ECLI:NL:RBZWB:2019:5269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9839
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke naheffingsaanslagen en bewijsnood in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan een maatschap en twee andere belanghebbenden. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding van de zitting afgewezen, waarbij het belang van een doelmatige procesgang zwaarder woog dan het individuele belang van de belanghebbende bij aanwezigheid. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen niet vernietigd konden worden, omdat de rechtszekerheid niet was aangetast, ondanks de summiere motivering van de naheffing. De rechtbank verwierp ook het beroep op bewijsnood, omdat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de administratie niet beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat de teruggaafbeschikkingen van nihil juist waren. De beroepen van de belanghebbenden werden deels gegrond verklaard, met vermindering van enkele naheffingsaanslagen, terwijl de overige beroepen ongegrond werden verklaard. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Uitspraak van 21 november 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 1] ,
hierna: de Maatschap,
zaaknummers 16/9839 tot en met 16/9843,
[belanghebbende 2] ,
hierna: [belanghebbende 2] ,
zaaknummers 16/9845, 16/9847, 16/9848 en 16/9850,
[belanghebbende 3] ,
hierna: [belanghebbende 3] ,
zaaknummers 16/9851, 16/9853, 16/9854, 16/9856, 16/9857, 16/9859, 16/9860 en 16/9861,
hierna samen ook aangeduid als: belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan de Maatschap de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting en rentebeschikkingen opgelegd.
Zaaknr
Aanslagnummer
Tijdvak
Enkelvoudige belasting
Heffingsrente/ belastingrente
Naheffingsaanslag
16/9839
[aanslagnummer 1] .F01.7501
1-1-2007 t/m 31-12-2007
€ 9.617
€ 1.556
€ 11.173
16/9840
[aanslagnummer 1] .F01.8501
1-1-2008 t/m 31-12-2008
€ 11.799
€ 1.654
€ 13.453
16/9841
[aanslagnummer 1] .F01.9501
1-1-2009 t/m 31-12-2009
€ 23.331
€ 3.362
€ 26.693
16/9842
[aanslagnummer 1] .F01.0501
1-1-2010 t/m 31-12-2010
€ 17.846
€ 2.183
€ 20.029
16/9843
[aanslagnummer 1] .F01.1501
1-1-2011 t/m 31-12-2011
€ 1.351
€ 128
€ 1.479
1.2.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 2] de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting en rentebeschikkingen opgelegd.
Zaaknr
Aanslagnummer
Tijdvak
Enkelvoudige belasting
Heffingsrente/ belastingrente
Naheffingsaanslag
16/9845
[aanslagnummer 2] .F03.7501
1-1-2007 t/m 31-12-2007
€ 7.675
€ 1.241
€ 8.916
16/9847
[aanslagnummer 2] .F03.8506
1-1-2008 t/m 31-12-2008
€ 8.589
€ 1.096
€ 9.685
16/9848
[aanslagnummer 2] .F03.9506
1-1-2009 t/m 31-12-2009
€ 9.806
€ 917
€ 10.723
16/9850
[aanslagnummer 2] .F03.0506
1-1-2010 t/m 31-12-2010
€ 6.670
€ 457
€ 7.127
1.3.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 3] de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting en rentebeschikkingen opgelegd.
Zaaknr
Aanslagnummer
Tijdvak
Enkelvoudige belasting
Heffingsrente/ belastingrente
Naheffingsaanslag
16/9851
[aanslagnummer 2] .F05.0501
1-7-2010 t/m 31-12-2010
€ 3.296
€ 403
€ 3.699
16/9853
[aanslagnummer 2] .F05.0506
1-1-2010 t/m 31-12-2010
€ 9.997
€ 685
€ 10.682
16/9854
[aanslagnummer 2] .F05.1506
1-1-2011 t/m 31-12-2011
€ 36.973
€ 1.540
€ 38.513
16/9856
[aanslagnummer 2] .F05.2501
1-2-2012 t/m 29-2-2012
€ 5.178
€ 0
€ 5.178
16/9857
[aanslagnummer 2] .F05.2506
1-1-2012 t/m 31-12-2012
€ 27.312
€ 491
€ 27.803
16/9859
[aanslagnummer 2] .F05.3501
1-1-2013 t/m 30-6-2013
€ 2.848
€ 120
€ 2.968
16/9860
[aanslagnummer 2] .F05.3506
1-1-2013 t/m 31-3-2013
€ 10.748
€ 0
€ 10.748
Naar aanleiding van de door [belanghebbende 3] ingediende aangiften omzetbelasting over de tijdvakken april 2013, mei 2013 en juni 2013 waarin is verzocht om teruggaaf van de hierna te melden bedragen, heeft de inspecteur de volgende beschikkingen “Geen teruggaaf” genomen.
