ECLI:NL:RBZWB:2019:5473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
7511178 CV EXPL 19-651
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij tekortkoming in overeenkomst van opdracht voor jachttransport

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser], een eenmansbedrijf dat zich bezighoudt met jachttransport, en [gedaagde], die een motorjacht heeft gekocht en dit door [eiser] naar Frankrijk wilde laten overvaren. De overeenkomst tussen partijen werd op 6 november 2018 gesloten, waarbij [eiser] zich verbond om het motorjacht binnen drie dagen in Marseille af te leveren. Op 8 november 2018, tijdens de overtocht, viel het motorjacht stil door een brandstoftekort, wat leidde tot een sleepactie door de Franse kustwacht. [eiser] heeft vervolgens extra kosten gemaakt, die hij bij [gedaagde] in rekening bracht. [gedaagde] betwistte de hoogte van deze kosten en vorderde in reconventie schadevergoeding voor de kosten die hij had gemaakt door de tekortkoming van [eiser]. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, maar dat [gedaagde] ook eigen schuld had, waardoor de schadevergoeding werd verminderd. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.034,99 aan [eiser], inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 7511178 CV EXPL 19-651
vonnis d.d. 6 november 2019
inzake
[eiser] , h.o.d.n. [eiser],
wonende en kantoorhoudende te Heinkenszand,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde E.B.H. Verdult te Bergen op Zoom,
en
[gedaagde],
wonende te Goes,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde mr. J.M. de Jonge.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 maart 2019;
- de brief van 21 mei 2019 van de gemachtigde van [eiser] en de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling op 6 juni 2019, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor vonnis.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
2.1.
[eiser] heeft onder de naam ‘ [eiser] ’ een eenmansbedrijf dat zich bezig houdt met het transport van (zeil- en motor)boten over water. [eiser] voert de opdrachten zelf uit en vaart, afhankelijk van de specifieke opdracht, alleen of met bemanning.
2.2.
[gedaagde] heeft op 31 oktober 2018 op Corsica een motorjacht van het merk
Astondoa type 464 met registratienummer BI C29034 (hierna: het motorjacht) gekocht.
2.3.
Teneinde het motorjacht in Nederland te krijgen, heeft [gedaagde] [A.] (hierna: [A.] ) benaderd. [gedaagde] wilde aanvankelijk het motorjacht zelf vanuit de haven van Saint Florent op Corsica overvaren naar Frankrijk en heeft die overtocht ook ingezet, maar is na enige tijd teruggekeerd naar Saint Florent. [gedaagde] heeft destijds 70 zeemijlen met het motorjacht gevaren. [gedaagde] heeft vervolgens op dinsdag 6 november 2018 [eiser] benaderd voor het overvaren van het motorjacht naar Frankrijk.
2.4.
Partijen hebben op dinsdag 6 november 2018 een bespreking gehad en zijn toen schriftelijk een overeenkomst met de benaming ‘Contract Jachttransport op Maat’ (hierna: de overeenkomst) aangegaan. In de overeenkomst is – voor zover in deze procedure van belang – opgenomen:
“Afspraken over het jachttransport van ASTONDOA 464 (…) van jachthaven Port Napoleon (Corsica) naar jachthaven Marseille (Frankrijk).
Aanvang jachttransport is op woensdag 07 november 2018.
Het jachttransport zal worden uitgevoerd in 3 dagen door [eiser] als ingehuurd schipper welke een extra bemanningslid zal leveren.
Het afgesproken gage is € 1500,- inclusief btw en exclusief onkosten.
De vliegtickets zijn door de opdrachtgever betaald en verstuurd.
(…)
[eiser] controleert het schip voor vertrek (technisch, water, brandstof, en proviand).
Indien niet voorradig zullen extra brandstoffilters (grof en fijn), een V-snaar, olie, koelvloeistof en noodzakelijk gereedschap worden ingekocht.
Alle gemaakte kosten worden achteraf in rekening gebracht.
