verdachte tegen zijn (ex)-vriendin heeft gezegd dat hij niet kon geloven dat het slachtoffer dood was. Deze gedragingen impliceren volgens de verdediging dat verdachte ervan uit is gegaan dat het slachtoffer niet zou komen te overlijden. De door de verdediging geschetste gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard niet worden aangemerkt als contra-indicaties die er op zouden wijzen dat verdachte, nadat hij fors geweld uitoefende op het slachtoffer, de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer niet langer aanvaardde.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande sprake van voorwaardelijk opzet bij verdachte op het overlijden van het slachtoffer.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van doodslag van het slachtoffer, zoals primair impliciet subsidiair ten laste gelegd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
Op basis van de onder feit 1 genoemde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] samen naar de ABN AMRO te Vlissingen zijn gegaan en dat verdachte [medeverdachte] daar € 40,- met de pinpas van het slachtoffer heeft gepind. Verdachte [medeverdachte] heeft van dit bedrag € 20,- aan verdachte [verdachte] gegeven. Hij heeft ook verklaard dat hij wel toestemming had om geld voor zichzelf en/of boodschappen te pinnen, maar dat hij geen toestemming van het slachtoffer heeft gekregen om te pinnen ten behoeve van verdachte [verdachte] . De rechtbank kan op grond van het dossier niet met voldoende zekerheid vaststellen wie de bankpas van het slachtoffer naar de ABN AMRO heeft meegenomen. Ook kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld of verdachte [verdachte] wist dat het geld zonder toestemming van het slachtoffer aan hem werd gegeven.
Verdachte [medeverdachte] heeft de pinpas gebruikt voor een ander doel dan waartoe het slachtoffer hem had gerechtigd. Het gebruikmaken van een pinpas met bijbehorende pincode van een ander, voor zover geldopnames worden verricht waartoe men niet gemachtigd is, maakt dat onbevoegd gebruik is gemaakt van de sleutel en maakt de sleutel dus vals. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte [medeverdachte] zich door de geldopname op 21 september 2016 bij de ABN AMRO schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [medeverdachte] zich ook schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de pinpas van het slachtoffer, nu hij deze, zoals volgt uit zijn eigen verklaring, op zichzelf wel gewoon mocht gebruiken. Voor betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij de diefstal van de pinpas dan wel de diefstal van een geldbedrag blijkt, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, niet bewezen dat verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van de pinpas en/of het geldbedrag en zal verdachte dan ook vrijspreken voor het onder feit 2 (in al zijn varianten) tenlastegelegde.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair impliciet primair
hijop
of omstreeks22 september 2016 te Vlissingen
tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade, althansopzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, althansopzettelijk die [slachtoffer]
meermalen geslagen
en/of gestompten
/ofgeschopt
en/of getrapt
en/of (forse) druk uitgeoefendmet de hand en/
of(geschoeide) voet op diens
hoofd en
/ofhals en
/ofborst.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van elf jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een straf op te leggen die past bij de bewezenverklaring en rekening te houden met de bijzondere detentie-omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag van het toen 26-jarige slachtoffer. Verdachte heeft fors geweld toegepast op het slachtoffer, hij heeft hem onder meer tegen het lichaam en het hoofd geslagen en geschopt met geschoeide voet. Het slachtoffer is ten gevolge van dit letsel overleden. Dit alles heeft plaatsgehad in de eigen woning van het slachtoffer, een plek waarvan hij bij uitstek mocht aannemen dat hij daar veilig was. De rechtbank rekent het verdachte daarnaast aan dat juist de persoon die hem gastvrijheid bood en van wie hij in zijn woning mocht verblijven het slachtoffer is geworden. Hij heeft zich daarbij niet bekommerd om het lot van het slachtoffer.
Verdachte heeft het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Met dit handelen heeft hij onnoemelijk veel en onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht. Ook draagt een feit als dit een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt het gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Met betrekking tot de persoon van verdachte houdt de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte in strafverzwarende zin rekening met zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten.
De officier van justitie is uitgegaan van een bewezenverklaring van zowel de doodslag als de diefstal in vereniging. Nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring, zij acht alleen de doodslag bewezen, zal zij hier bij de strafoplegging rekening mee houden.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. De rechtbank acht het om die reden, passend en geboden om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van tien jaar passend

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 impliciet primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair impliciet subsidiair:doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1 STK fiets heren, kl: zwart, G1629640, met fietstassen en roze hangslot + sticker.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. J.A. van Voorthuizen en mr. R.A. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse en J.A.C. Meeuwissen MSc. MCI., griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2019.
Griffier Meeuwissen MSc. MCI. is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt daarmee – tenzij anders vermeld – bedoeld de pagina’s van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 201609261614.2825.AMB uit een van de ordners in het onderzoek ‘Burgos’ van de politie Zeeland-West-Brabant, waarvan de inhoud is opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en geheel is doorgenummerd.
2.Het rapport van het NFI, forensisch geneeskundig onderzoek, door B.F.L. Oude Grotebevelsborg d.d. 2 december 2016, pagina’s 365 en 366 (FO).
3.Het rapport van het MUMC, radiologisch onderzoek, door prof. dr. P.A.M. Hofman d.d. 24 januari 2017, pagina’s 322 e.v. (FO).