Zaaknr
Aanslagnummer
Tijdvak
Verzochte teruggaaf
16/9861
[aanslagnummer 2] .O05.3041
1-4-2013 t/m 30-4-2013
€ 3.089
[aanslagnummer 2] .O05.3051
1-5-2013 t/m 31-5-2013
€ 3.049
[aanslagnummer 2] .O05.3061
1-6-2013 t/m 30-6-2013
€ 5.615
1.4.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 november 2016 het bezwaar van [belanghebbende 3] tegen de aanslag met nummer 0506 niet-ontvankelijk verklaard en heeft de overige naheffingsaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbenden hebben daartegen bij brief van 13 december 2016, op die dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen ten name van de Maatschap heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 334. Ter zake van de beroepen ten name van [belanghebbende 2] is een griffierecht van eenmaal € 168 en ter zake van de beroepen ten name van [belanghebbende 3] is eveneens een griffierecht geheven van eenmaal € 168.
1.6.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019 te Breda. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en voor een overzicht van wat op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
De heer [A] (hierna: [A] ) en zijn (toenmalige) echtgenote mevrouw [B] hebben tot [januari] 2011 een maatschap gedreven. De activiteiten van de Maatschap bestonden uit de verhuur van onroerende zaken. Deze onroerende zaken zijn in 2005 en op 13 maart 2007 (executoriaal) verkocht. In de jaren 2007 tot en met 2011 zijn ten name van de Maatschap aangiften omzetbelasting ingediend en is voorbelasting teruggevraagd.
2.2.
[A] heeft handelend onder de naam [belanghebbende 2] een recreatiewoning [belanghebbende 2] gelegen in het " [villapark] " te [plaats] verhuurd. De woning was eigendom van [A] en zijn echtgenote. De woning is op 12 juli 1996 gekocht en op 4 april 2005 (executoriaal) verkocht. In de jaren 2007 tot en met 2010 zijn aangiften omzetbelasting ingediend en is voorbelasting teruggevraagd.
2.3.
Handelend onder de naam [belanghebbende 3] heeft [A] van 16 september 2010 tot 1 augustus 2013 een winkel geëxploiteerd.
2.4.
Op 27 mei 2013 is bij belanghebbenden een boekenonderzoek ingesteld waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 is beoordeeld. Het boekenonderzoek is later uitgebreid met het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Van dit onderzoek is een controlerapport opgesteld, gedateerd 8 december 2014. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur de onder 1.1 tot en met 1.3 genoemde naheffingsaanslagen en beschikkingen opgelegd.
De naheffingsaanslagen ten aanzien van Maatschap en [belanghebbende 2] zijn in de kern erop gebaseerd dat ten onrechte vooraftrek is geclaimd aangezien geen economische activiteiten meer werden verricht.
De naheffingsaanslagen en de beschikkingen ten aanzien van [belanghebbende 3] bestaan uit een verscheidenheid aan correcties zoals correcties in verband met administratieverschillen (verschil tussen de belasting volgens de aangifte en de belasting volgens de administratie), contante stortingen, een factuur waarvan de echtheid wordt betwijfeld, en kosten die volgens de inspecteur in de privésfeer zijn gelegen.
2.5.
[A] is op 21 juli 2017 strafrechtelijk veroordeeld voor belastingfraude.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd en of de teruggaafbeschikkingen van nihil juist zijn.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen en beschikkingen.