(…)
Met het tekenen van deze offerte voor Jachttransport op Maat geeft u opdracht aan [eiser] en gaat u ook akkoord met de Algemene Voorwaarden (zoals vermeld op de website) (…)”
2.5.
Op woensdag 7 november 2018 is [eiser] , samen met een door hem ingeschakelde schipper, de heer [B.] (hierna: [B.] ), naar Corsica vertrokken. [eiser] en [B.] zijn in de middag bij het motorjacht aangekomen en hebben toen geconstateerd dat de brandstoftank van het motorjacht niet vol was. Er heeft die dag telefonisch overleg tussen partijen plaatsgevonden.
2.6.
[eiser] en [B.] zijn op donderdag 8 november 2018 om 4.30 uur met het motorjacht uit Saint Florent vertrokken. [eiser] heeft [gedaagde] om 6.50 uur via sms-bericht doorgegeven dat hij verwachtte die dag tussen 16.00 en 17.30 uur in Marseille aan te komen (vaartijd 11,5-13 uren). Tijdens de overtocht zijn rond 11.15 uur op circa 20 mijlen vanaf Port Cavalaire, de haven van Cavalaire-sur-Mer (Frankrijk) door een brandstoftekort beide motoren uitgevallen. Partijen hebben destijds telefonisch contact gehad.
2.7.
De Franse kustwacht (hierna: de kustwacht) heeft het motorjacht op 8 november 2018 naar Port Cavalaire gesleept. [eiser] heeft destijds € 2.070,00 aan sleepkosten en € 1.715,54 aan brandstofkosten betaald. [eiser] en [B.] hebben op 8 november 2018 in Port Cavalaire het motorjacht onderzocht en de brandstoffilters vervangen.
2.8.
Op vrijdag 9 november 2018 rond 7.00 uur zijn [eiser] en [B.] met het motorjacht richting Marseille vertrokken. Zij hebben die tocht na enige tijd afgebroken en hebben het motorjacht niet in Marseille, maar in de haven van Bandol (Port Sanary) afgeleverd. [eiser] en [B.] zijn in de avond van 9 november 2018 naar Nederland teruggekeerd.
2.9.
[A.] heeft bij factuur van 12 november 2018 met nummer 182383 (hierna: de factuur van [A.] ) € 3.600,00 inclusief btw aan [gedaagde] in rekening gebracht, met als omschrijving:
“Hiermee berekenen wij u, in uw opdracht uitgevoerd, onderstaand gespecificeerd transport:
09-11-2018:
1 Wachtdag(en)vrachtauto en Begeleidingauto (…)
van Port St. Louis du Rhone (FR) naar Port St. Louis du Rhone (FR)
Truck + begeleider heeft staan wachten om de Astondoa 46 te laden iov Mr
[gedaagde] ”
2.10.
Bij e-mail van 12 november 2018 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om “vooruitlopend op de factuur” de brandstofkosten van € 1.715,54 te voldoen.
2.11.
[gedaagde] heeft [eiser] bij e-mail van 13 november 2018 een overzicht gezonden en om betaling van € 13.685,38 verzocht. Het overzicht van [gedaagde] luidt als volgt:
“- 2.070,= Kosten slepen
- 3.600,=
- 3.600,= Kosten vertraging transport
- 11.800,92
- 11.800,92 Kosten schade voorruit
- 17.470,92
- 17.470,92 TOTAAL
-/- 1.715,54 Brandstof reeds voldaan door R. [eiser]
-/- 2.070,= Sleepkosten reeds voldaan door R. [eiser]
- 13.685,38
- 13.685,38 Totaal nog te voldoen door R. [eiser] ”
2.12.
