ECLI:NL:RBZWB:2019:5251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
02/665852-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van benadeling van de gezondheid door het verstrekken van op de zwarte markt gekochte medicijnen aan een slachtoffer met psychische problemen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor het verstrekken van op de zwarte markt gekochte medicijnen aan een slachtoffer dat leed aan psychische problemen. De zaak werd op 31 juli 2019 door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen en de inhoudelijke behandeling vond plaats op 13 november 2019. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verstrekken van methadon, diazepam en cannabis aan het slachtoffer, terwijl hij wist dat zij afhankelijk was van drugs en psychische problemen had. De rechtbank oordeelde dat er geen medisch oordeel in het dossier aanwezig was over het ziektebeeld van het slachtoffer, waardoor niet kon worden vastgesteld of de gezondheid van het slachtoffer daadwerkelijk was benadeeld door de handelingen van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de primair ten laste gelegde feiten van benadeling van de gezondheid en sprak hem vrij. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk verstrekken van methadon en diazepam, waarvoor hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden kreeg opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die met ruim vijftien maanden was overschreden, en dit leidde tot een lichtere straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/665852-16
vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag verdachte] 1975 te [geboorteplaats verdachte 2] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. L. Snel, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak op 31 juli 2019 naar de meervoudige kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 november 2019, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2010 tot en met 24 augustus 2015 te Terneuzen en/of Amsterdam, in elk geval
in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 40
tot 50 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
methadon, zijnde methadon een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2010 tot en met 24 augustus 2015 te Terneuzen en/of Amsterdam, in elk geval
in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden
van een stof/materiaal bevattende onder meer Diazepam, zijnde die
stof/materiaal, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2010 tot en met 24 augustus 2015 te Terneuzen en/of Amsterdam, in elk geval
in Nederland, (telkens) opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer] , heeft
benadeeld, door met dat opzet
- aan die [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte medicijnen/pillen te verstrekken,
te weten Diazepam en/of Palfium (bevattende de werkzame stof Dextromoramide)
en/of Etizolam;
- aan die [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte Methadon te verstrekken;
- aan die [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte weed/cannabis te verstrekken;
- na te laten met die [slachtoffer] in gesprek te gaan om haar gebruik af te bouwen;
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] veel pijn en psychische problemen
had;
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] depressief was;
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] van hem afhankelijk was vanwege
haar drugsgebruik;
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] die methadon en pillen gebruikte
in combinatie met alcohol;
aldus handelende heeft hij, verdachte het mogelijk gemaakt dat die [slachtoffer] die
middelen bleef gebruiken en/of heeft verdachte het voor die [slachtoffer] makkelijker
gemaakt om die middelen, al dan niet in combinatie met alcohol te blijven
gebruiken, mede ten gevolge waarvan een verergering van het ziektebeeld en/of
de depressie van [slachtoffer] en/of een aanzienlijke afname van de genezingskans
en/of levensverwachting en/of een (ernstige) toename van de reeds bestaande
klachten is opgetreden;
subsidiair, zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en
strafoplegging aan verdachte:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010
tot en met 24 augustus 2015 te Terneuzen en/of Amsterdam, in elk geval in
Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam
en/of nalatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer] , door toen en daar ten
aanzien van die [slachtoffer] van wie hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had
moeten vermoeden, dat zij, [slachtoffer] (diverse) verdovende middelen had gebruikt,
na te laten om noodzakelijke en/of adequate medische hulp voor die [slachtoffer] in te
schakelen, terwijl hij, verdachte, zag en/of bemerkte en/of waarnam en/of
hoorde dat die [slachtoffer] (in de communicatie met die [slachtoffer] op 22 en 23 augustus
2015)
- niet meer nuchter was, hetgeen verdachte bleek uit de appcommunicatie, en/of
- problemen ondervond in haar oriëntatie, hetgeen verdachte bleek uit de
appcommunicatie, en/of
- naast de alcohol ook teveel pillen had ingenomen, hetgeen verdachte bleek
uit de appcommunicatie
door/bij welk handelen en/of nalaten van verdachte het (mede) aan zijn schuld
te wijten is, dat die [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt het volgende overwogen.
