ECLI:NL:RBZWB:2019:5432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
BRE 19_2385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing hoogte uitkering Participatiewet in verband met toepassing kostendelersnorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres betwistte de wijziging van haar Participatiewetuitkering, die door het college was doorgevoerd op basis van de kostendelersnorm. Het college had vastgesteld dat de zoon van eiseres bij haar woonde, wat eiseres ontkende. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het primaire besluit van 10 januari 2019 en het bestreden besluit van 18 april 2019 aan de orde kwamen. Eiseres was niet aanwezig op de zitting, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de onderzoeksbevindingen van het college beoordeeld, waaronder een huisbezoek en verklaringen van eiseres. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de zoon van eiseres in haar woning woonde, en dat het college terecht de kostendelersregeling had toegepast. Eiseres had geen beroepsgronden aangevoerd tegen de volledigheid van het onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2385 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2019 in de zaak tussen

[naam eiseres], [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 januari 2019 (primaire besluit) heeft het college met ingang van 17 december 2018 de Participatiewetuitkering van eiseres gewijzigd en meegedeeld dat zij een bedrag moet terugbetalen.
In het besluit van 18 april 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 oktober 2019. Eiseres en haar gemachtigde waren hierbij, na voorafgaande mededeling, niet aanwezig. Namens het college was [naam ] aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Participatiewet. Volgens een anonieme tip woonde haar ex-echtgenoot, [naam ex-echtgenoot], niet op het adres waar hij ingeschreven staat, maar woonde hij op het adres van eiseres. Het college heeft een rechtmatigheidsonderzoek laten instellen.
De resultaten van dat onderzoek bieden, volgens het college, onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat eiseres met [naam ex-echtgenoot] een gezamenlijke huishouding voert. De bevindingen bieden echter, volgens de onderzoekers, wel onderbouwing voor de conclusie dat de zoon van eiseres, [naam zoon], bij haar in huis woont.
Het college heeft daarom in het primaire besluit de uitkering van eiseres met ingang van 17 december 2018 gewijzigd. Vanaf die datum is de kostendelersnorm van toepassing, uitgaande van twee kostendelers. Uitkering die, als gevolg van de herziening, te veel is verstrekt over de periode van 17 december 2018 tot en met 31 december 2018 (een bedrag van € 130,89 netto) moet worden terugbetaald. Voorts is een waarschuwing opgelegd.
Eiseres en haar bewindvoerder hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt voor zover bij dat besluit de kostendelersregeling van toepassing is geacht, uitkering is herzien en uitkering is teruggevorderd. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de zoon van eiseres is aan te merken als een kostendelende medebewoner. Volgens het college woont de zoon in huis bij eiseres. Volgens eiseres woont haar zoon niet bij haar, maar bij een oom. Het gaat om de situatie in de periode van 17 december 2018 tot 10 januari 2019.
3. Het college baseert zijn standpunt op de onderzoeksbevindingen, met name de bevindingen bij het huisbezoek en de door eiseres afgelegde verklaringen. Bij het huisbezoek is in een kamer op de zolderverdieping een beslapen bed aangetroffen waar, volgens eiseres, haar zoon slaapt. In die kamer zijn kledingstukken, verzorgingsartikelen, horloges, boeken en een grote televisie aangetroffen, die volgens eiseres van haar zoon zijn. Ook is er post aangetroffen, geadresseerd aan de zoon op het adres van de oom. Op de zolder is veel kleding van de zoon aangetroffen. In de doucheruimte zijn zijn verzorgingsartikelen aangetroffen. Ook elders in de woning van eiseres zijn kledingstukken, schoenen en spullen van de zoon aangetroffen, waaronder spullen voor de handel.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat haar bezwaren niet of onvoldoende zijn weerlegd. Zij heeft verklaard dat haar zoon bij zijn oom woont. Hij heeft daar beperkte ruimte en daarom liggen spullen van hem in haar woning. Omdat de oom ziek is, slaapt de zoon in het weekend bij eiseres, maar niet in de rest van de week. Hij eet wel eens bij eiseres maar dat is geen usance. Hij eet meestal buitenshuis. De herhaalde mededeling van het college dat eiseres heeft verklaard dat haar zoon bij haar zou wonen als dat zou mogen van alle instanties, acht eiseres niet op zijn plaats.
5. De rechtbank merkt allereerst op dat voor ongegrondverklaring van bezwaren niet nodig is dat de bezwaren zijn weerlegd. Waar het om gaat is dat op basis van het bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt, zoals in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht is voorgeschreven. Eiseres voert niet aan dat aan dat voorschrift niet is voldaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen voldoende onderbouwing voor de vaststelling dat de zoon van eiseres in haar woning woont. Daar bevindt zich alles wat hij nodig heeft en zeker méér dan nodig is voor het incidenteel verblijf van iemand die ergens anders woont. Bijzondere betekenis kent de rechtbank toe aan de post, die aan de zoon is geadresseerd op het adres waar hij ingeschreven staat, maar die hij blijkbaar meeneemt naar de woning van eiseres om daar te behandelen en te bewaren.
7. Eiseres heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de volledigheid van het onderzoek en de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Daarom zal de rechtbank die aspecten onbesproken laten.
8. Omdat voldoende aannemelijk is dat de zoon van eiseres op haar adres woont, heeft het college terecht de kostendelersregeling van toepassing geacht, de uitkering daar aan aangepast en teveel betaalde uitkering teruggevorderd.
9. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Er is daarom geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.