3.4.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen met uitzondering van de beroepen die zien op de volgende naheffingsaanslagen waartoe de inspecteur als volgt concludeert:
  • vermindering van de naheffingsaanslag ten name van de Maatschap in zaaknummer 16/9839 tot € 3.157,
  • vermindering van de naheffingsaanslag name van de Maatschap in zaaknummer 16/9840 tot € 11.120,
  • vermindering van de naheffingsaanslag ten name van [belanghebbende 3] in zaaknummer 16/9854 tot € 36.473, en
  • vermindering van de naheffingsaanslag ten name van [belanghebbende 3] in zaaknummer 16/9857 tot € 25.935.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De gemachtigde van belanghebbenden heeft bij brief van 4 september 2019 verzocht om aanhouding van de zitting voor (on)bepaalde tijd in verband met de geestelijke gezondheid van [A] . Daarbij heeft de gemachtigde aangegeven dat [A] gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht maar dat zijn psychiater hem niet in staat acht zijn belangen te verdedigen. Voorafgaande aan de zitting heeft [A] zijn verzoek herhaald en daarbij aangegeven dat het voor hem zowel geestelijk als lichamelijk te zwaar is om de zitting bij te wonen. Het verzoek om aanhouding is afgewezen. [A] is vervolgens ter zitting verschenen maar hij en zijn gemachtigde hebben herhaald uitstel van het onderzoek ter zitting te willen omdat [A] niet in staat is zich goed te kunnen verdedigen. De rechtbank heeft – zoals aangekondigd – de zaak op zitting inhoudelijk behandeld en gemeld zich te beraden of een nieuwe zitting wordt gehouden.
4.2.
Voor wat betreft de aanwezigheid ter zitting heeft als uitgangspunt te gelden dat een belanghebbende gerechtigd is de behandeling van zijn zaak door de rechtbank in persoon bij te wonen. De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat in geval een belanghebbende tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van zijn zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen dag te doen plaatsvinden, de rechtbank dat verzoek inwilligt, tenzij zij oordeelt dat zwaarder wegende, bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan; dit oordeel dient in de uitspraak met redenen te worden omkleed. Dit kader geldt dienovereenkomstig voor een geval als hier waarin de belanghebbende wel is verschenen ter zitting maar een verzoek doet voor een nieuwe zitting.
4.3.
[A] is strafrechtelijk vervolgd en op 21 juli 2017 veroordeeld voor belastingfraude. Uit het strafvonnis blijkt dat [A] toen al kampte met ernstige geestelijke en lichamelijke problemen. De eerder op 15 mei 2018 geplande zitting van deze rechtbank is op verzoek van [A] , kort voor de geplande zittingsdatum, uitgesteld vanwege de ernstige gezondheidstoestand van [A] . Op de zitting heeft (de gemachtigde van) [A] desgevraagd verklaard dat hij in de periode van 15 mei 2018 tot heden geen periode heeft gekend waarin hij wel in staat zou zijn geweest om een zitting bij de rechtbank bij te wonen. Gelet hierop en de door de psychiater van [A] verstrekte informatie, acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat [A] op overzienbare termijn een zitting van de rechtbank in voldoende goede toestand zal kunnen bijwonen. Dat dit wel zou kunnen is overigens ook niet (voldoende onderbouwd) gesteld door (de gemachtigde van) [A] .
4.4.
Hoewel de rechtbank het belang van [A] om op de zitting aanwezig te zijn onderkent, dienen het algemene belang van een doelmatige procesgang en het belang van de wederpartij in dit geval te prevaleren boven het individuele belang van [A] . Het aanhouden van de zaak tot [A] in staat is een zitting in voldoende goede toestand bij te wonen zou tot een wezenlijke, en in de tijd vooralsnog onbepaalde, vertraging in de behandeling van de zaken leiden. Bij de afweging neemt de rechtbank ook in aanmerking de ouderdom van de in geschil zijnde belastingjaren, de omstandigheid dat [A] zich in deze procedure – ook op de zitting – heeft laten bijstaan door een gemachtigde, en dat geen boetes in het geding zijn. Alles afwegende heeft de rechtbank daarom beslist niet een nieuwe zitting te houden, het vooronderzoek niet te heropenen en een uitspraak te doen.
Ontvankelijkheid [belanghebbende 3] 16/9853
4.5.
De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 ten name van [belanghebbende 3] (zaaknummer 16/9853) is gedagtekend 23 juli 2013. De inspecteur heeft het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 2 januari 2015 en op 8 januari 2015 door de inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft dit laatste in beroep niet bestreden. Het bezwaarschrift is dus buiten de bezwaartermijn van zes weken en daarmee te laat ingediend. Er zijn geen omstandigheden gesteld die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen deze naheffingsaanslag is daarom ongegrond.