Standpunten
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. Deze overschrijding is volgens haar zodanig dat het recht op een redelijke termijn van berechting wordt tenietgedaan en de sancties daartegen niet effectief zijn, indien de officier van justitie in dit geval wordt toegestaan om meer dan vier jaar na het feit alsnog te dagvaarden. Verdachte hangt door deze termijnoverschrijding al jarenlang een verdenking boven het hoofd en hij is tevens geschaad in zijn onderzoeksmogelijkheden. Primair moet dit ten aanzien van alle feiten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Indien de rechtbank dit standpunt niet volgt, heeft de raadsvrouw subsidiair betoogd dat de termijnoverschrijding in de eventuele strafmaat moet worden verdisconteerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tijdsverloop voortkomt uit de wijze van totstandkoming van het dossier dat uiteindelijk heeft geleid tot vervolging van verdachte. In eerste instantie waren er namelijk geen termen aanwezig voor een misdrijf. Vervolgens is de zaak bij de politierechter aangebracht, die de zaak vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid heeft verwezen naar de meervoudige kamer. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat overschrijding van de redelijke termijn, gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad, niet kan leiden tot zijn niet-ontvankelijkheid.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanhouding van verdachte op
10 augustus 2016 moet worden gezien als de eerste daad van vervolging, zoals hiervoor bedoeld. Aangezien er in november 2019 vonnis wordt gewezen, stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden met ruim vijftien maanden.
Met betrekking tot de conclusies die al dan niet kunnen worden verbonden aan deze overschrijding van de redelijke termijn, overweegt de rechtbank dat de jurisprudentie van de Hoge Raad helder is. Een dergelijke overschrijding leidt, zo oordeelt de Hoge Raad, niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel een grond tot strafvermindering opleveren. Er bestaat voor de rechtbank geen aanleiding om in deze zaak van deze rechtspraak af te wijken.
Gelet op het voorgaande kan het verweer dat primair door de raadsvrouw is gevoerd, niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 2 tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van feit 2 verzoekt de verdediging uit te gaan van de minimale hoeveelheid en in de bewezenverklaring er rekening mee te houden dat uit het dossier alleen blijkt dat verdachte de Diazepam zelf voorhanden heeft gehad, niet dat hij deze heeft verstrekt. Ten aanzien van feit 3 verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De genoemde feitelijkheden kunnen grotendeels niet worden bewezen. De feitelijkheden die wel vaststaan, kunnen niet worden gekwalificeerd als benadeling van de gezondheid. Ook kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een causaal verband tussen het verstrekken van de drugs en een eventuele benadeling van de gezondheid. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op het benadelen van de gezondheid en de gevolgen daarvan. Ook ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde dood door schuld kan niet worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het overlijden van het slachtoffer en het niet inschakelen van medische hulp door verdachte. Verder is er geen sprake van handelen of nalaten die maken dat de dood van het slachtoffer aan verdachte te wijten is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
inleiding
Op maandag 24 augustus 2015 werd op het adres [adres] te Terneuzen het
levenloze lichaam aangetroffen van een vrouw, die later bleek te zijn genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 1993 te [geboorteplaats slachtoffer] . Naar aanleiding van de omstandigheden waaronder [slachtoffer] was overleden, werd toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal en nader onderzoek naar de laptop en GSM van [slachtoffer] verricht, teneinde beter zicht te krijgen op de laatste dagen van haar leven en eventuele verwijtbaarheid voor haar overlijden ten aanzien van anderen. Hierbij werden onder andere de WhatsApp-gesprekken tussen [slachtoffer] en verdachte nader onderzocht met betrekking tot het gebruik van opiaten door [slachtoffer] . Het volledige gespreksverslag van de WhatsApp-contacten tussen verdachte en [slachtoffer] bestrijkt de periode van 26 september 2014 tot en met 24 augustus 2015.
feit 1
Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat verdachte op 14 augustus 2015 naar [slachtoffer] stuurde:
‘en methadone 10 mg ga ik ook probere te regele’.
Op 18 augustus 2015 om 17.08 uur stuurde hij haar:
‘heb wat methadone 10mg besteld’.
Op 18 augustus 2015 om 17.28 uur stuurde hij haar:
‘maar strx bevalt die methadon je niet’.