De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 19 november 2018 aan [gedaagde] iedere aansprakelijkheid van [eiser] afgewezen en verzocht om betaling van de door [eiser] op te maken factuur. [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens bij factuur van 19 november 2018 met nummer 12761 in totaal € 5.950,35 inclusief btw in rekening gebracht. Deze factuur (hierna: de factuur van [eiser] ) betreft de volgende posten (exclusief btw):
- storing zoeken en brandstof-filters vervangen (4 eenheden) € 160,00;
- gage € 1.239,67;
- taxikosten vliegveld-jachthaven Saint Florent € 70,00;
- pizzeria € 59,00;
- sleepkosten € 2.070,00;
- brandstof € 1.715,54;
- havengeld (3 nachten) € 132,00;
- taxikosten jachthaven Cavalaire-vliegveld Marseille € 170,00;
- kosten extra bagage Ryanair € 40,00.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 6.638,85 (bestaande uit € 5.950,35 aan hoofdsom, € 15,98 aan wettelijke rente vanaf 27 november 2018 tot en met 14 januari 2019 en € 672,52 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.950,35 vanaf 23 januari 2019 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende – samengevat – ten grondslag. Op grond van de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden is [gedaagde] gehouden tot betaling van de in rekening gebrachte gage en vergoeding van de onkosten. [eiser] heeft door overmacht extra kosten moeten maken. [gedaagde] dient ook deze kosten aan [eiser] te vergoeden. Van een toerekenbare tekortkoming van [eiser] en door hem aan [gedaagde] te vergoeden schade is geen sprake. [gedaagde] komt geen beroep op verrekening toe.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] , voor zover deze een bedrag van € 3.554,54 te boven gaat, met compensatie van het bedrag van € 3.554,54 met de vordering van [gedaagde] in reconventie, en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Het verweer van [gedaagde] luidt – samengevat – als volgt. [gedaagde] is op grond van de overeenkomst slechts gehouden tot betaling van € 3.554,54 (gage, brandstofkosten en taxi-, bagage- en pizzeriakosten). Het resterende bedrag van de factuur van [eiser] is [gedaagde] niet verschuldigd, omdat dit onkosten betreft die door [eiser] zelf zijn veroorzaakt en daarmee voor zijn rekening moeten blijven. [gedaagde] is per saldo niets aan [eiser] verschuldigd, omdat hij een hogere, voor verrekening vatbare tegenvordering tot schadevergoeding van € 13.385,65 op [eiser] heeft. De algemene voorwaarden van [eiser] zijn niet van toepassing.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert de veroordeling van [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 13.385,65 dan wel € 9.831,11 (€ 13.385,65 minus € 3.554,54) indien in conventie het beroep van [gedaagde] op compensatie is gehonoreerd, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vordering het volgende – samengevat – ten grondslag. [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] heeft daardoor schade geleden. [eiser] dient deze schade, bestaande uit de door [A.] in rekening gebrachte kosten van € 3.600,00 en de kosten van vervanging van de beschadigde voorruit van het motorjacht van € 9.785,65, aan [gedaagde] te vergoeden. Na verrekening van het totale schadebedrag van € 13.385,65 met het door [gedaagde] aan [eiser] verschuldigde bedrag van € 3.554,54 resteert nog een vordering op [eiser] van € 9.831,11.
3.7.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] , kosten rechtens.
3.8.
Het verweer van [eiser] luidt – samengevat – als volgt. [eiser] is niet toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Door overmacht heeft hij het motorjacht niet in Marseille kunnen afleveren. [gedaagde] heeft geen schade geleden en mocht dit wel het geval zijn, dan is sprake van eigen schuld van [gedaagde] , zodat deze schade voor zijn rekening moet blijven. De scheur in de voorruit is niet door [eiser] veroorzaakt, zodat hij daarvoor niet aansprakelijk is. [gedaagde] is bovendien tegen dergelijke schade verzekerd en lijdt daardoor geen schade.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
Kwalificatie en inhoud overeenkomst
4.2.
De overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Met het aangaan van de overeenkomst heeft [eiser] niet alleen een inspanningsverplichting en de zorgplicht van een goed opdrachtnemer als bedoeld in artikel 7:401 BW op zich genomen, maar is hij jegens [gedaagde] ook een resultaatsverbintenis aangegaan. [eiser] heeft zich als opdrachtnemer immers jegens [gedaagde] als opdrachtgever heel concreet verbonden om het motorjacht, tegen betaling van loon en vergoeding van onkosten, binnen 3 dagen (7-9 november 2018) in de haven van Marseille af te leveren.