Ontvankelijkheid bezwaar Maatschap 16/9839
4.6.
De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 ten name van de Maatschap (zaaknummer 16/9839) is gedagtekend 24 december 2013. De inspecteur heeft desgevraagd op de zitting verklaard dat het eerste bezwaarschrift van belanghebbende door hem op 30 december 2013 en dus tijdig is ontvangen. De rechtbank acht dit geloofwaardig en daarmee aannemelijk. Het bezwaar is terecht door de inspecteur ontvankelijk verklaard.
Naheffingstermijn en het motiveringsbeginsel
4.7.
Op grond van artikel 20, derde lid, van de AWR vervalt de bevoegdheid tot naheffing door verloop van vijf jaren na het einde van de het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen binnen deze vijfjaarstermijn zijn opgelegd. Belanghebbenden stellen dat de daadwerkelijke motivering van de naheffingsaanslagen pas na afloop van deze vijfjaarstermijn door middel van het controlerapport heeft plaatsgevonden en dat de naheffingsaanslagen daarom wegens strijd met de bedoeling van artikel 20 van de AWR en schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moeten worden vernietigd. Dit betoog faalt.
De naheffingstermijn van 5 jaar heeft mede als doel de rechtszekerheid te waarborgen, namelijk zekerheid dat na afloop van deze termijn als uitgangspunt geen belastingaanslag meer mag worden opgelegd. Hier zijn binnen de vijfjaarstermijn de naheffingsaanslagen opgelegd. Daarmee is de rechtszekerheid die met die termijn wordt gewaarborgd, niet aangetast. Dat wordt niet anders indien de motivering voor de naheffing pas geheel of gedeeltelijk na het einde van de vijfjaarstermijn wordt gegeven. Er is daarom geen grond om de binnen de naheffingstermijn opgelegde naheffingsaanslagen te vernietigen op basis van het argument van belanghebbende dat in strijd met de bedoeling van artikel 20 van de AWR is gehandeld.
Het betoog slaagt evenmin voor zover het inhoudt dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd wegens niet-tijdige motivering. Schending van het motiveringsbeginsel kan immers niet leiden tot vernietiging van een belastingaanslag. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de feiten geen aanleiding geven voor de conclusie dat de naheffingsaanslagen door de inspecteur onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank verwijst daarvoor naar de aankondigingen van de naheffingsaanslagen waarin de inspecteur aangeeft uit welke elementen de naheffingsaanslag zal bestaan en wat de reden voor naheffing is. Dat deze motivering vanwege het naderende einde van de aanslagtermijn summier is en een enigszins voorlopig karakter had, doet aan de motivering als zodanig niet af.
Over de administratie
4.8.
Belanghebbenden stellen dat de inspecteur ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat niet aan de bewaarplicht is voldaan. Deze beroepsgrond hoeft als zelfstandige grond geen behandeling. Of al dan niet aan de bewaarplicht is voldaan is namelijk als zodanig geen zelfstandig onderwerp van geschil. De inspecteur heeft immers geen informatiebeschikking genomen inhoudende dat niet aan de bewaarplicht is voldaan.
4.9.
Het geschil tussen partijen over de administratie komt evenwel ook terug in het kader van de bestrijding door belanghebbende van de hoogte van de naheffingsaanslagen en de teruggaafbeschikkingen. In zoverre behoeft de beroepsgrond wel bespreking. De rechtbank begrijpt namelijk dat belanghebbenden aanvoeren dat zij in hun bewijsmogelijkheden zijn geschaad doordat de Belastingdienst de administratie heeft meegenomen. [A] heeft aangevoerd dat de administratie van [belanghebbende 3] is overgedragen aan de heren [C] en [D] van de Belastingdienst maar nooit is teruggekregen. De inspecteur heeft dat gemotiveerd bestreden onder meer met verwijzing naar een (andersluidende) verklaring van [D] . De rechtbank heeft net als de strafrechter geen enkele aanleiding om geen geloof te hechten aan de verklaring van de heer [D] . Daartegenover hebben belanghebbenden hun stelling niet aannemelijk gemaakt. Het beroep op bewijsnood wordt daarom verworpen.
Over de correcties
4.10.
Belanghebbenden stellen dat de aangebrachte correcties en de weigeringen van teruggaven naar aanleiding van het boekenonderzoek onterecht zijn.
