ECLI:NL:RBZWB:2019:5280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
C/02/352903 / FA RK 18-6610
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in familierechtelijke procedure met betrekking tot kinderbijdrage

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De man had verzocht om de kinderbijdrage, die hij sinds 2009 diende te betalen, met terugwerkende kracht op nihil te stellen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om een proceskostenveroordeling van de man, omdat zij kosten had gemaakt voor de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn verzoek tot nihilstelling heeft ingetrokken, omdat hij zich niet bewust was van de eerdere nihilstelling van de kinderbijdrage. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man op de hoogte had moeten zijn van deze nihilstelling, aangezien hij zelf de procedure had gestart die tot deze beslissing leidde. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vrouw, die op € 287,= zijn begroot. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheid dat de man naar verwachting in de Wsnp zal worden toegelaten, niet in de weg staat aan deze proceskostenveroordeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/reknr: C/02/352903 / FA RK 18-6610
beschikking d.d. 3 september 2019 betreffende levensonderhoud
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R. Wouters,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 12 december 2018 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 22 januari 2019 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de brief van mr. Wouters van 5 februari 2019 met bijlagen;
- het F5-formulier van mr. Wouters van 15 augustus 2019;
- het F9-formulier van mr. Schijvenaars van 16 augustus 2019;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 23 augustus 2019.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
  • partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 22 december 2003 tot 9 september 2009;
  • uit hun huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003 ,
2. [minderjarige 2] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003 .
2.2.
De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen.
2.3.
Ingevolge de beschikking van deze rechtbank van 6 januari 2010 diende de man met ingang van 3 augustus 2009 een bijdrage van € 250,= per maand per kind te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van voormelde minderjarigen. Bij beschikking van 24 december 2014 is de kinderbijdrage op nihil gesteld met ingang van 1 oktober 2013. Bij die beschikking is tevens het verzoek tot kwijtschelding van de van 3 augustus 2009 tot 1 oktober 2013 ontstane achterstand afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
De man verzoekt, samengevat, de kinderbijdrage met ingang van 3 augustus 2009 nader vast te stellen op nihil, althans op een lager dan het thans geldende bedrag.
3.2.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd en de rechtbank verzocht de man te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten, bestaande uit € 287,= aan door haar voldane eigen bijdrage.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft bij voormeld F5-formulier van zijn advocaat mr. Wouters zijn verzoek ingetrokken. Redengevend hiervoor was dat de alimentatie reeds op nihil is gesteld. De rechtbank maakt hieruit op dat de man zijn verzoek niet handhaaft. Dit brengt mee dat de rechtbank de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek.
4.2.
De vrouw heeft haar verzoek om een proceskostenveroordeling bij het F9-formulier van 16 augustus 2019 gehandhaafd. Zij stelt dat de man wist dat de kinderbijdrage reeds op nihil gesteld is. Als de man dit vergeten zou zijn, had hij eerst bij de vrouw kunnen informeren alvorens rauwelijks een procedure aanhangig te maken, aldus de vrouw. De vrouw stelt dat nog los van het feit dat de man reeds in 2014 op dezelfde gronden een vergelijkbare procedure gevoerd heeft, het op de weg van de man had gelegen in ieder geval na ontvangst van het verweerschrift op 22 januari 2019 zijn verzoek in te trekken. Door de zaak pas op 15 augustus jl. in te trekken, heeft de vrouw zich voor niets ingespannen de zaak met haar advocaat voor te bereiden en de eigen bijdrage voor rechtsbijstand ten bedrage van € 287,= moeten bekostigen.
4.3.
Tegen dit verzoek heeft de man zich verweerd met de stelling dat hij niet bekend was met de nihilstelling. De man stelt dat de vrouw na ontvangst van het verzoekschrift hem daarvan had kunnen verwittigen en daarmee kosten had kunnen voorkomen. De man is in een schuldhulpverleningstraject betrokken en zal binnenkort naar verwachting toegelaten worden tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). De vrouw zal daarom geen geld ontvangen, maar wel door de Raad voor Rechtsbijstand gekort worden op haar toevoeging vanwege een eventuele kostenveroordeling. De man verzoekt daarom de rechtbank de standaard te hanteren dat ieder de eigen kosten zal dragen.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bezien in samenhang met de artikelen 237 en verder van deze wet, kan de rechtbank – al dan niet ambtshalve – een proceskostenveroordeling uitspreken. De redelijkheid en billijkheid in familierechtelijke procedures brengen mee dat niet snel tot een kostenveroordeling ten laste van een der partijen wordt overgegaan. Toch kunnen zich ook in deze zaken gevallen voordoen waarbij het juist in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn de kosten te compenseren.
4.5.
De rechtbank ziet aanleiding het verzoek van de vrouw toe te wijzen en overweegt daartoe als volgt. Voor zover reeds moet worden aangenomen dat de man niet op de hoogte was van de nihilstelling gaat de rechtbank aan deze stelling van de man voorbij, nu de man – naar het oordeel van de rechtbank – hiervan in ieder geval op de hoogte had behoren te zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de man de procedure leidende tot de nihilstelling destijds zelf is begonnen en gesteld noch gebleken is dat hij geen afschrift van de beschikking van 24 december 2014 heeft ontvangen. In tegenstelling tot hetgeen de man stelt, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de man na ontvangst van het verzoekschrift op de op dat moment in de procedure geëigende wijze heeft gewezen op de reeds bestaande nihilstelling. Juist in het licht van hetgeen hij thans stelt, acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat de man pas enkele dagen voor de zitting zijn verzoek heeft ingetrokken.
4.6.
De omstandigheid dat de man naar verwachting wordt toegelaten tot de Wsnp staat niet in de weg aan een veroordeling van de man tot betaling van de proceskosten. Daargelaten of de man daadwerkelijk in de Wsnp toegelaten zal worden, hoeft dit er niet toe te leiden dat vrouw geen geld zal ontvangen of dat de vrouw door de Raad voor Rechtsbijstand gekort zal worden op haar toevoeging. Daarbij wijst de rechtbank wellicht ten overvloede op de in artikel 32 vijfde lid van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) opgenomen hardheidsclausule. Op grond van dit artikel kan de Raad voor Rechtsbijstand besluiten niet tot verrekening over te gaan wanneer een kostenveroordeling geheel of gedeeltelijk niet is voldaan en er redelijkerwijs ook geen zicht is op voldoening. Uit de nota van toelichting blijk dat de wetgever hierbij denkt aan situaties dat de tegenpartij failliet is of dat deze met onbekende bestemming vertrokken is, waardoor inning van de proceskostenveroordeling niet langer mogelijk is. Blijkens de werkinstructie van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals gepubliceerd op haar website, wordt hieronder tevens verstaan de situatie dat de tegenpartij in de Wsnp zit of gebruik maakt van een buitengerechtelijke schuldsanering.
4.7.
Gelet op de proceshouding van de man alsmede de omstandigheid dat de vrouw nodeloos kosten voor het onderhavige procedure heeft moeten maken, acht de rechtbank een proceskostenveroordeling van de man op zijn plaats.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderbijdrage;
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 287,=;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.B. Scheltema Beduin, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier R. de Pooter. [1]

Voetnoten

1.Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.