Tekortkoming en toerekenbaarheid
4.3.
Dat [eiser] het motorjacht niet in Marseille heeft afgeleverd, staat vast. Daarmee is [eiser] in de nakoming van de overeenkomst tekortgeschoten. Dit betekent dat [eiser] ingevolge artikel 6:74 lid 1 BW is gehouden de als gevolg van die tekortkoming door [gedaagde] geleden schade te vergoeden, tenzij deze tekortkoming [eiser] niet kan worden toegerekend. [eiser] beroept zich op overmacht en daarmee op de niet-toerekenbaarheid van zijn tekortkoming.
4.4.
In artikel 6:75 BW is bepaald dat een tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend, indien de tekortkoming niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt, kortom indien sprake is van overmacht. Nu [eiser] zich daarop beroept, ligt het op zijn weg om feiten te stellen – en zo nodig te bewijzen – waaruit volgt dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
4.5.
Volgens [eiser] is er sprake van overmacht omdat hij op 8 november 2018 werd geconfronteerd met een uitval van de motoren vanwege een brandstoftekort en hij als gevolg daarvan het motorjacht op 9 november 2018 niet in Marseille heeft kunnen afleveren. [eiser] stelt dat de tekortkoming niet voor zijn rekening komt, omdat [gedaagde] hem op 7 november 2018 voor vertrek vanuit Saint Florent informatie over de hoeveelheid aanwezige brandstof (1100 liter) en het brandstofverbruik (80 liter per uur) heeft verstrekt en hij destijds op grond van die, nadien onjuist gebleken, informatie mocht aannemen dat er voldoende brandstof in het motorjacht aanwezig was om rechtstreeks van Saint Florent naar Marseille te varen. Het lag volgens [eiser] ook op grond van de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden op de weg van [gedaagde] om er voor te zorgen dat het motorjacht ‘vaarklaar’ was. Bovendien is aansprakelijkheid in dit geval, waarin [gedaagde] onjuiste gegevens aan [eiser] heeft verstrekt, ook expliciet in de algemene voorwaarden uitgesloten, aldus [eiser] .
4.6.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiser] het motorjacht vanwege het brandstoftekort op 8 november 2018 niet in Marseille heeft kunnen afleveren en dat partijen op 7 november 2018, voor vertrek vanuit Saint Florent, telefonisch hebben gesproken over de hoeveelheid aanwezige en benodigde brandstof. Volgens [gedaagde] zijn toen geen details besproken en heeft hij destijds op de kennis en kunde van [eiser] als professional vertrouwd. [gedaagde] betwist dat de algemene voorwaarden van [eiser] zijn overeengekomen, althans dat deze hem ter hand zijn gesteld.
4.7.
[gedaagde] heeft bij wijze van zijn verweer dat hem voor of bij het aangaan van de overeenkomst geen algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld, hetgeen door [eiser] niet is weersproken, een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, als bedoeld in artikel 6:233, aanhef en onder b BW. Dit verweer van [gedaagde] slaagt, aangezien [eiser] niet gemotiveerd heeft gesteld dat terhandstelling van de algemene voorwaarden redelijkerwijs niet mogelijk was en dat hij [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, als bedoeld in artikel 6:234 BW. Dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden in de overeenkomst is overeengekomen, is onvoldoende. Of [gedaagde] de algemene voorwaarden op de website van [eiser] had kunnen raadplegen, kan in het midden blijven. De overeenkomst is niet langs elektronische weg tot stand gekomen, zodat [gedaagde] ingevolge het bepaalde in artikel 6:234 lid 3 BW uitdrukkelijk had moeten instemmen met kennisneming van de algemene voorwaarden langs die weg. Dat dit laatste is gebeurd, is gesteld noch gebleken. Nu het beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden slaagt, kan [eiser] zich tegenover [gedaagde] niet op de algemene voorwaarden beroepen en kan de inhoud daarvan onbesproken blijven.
4.8.
