ECLI:NL:RBZWB:2019:5326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
BRE 17_3383
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor veehouderij op basis van stikstofdepositie en passende beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland en twee eisers, die beroep hebben ingesteld tegen een vergunning verleend aan een rundveehouderij. De vergunning was verleend op 14 maart 2017 op basis van de Wet natuurbescherming, waarbij verweerder zich beroept op het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De rechtbank heeft de zaak vereenvoudigd behandeld en zonder zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet kon worden verleend, omdat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de beoordeling niet voldoet aan de vereisten. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met de Wet natuurbescherming en is het beroep van de eisers kennelijk gegrond.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moeten worden gebracht. Tevens moet verweerder een ontwerpbesluit opstellen en ter inzage leggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 512,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3383 WABOM

uitspraak van 27 november 2019 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

1. [naam coöperatie]te [plaatsnaam],
2. [naam vereniging]te [plaatsnaam],
gemachtigde: mr. V. Wösten,
tezamen, eisers,
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam2], vergunninghouder
gemachtigde: mr. R. Ligtvoet.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2017 heeft verweerder een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend aan [naam vergunninghouder], te [plaatsnaam2], voor de uitbreiding en exploitatie van een rundveehouderij. Tegen dit besluit (verder: het bestreden besluit) hebben eisers beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na vereenvoudigde behandeling op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: het PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
3. De strekking van het beroep is -kort gezegd- dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraken van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
5. Dit betekent dat verweerder de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb. Omdat deze beroepsgrond slaagt, hoeven de overige beroepsgronden niet meer te worden besproken.
6.
Het beroep is kennelijk gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag van vergunninghouder moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Uit de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019 volgt dat verweerder de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moet brengen en alsnog moet beoordelen of een passende beoordeling is vereist. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet eerst een ontwerpbesluit opstellen en ter inzage leggen.
8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 512.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.