4.11.
Op grond van de artikelen 2 en 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan onder meer als voorbelasting in aftrek worden gebracht de belasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt in het kader van de onderneming c.q. voor belaste handelingen.
4.12.
De bewijslast voor het recht op aftrek van voorbelasting rust op belanghebbende. Zoals volgt uit het rapport van het boekenonderzoek is in de periode 2007 tot en met 2011 namens de Maatschap voorbelasting geclaimd terwijl de bedrijfsactiviteiten inmiddels waren gestaakt en de onroerende zaken waren verkocht. Ditzelfde heeft te gelden voor [belanghebbende 2] . In de periode 2007 tot en met 2010 is namens [belanghebbende 2] voorbelasting geclaimd terwijl de recreatiewoning in 2005 al was verkocht. Aangezien belanghebbenden niet betwisten dat er in de ondernemingen in de betreffende perioden geen economische activiteiten meer hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de vooraftrek terecht niet is verleend. In elk geval hebben belanghebbenden niet aannemelijk gemaakt dat de door hen toegepaste vooraftrek wél terecht is. Daarbij verdient opmerking dat het beroep op bewijsnood wegens het niet-beschikken over de administratie faalt (zie 4.9), nog daargelaten of voor de hier aan de orde zijnde jaren administratie is bijgehouden.
4.13.
Ook met betrekking tot [belanghebbende 3] richt het beroepschrift zich in het bijzonder op de correctie in verband met vooraftrek. De klacht daartegen in beroep is gebaseerd op de stelling van bewijsnood wegens het niet-beschikken over de administratie. Deze klacht faalt (zie 4.9). Voor zover [belanghebbende 3] met zijn stelling dat hij persisteert bij de aangiften, (ook) alle (andere) correcties bestrijdt, is die bestrijding onvoldoende gemotiveerd tegenover wat de inspecteur heeft aangevoerd in het controlerapport en het verweerschrift, nog daargelaten dat ter zake van de meeste correcties de bewijslast op belanghebbende rust.
4.14.
De beroepsgronden van belanghebbende falen dus. Dit betekent dat de naheffingsaanslagen niet verder zullen worden verminderd dan tot de nadere conclusie van de inspecteur (zie 3.4) en dat de beschikkingen “Geen teruggaaf” in stand blijven
Slotsom
4.15.
Gelet op het vorenstaande zullen de beroepen inzake 16//9839, 16/9840, 16/9854 en 16/9857 gegrond worden verklaard. De overige beroepen zullen ongegrond worden verklaard.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank ziet aanleiding de inspecteur te veroordelen in een vergoeding van de kosten die ieder van belanghebbenden in verband met de behandeling van de beroepen die gegrond zijn, redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor vergoeding van kosten in bezwaar is geen aanleiding omdat om vergoeding niet is verzocht in de bezwaarfase zoals wel is vereist.
5.2.
De rechtbank heeft de zaken met zaaknummers 16/9839 en 16/9840 van de Maatschap als samenhangende zaken aangemerkt. Dat geldt ook voor de zaken met de zaaknummers 16/9854 en 16/9857 van [belanghebbende 3] . De kosten zijn op de grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand per belanghebbende vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
5.3.
Voor de overige door belanghebbenden genoemde proceskosten, te weten reiskosten van [A] , is in de gelijktijdig ter zitting behandelde beroepszaken met zaaknummers 16/9863 en 16/9866 tot en met 16/9869 van [A BV] al een vergoeding toegekend.

6.Beslissing

Ten aanzien van de Maatschap
De rechtbank:
- verklaart de beroepen met zaaknummer 16/9839 en 16/9840 gegrond;
  • vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 tot € 3.157 en de rente dienovereenkomstig (16/9839);
  • vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 tot € 11.120 en de rente dienovereenkomstig (16/9840);
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 1.024;
- draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 334 te vergoeden.
Ten aanzien van [belanghebbende 2]
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Ten aanzien van [belanghebbende 3]
De rechtbank:
- verklaart de beroepen met zaaknummer 16/9854 en 16/9857 gegrond;
  • vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 tot € 36.473 en de rente dienovereenkomstig (16/9854);
  • vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 tot € 25.935 en de rente dienovereenkomstig (16/9857);
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 1.024;
  • draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 168 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.