Op [eiser] als opdrachtnemer rustte de verplichting om bij de uitvoering van zijn opdracht de zorg van een goed opdrachtgever in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Wat in een concreet geval van een goed opdrachtnemer gevergd wordt, hangt af van de inhoud van de opdracht en van de overige omstandigheden van het geval en is mede van de persoon van de opdrachtgever en opdrachtnemer afhankelijk. Met het aanvaarden van de opdracht om het motorjacht van Corsica naar Marseille te varen, lag het op de weg van [eiser] , als professionele jachtvervoerder, om voldoende onderzoek te doen naar hetgeen nodig was om die opdracht tijdig en deugdelijk te kunnen uitvoeren, zoals de daarvoor benodigde hoeveelheid brandstof, en om daarvoor te zorgen. Anders dan [eiser] stelt, mag een professionele opdrachtnemer daarbij niet zonder meer op informatie van zijn opdrachtgever afgaan, zo volgt ook uit artikel 7:402 BW. Daarin is bepaald dat de opdrachtnemer verplicht is om gevolg te geven aan ‘tijdig verleende en verantwoorde’ aanwijzingen omtrent de uitvoering van de opdracht, waarmee tevens is gegeven dat een opdrachtnemer niet-verantwoorde aanwijzingen naast zich neer mag en mogelijk ook moet leggen en dat hij in dat geval, zo nodig, de overeenkomst kan opzeggen (artikel 7:402 lid 2 BW). Op een opdrachtnemer rust derhalve een zelfstandige onderzoekplicht.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter komt [eiser] in de gegeven omstandigheden geen beroep op overmacht toe, ook niet indien [gedaagde] [eiser] op 7 november 2018 onvolledig of onjuist over het brandstofverbruik mocht hebben ingelicht door melding te maken van een brandstofverbruik van ‘80 liter per uur’, in plaats van een brandstofverbruik van ‘80 liter per uur per motor’. Anders dan [eiser] stelt, was hij voor de benodigde informatie over het brandstofverbruik van het motorjacht niet afhankelijk van [gedaagde] . Als professionele jachtvervoerder had [eiser] de benodigde informatie zo nodig elders kunnen inwinnen en had hij de informatie van [gedaagde] moeten checken, te meer omdat [gedaagde] het motorjacht nog maar net had en hij daarmee niet of nauwelijks ervaring had opgedaan en vanwege de overige bij [eiser] op 7 november 2018 bekende informatie. Het was [eiser] immers op 7 november 2018, dus voor vertrek, bekend dat [gedaagde] 70 mijlen had gevaren en dat daarbij 400 liter brandstof was verbruikt (1500 liter bij een volle tank minus de nog aanwezige 1100 liter), hetgeen neerkomt op een verbruik van ruim 5,7 liter per mijl. Uitgaande van dat verbruik zou voor een afstand van 205 mijlen een hoeveelheid brandstof van 1172 liter nodig zijn geweest. Door in die situatie, zonder nadere check en zonder aanvullende maatregelen, met 1100 liter brandstof rechtstreeks naar Marseille te vertrekken, heeft [eiser] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen. Hij heeft destijds een risico genomen dat hij had kunnen en moeten vermijden. Nu dit risico zich heeft verwezenlijkt, dienen de gevolgen daarvan in beginsel voor zijn rekening te komen.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] door het motorjacht niet in Marseille af te leveren toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de opdracht en hij in beginsel is gehouden de door [gedaagde] als gevolg van deze tekortkoming geleden schade te vergoeden. Aan het vereiste van artikel 6:74 lid 2 BW is voldaan. Anders dan [eiser] stelt, zijn partijen met het opnemen in de overeenkomst van een concrete termijn van drie dagen een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83, aanhef en onder a BW overeengekomen. [eiser] heeft deze termijn zelf gesteld, zodat [gedaagde] daarop mocht afgaan. [eiser] is derhalve op 9 november 2018 zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt. Overigens heeft [eiser] die dag ook kenbaar gemaakt de opdracht niet verder te zullen uitvoeren, door naar Nederland terug te keren.
4.11.