[slachtoffer] stuurde op 18 augustus 2015 om 19.41 uur naar verdachte:
‘Jaa methadon zoiezo en morfine vast ook wel denk’. [1]
Op 24 augustus 2015 werd de slaapkamer van [slachtoffer] in de woning aan de [adres] te Terneuzen onderzocht. In een zwartkleurige tas werd een bruinkleurig potje met daarin in totaal 28 witkleurige, ronde pilletjes gevonden. Op deze pilletjes stond fabrieksmatig gedrukt het woord ‘methadon’. Verder stond er een ‘5’ in het pilletje gedrukt. In de tas zaten twee strips met elk tien lege, doorgedrukte cellofaan met achterop de verpakking onder andere gedrukt ‘Methadon 5 mg.’ [2]
Verdachte heeft op 10 augustus 2016 bij de politie verklaard dat hij vanaf ongeveer maart 2014 tot maart 2015 Palfium heeft gekocht voor [slachtoffer] . Met ‘ptjes’ bedoelde [slachtoffer] Palfium-pillen. Ze kwam dan langs bij hem in Amsterdam. Op een gegeven moment werd het steeds moeilijker om aan Palfium te komen en werd het te duur. Toen vroeg [slachtoffer] of verdachte niets anders kon geven. Verdachte is toen op internet gaan kijken naar iets wat leek op Palfium en is toen op verzoek van [slachtoffer] op zoek gegaan naar methadon. Op een gegeven moment heeft verdachte via internet een pakje van 40 tot 50 pilletjes methadon gekocht. Dit is volgens verdachte ongeveer een jaar geleden één keer gebeurd. [3]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eenmalig methadon heeft verstrekt aan [slachtoffer] in augustus 2015. Verdachte heeft verklaard over een pakje van 40 tot 50 pilletjes methadon. In de tas op de slaapkamer van [slachtoffer] werd een potje met 28 pilletjes met daarop ‘methadon’ en twee lege strips van elk tien stuks met daarop ‘methadon’ aangetroffen. Gelet daarop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een hoeveelheid van ongeveer 50 pillen methadon aan [slachtoffer] heeft verstrekt.
feit 2
Verdachte heeft op 10 augustus 2016 bij de politie verklaard dat hij een keer Diazepam voor [slachtoffer] heeft gekocht. [slachtoffer] vertelde dat haar moeder dat gebruikte, maar dat ze die van haar moeder gepakt had. Nu wilde ze Diazepam hebben om aan haar moeder terug te geven,
want die was heel boos geworden. Verdachte heeft toen een pakje van twintig via internet gekocht. [4]
Ook ter zitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] zei dat ze stiekem Diazepam van haar moeder had gebruikt. Toen kwam ze in moeilijkheden en had ze pillen nodig om deze te vervangen. Hij kan zich niet herinneren hoe vaak hij Diazepam voor [slachtoffer] heeft gekocht, maar niet meer dan vijf keer. Hij heeft het wel een paar keer aangeschaft en aan haar gegeven. Hij heeft het ook een paar keer weggegooid. Het klopt dat hij nogal wat middelen voor haar heeft gekocht en aan haar heeft gegeven. [5]
Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat verdachte op 26 juni 2015 naar [slachtoffer] stuurde:
‘diclazepam is soort diazepam of lorazepam’. [6]
Op 14 augustus 2015 om 10.36 uur stuurde [slachtoffer] naar verdachte:
‘Heb je [naam 2] al gebeld’.
Verdachte stuurde op 14 augustus 2015 om 11.08 uur naar [slachtoffer] :
‘nee hij had niks’.
Verdachte stuurde
op 14 augustus 2015 om 11.25 uur naar [slachtoffer] :
‘ik vroeg wat erop leek’
‘op ptjes’
‘zei die methadone’
‘en die oxazepam’.
[slachtoffer] stuurde op 14 augustus 2015 om 11.25 uur naar verdachte:
‘Oxazepam lijkt helmaal niet op’.
[slachtoffer] stuurde op 14 augustus 2015 om 11.26 uur naar verdachte:
‘Je moet opiaten hebben geen benziopine ofzoiets’.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zowel bij de politie als ter zitting heeft erkend Diazepam voor [slachtoffer] te hebben gekocht. De rechtbank is van oordeel dat de WhatsApp-gesprekken die verdachte met [slachtoffer] heeft gevoerd hierbij een rol van betekenis spelen als steunbewijs. Uit de context van deze berichten blijkt namelijk dat verdachte allerlei soorten opiaten aan [slachtoffer] verstrekte. Uit het hiervoor genoemde gesprek van 26 juni 2015 blijkt tevens dat verdachte wist dat [slachtoffer] bekend was met Diazepam. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode een hoeveelheid Diazepam aan [slachtoffer] heeft verstrekt.
feit 3
Onder feit 3 is aan verdachte primair opzettelijke benadeling van de gezondheid ten laste gelegd. Subsidiair is dood door schuld ten laste gelegd.