4.Het rapport van het NFI, pathologisch onderzoek, door dr. A. Maes d.d. 15 maart 2017, pagina 332 e.v. (FO) en het rapport van het NFI, neuropathologisch onderzoek, door prof. dr. B. Kubat, d.d. 28 februari 2017, pagina 348 e.v. (FO)
5.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 18 juni 2018 (los).
6.De beantwoording van de aanvullende vragen, NFI-zaaknummer 2016.09.23.014, sectienummer 2016-200 door prof. dr. B. Kubat d.d. 4 januari 2018, pagina 13 van pagina 16, derde alinea (los) en het radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, rapportnummer: aanvullende vragen op rapport 80/2016 door prof. dr. P.A.M. Hofman d.d. 12 juli 2018 (los).
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 22 september 2016, pagina 63, eerste twee alinea’s (ZD).
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 26 september 2016, pagina 71, derde alinea (ZD).
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 4 oktober 2016, pagina 91, tweede en vierde alinea (ZD).
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2016, pagina 393 (ZD).
11.Het proces-verbaal verhoor getuige [naam 10] d.d. 29 september 2016, pagina 876, een na laatste alinea (ZD).
12.Het proces-verbaal sporenonderzoek plaats delict (dag 2 tot en met dag 6) d.d. 24 april 2017, pagina 153 (FO).
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2016, pagina 472 (ZD) en het proces-verbaal digitaal onderzoek d.d. 27 september 2016, pagina’s 464 en 465 (ZD).
14.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2016, pagina 393 (ZD).
15.De verklaring van verdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2018 (los).
16.Het proces-verbaal BEV eerste 112-melding d.d. 7 februari 2017, pagina 361 (ZD).
17.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2016, pagina 535 (ZD).
18.Het rapport van de GGD, letselbeschrijving verdachte [medeverdachte] , door E.M. Bakker, d.d. 22 september 2016, pagina 425 (FO).
19.Het rapport van de GGD, letselbeschrijving verdachte [verdachte] , door J. Vrencken, d.d. 23 september 2016, pagina 471 (FO).
20.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 5 oktober 2016, pagina’s 431 tot en met 432 (ZD).
21.De processen-verbaal sporenonderzoek plaats delict, d.d. 7 maart 2017 en 24 april 2017, pagina 56 e.v. pagina 125 e.v. (FO).
22.Het proces-verbaal sporenonderzoek plaats delict, d.d. 24 april 2017, pagina’s 131 en 134 (FO).
23.Het proces verbaal vergelijkend bloedsporenonderzoek, d.d. 8 mei 2017, pagina 625 e.v. (FO).
24.Het proces verbaal sporenonderzoek plaats delict, d.d. 24 april 2017, pagina 129 e.v. (FO).
25.Het proces verbaal bloedsporenonderzoek kleding slachtoffer, d.d. 19 februari 2017, pagina 393 e.v. (FO).
26.Het proces verbaal bloedsporenonderzoek slachtoffer, d.d. 11 mei 2017, p. 371 e.v. (FO).
27.Het proces verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, d.d. 12 april 2017, pagina 569 (FO).
28.Het proces verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, d.d. 12 april 2017, p. 567 e.v. (FO).
29.Het proces verbaal van sporenonderzoek, d.d. 7 maart 2017, pagina 60 (FO), SIN AAGB9808NL.
30.Het proces verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, d.d. 12 april 2017, pagina’s 571 en 572 (FO).
31.Het proces verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek, d.d. 12 april 2017, p. 571 (FO).
32.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2016, pagina 514 en 515 (ZD).
33.Het herzien rapport van het NFI, onderzoek naar biologische sporen en DNA, door ing. M.J.W. Pouwels, d.d. 21 december 2016, pagina 774 .e.v. (FO), SIN AAGB9834NL / AAGB9834NL.
34.Het rapport van het NFI, onderzoek naar biologische sporen en DNA, door dr. S. van Soest, d.d. 31 maart 2017, pagina 787 .e.v. (FO), SIN AAGB9858NL / AAGK7824NL.
35.Het herzien rapport van het NFI, onderzoek naar biologische sporen en DNA, door ing. M.J.W. Pouwels, d.d. 21 december 2016, pagina 774 .e.v. (FO), SIN AAGB9808NL#02 t/m #08.
36.Het rapport van het NFI, onderzoek naar biologische sporen en DNA, d.d. 27 oktober 2016, door dr. S. van Soest, pagina 762 .e.v. (FO), SIN AAJF0287NL#01 en #02.
37.Het herzien rapport van het NFI, onderzoek naar biologische sporen en DNA, door dr. S. van Soest, d.d. 22 mei 2017, pagina 784 e.v. (FO) SIN AAIU3153NL#05 en #06.
38.Het proces verbaal sporenonderzoek plaats delict, d.d. 24 april 2017, pagina 139 e.v. (FO).
39.Het proces verbaal vergelijkend bloedsporenonderzoek, d.d. 8 mei 2017 januari, pagina 593 e.v. (FO).
40.Het proces verbaal vergelijkend bloedsporenonderzoek, d.d. 8 mei 2017 januari, pagina 600 en 601 (FO).