De kantonrechter passeert de stelling van [gedaagde] dat door toedoen van [eiser] ernstige schade aan de voorruit van het motorjacht is ontstaan en dat [eiser] (ook) om die reden is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. [gedaagde] heeft deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het enkele feit dat de voorruit bij vertrek op 8 november 2018 nog niet was beschadigd en dat de scheur daarna is ontstaan, kan niet de conclusie dragen dat [eiser] onvoldoende zorg heeft betracht bij de uitvoering van de opdracht. Een verklaring omtrent de (vermoedelijke) oorzaak van de scheur ontbreekt. Dienaangaande zijn evenmin concrete feiten ter zake van onzorgvuldig handelen dan wel nalaten van [eiser] en/of [B.] gesteld dan wel gebleken. Nu [gedaagde] op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, kunnen de overige verweren van [eiser] op dit punt onbesproken blijven en komt de kantonrechter ook niet toe aan bespreking van het door [gedaagde] gevorderde schadebedrag van € 9.785,65.
Schade, ‘eigen schuld’
4.12.
Uit de omschrijving op de factuur van [A.] volgt dat € 3.600,00 aan wachttijd op 9 november 2018 in Port St. Louis du Rhone in rekening is gebracht. Uit de factuur van [A.] volgt niet, anders dan [gedaagde] aanvankelijk heeft gesteld, dat het bedrag van € 3.600,00 mede betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt omdat [A.] heeft moeten omrijden om het motorjacht alsnog op te halen. Dat dergelijke kosten niet zijn gemaakt en niet in rekening zijn gebracht, vindt bevestiging in de verklaring van [gedaagde] , bij gelegenheid van de mondelinge behandeling, dat hij het transport op maandag 12 november 2018 heeft geannuleerd. [gedaagde] vordert derhalve uitsluitend vergoeding van de wachtkosten van [A.] op 9 november 2018, welke kosten hem door [A.] op 12 november 2018 na annulering van de opdracht in rekening zijn gebracht.
4.13.
Dat de kosten van [A.] het gevolg zijn van de tekortkoming van [eiser] staat vast. Deze kosten zouden [gedaagde] immers niet in rekening zijn gebracht indien het motorjacht conform de afspraak op 9 november 2018 in Marseille was afgeleverd. [eiser] heeft echter met betrekking tot deze schadepost een beroep gedaan op ‘eigen schuld’ van [gedaagde] . Volgens [eiser] stond het wegtransport vanuit Marseille aanvankelijk gepland voor maandag 12 november 2018 en heeft het vervroegen van de datum van het wegtransport door [gedaagde] en diens annulering van de opdracht op 12 november 2018 er uiteindelijk toe geleid dat [A.] de wachttijd van 9 november 2018 in rekening heeft gebracht. [eiser] stelt dat [gedaagde] de opdracht al op 9 november 2018 had kunnen annuleren dan wel het motorjacht in het weekend van 10 en 11 november 2018 zelf van Sanary naar Marseille had kunnen varen, zodat het op 12 november 2018 door [A.] naar Nederland had kunnen worden vervoerd. Nu [gedaagde] zelf geen maatregelen heeft genomen, dienen de kosten van [A.] voor rekening van [gedaagde] te blijven, aldus [eiser] .
4.14.
[eiser] beroept zich hiermee op artikel 6:101 BW. Daarin is bepaald dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde, in dit geval [gedaagde] , kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige, in dit geval [eiser] , te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
4.15.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij op 8 november 2018 de datum van het geplande wegtransport heeft vervroegd naar 9 november 2018 en dat hij op 12 november 2018 de opdracht aan [A.] heeft geannuleerd. [gedaagde] heeft dienaangaande volstaan met de enkele verklaring dat hij er in de ochtend van 8 november 2018 op grond van de door [eiser] gecommuniceerde verwachte aankomsttijd vanuit ging dat het motorjacht nog die dag in Marseille zou aankomen en dat hij in het weekend van 10 en 11 november 2018 vanwege zijn werk geen tijd had om het motorjacht zelf nog van Sanary naar Marseille te varen.
4.16.
Deze verklaring van [gedaagde] rechtvaardigt de conclusie dat de kosten van [A.] mede het gevolg zijn van aan [gedaagde] zelf toe te rekenen omstandigheden en dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de schade te beperken, welke verplichting uit het bepaalde in artikel 6:101 BW voortvloeit. [gedaagde] heeft er immers zelf voor gekozen om de transportdatum voortijdig van 12 november 2018 naar 9 november 2018 te vervroegen en heeft daarmee zelf de wachtkosten van 9 november 2018 veroorzaakt. Voorts valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere mogelijkheid had dan de opdracht aan [A.] te annuleren, te minder omdat [gedaagde] niet heeft weersproken dat het aanvankelijk juist de bedoeling was dat hij dat weekend in Frankrijk zou zijn en hij het motorjacht dan zelf van Sanary naar Marseille had kunnen varen, hetgeen hij kennelijk een week later alsnog heeft gedaan. Dat [gedaagde] zijn planning heeft gewijzigd is een omstandigheid die alleen [gedaagde] kan worden toegerekend. [gedaagde] had de door [A.] in rekening gebrachte kosten geheel kunnen voorkomen. Nu hij dat niet heeft gedaan terwijl dat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem had mogen worden verwacht, dienen de kosten van [A.] billijkheidshalve geheel voor rekening van [gedaagde] te blijven.
4.17.
Met betrekking tot de vordering van [eiser] in conventie, voor zover door [gedaagde] betwist, overweegt de kantonrechter als volgt.
Onkosten
4.18.
[gedaagde] erkent de vordering van [eiser] tot het bedrag van € 3.554,54, zijnde de gage van € 1.500,00, de brandstofkosten van € 1.715,54 en de taxi-, bagage- en pizzeriakosten van in totaal € 339,00. [gedaagde] betwist het resterende bedrag van de factuur van [eiser] , bestaande uit de posten ‘storing zoeken en brandstoffilters vervangen (4 eenheden) € 160,00’, ‘sleepkosten € 2.070,00’ en ‘havengeld (3 nachten) € 132,00’, verschuldigd te zijn.
4.19.
Dit verweer van [gedaagde] slaagt. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:406 lid 1 BW moet een opdrachtgever door de opdrachtnemer gemaakte onkosten vergoeden, met dien verstande dat deze verplichting is beperkt tot die kosten die in redelijkheid bij de uitvoering van de opdracht zijn gemaakt en voor zover deze niet reeds in het loon zijn begrepen. Nu onweersproken is dat de betreffende kosten het gevolg zijn geweest van het brandstoftekort op 8 november 2018 en deze dus zouden zijn voorkomen indien [eiser] aan zijn zorgplicht had voldaan, komen deze kosten niet voor vergoeding als bedoeld in artikel 7:406 lid 1 BW in aanmerking.
Conclusie
4.20.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [gedaagde] in reconventie zullen worden afgewezen en dat hem in conventie geen beroep op verrekening toekomt. De vordering van [eiser] in conventie zal worden toegewezen tot het door [gedaagde] erkende bedrag van € 3.554,54 in hoofdsom.
4.21.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over het bedrag van € 3.554,54 vanaf de vervaldatum van de factuur, zijnde 27 november 2018.
4.22.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Op deze vordering is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. Nu [gedaagde] overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW is aangemaand, is hij een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Nu het gevorderde bedrag hoger is dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, zal de kantonrechter de vordering slechts toewijzen tot het bij een vordering van € 3.554,54 behorende wettelijke tarief van € 480,45.
Proceskosten
4.23.
[gedaagde] zal in conventie en in reconventie als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
in conventie
- € 81,83 aan explootkosten;
- € 231,00 aan griffierecht;
-
€ 480,00(2 punten x € 240,00) aan salaris gemachtigde
€ 792,83 totaal.
in reconventie
- € 360,00 (0,5 x 2 punten x € 360,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.034,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.554,54 vanaf 27 november 2018 tot de dag van algehele betaling;
veroordeelt Janssen in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 792,83;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Janssen in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 360,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
(HV)