De rechtbank zal allereerst per gedachtestreepje vaststellen of de daar omschreven handeling of nalaten in feitelijke zin voor bewezenverklaring in aanmerking komt. Indien dat het geval is zal de rechtbank nagaan of ten gevolge van die handelingen en/of dat nalaten de gezondheid van [slachtoffer] is benadeeld, op de manier zoals in de tenlastelegging is opgenomen. Vervolgens ligt ter beoordeling of er sprake is van een causaal verband tussen het handelen en/of nalaten van verdachte en de benadeling van de gezondheid en of er sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin.
- aan die [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte medicijnen/pillen te verstrekken, te weten Diazepam en/of Palfium (bevattende de werkzame stof Dextromoramide) en/of Etizolam
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting erkend aan [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte Diazepam en Palfium te hebben verstrekt. Uit het WhatsApp-gesprek tussen verdachte en [slachtoffer] van 18 augustus 2015 blijkt tevens dat verdachte haar een vorige keer Etizolam heeft gegeven. Hetgeen onder dit gedachtestreepje ten laste is gelegd, komt dan ook voor bewezenverklaring in aanmerking.
- aan die [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte Methadon te verstrekken
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting erkend aan [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte methadon te hebben verstrekt. Hetgeen onder dit gedachtestreepje ten laste is gelegd, komt dan ook voor bewezenverklaring in aanmerking.
- aan die [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte weed/cannabis te verstrekken
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting erkend aan [slachtoffer] weed/cannabis te hebben verstrekt. Hij kocht dit in de coffeeshop. Hetgeen onder dit gedachtestreepje ten laste is gelegd, komt dan ook, met uitzondering van het gedeelte ‘op de zwarte markt gekochte’, voor bewezenverklaring in aanmerking.
- na te laten met die [slachtoffer] in gesprek te gaan om haar gebruik af te bouwen
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij heeft geprobeerd met [slachtoffer] te praten en dat het zijn bedoeling was om haar middelengebruik af te bouwen. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte dit zou hebben nagelaten. Hetgeen onder dit gedachtestreepje ten laste is gelegd, komt dan ook niet voor bewezenverklaring in aanmerking.
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] veel pijn en psychische problemen had
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] veel pijn had. De verklaring van verdachte bij de politie dat [slachtoffer] psychische problemen had, omdat ze twee keer door haar ouders uit huis was gezet, acht de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte wetenschap had van psychische problematiek van [slachtoffer] . Hetgeen onder dit gedachtestreepje ten laste is gelegd, komt dan ook, met uitzondering van het gedeelte ‘en psychische problemen’, voor bewezenverklaring in aanmerking.
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] depressief was
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] zich depressief voelde, omdat ze door haar ouders uit huis was gezet. Dat zal rond 2013 zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat weten dat iemand zich depressief voelt niet maakt dat er sprake is van wetenschap van een gestelde diagnose van depressiviteit. Hetgeen onder dit gedachtestreepje ten laste is gelegd, komt dan ook niet voor bewezenverklaring in aanmerking.
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] van hem afhankelijk was vanwege haar drugsgebruik
Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat [slachtoffer] voortdurend vroeg om opiaten aan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte dan ook hebben geweten dat zij van hem afhankelijk was vanwege haar drugsgebruik. Hetgeen onder dit gedachtestreepje ten laste is gelegd, komt daarom voor bewezenverklaring in aanmerking.
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] die methadon en pillen gebruikte in combinatie met alcohol
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist of [slachtoffer] haar middelengebruik combineerde met het gebruik van alcohol. Ook anderszins blijkt uit het dossier niet dat verdachte wetenschap had van combinatiegebruik van opiaten en alcohol door [slachtoffer] . Hetgeen onder dit gedachtestreepje ten laste is gelegd, komt dan ook niet voor bewezenverklaring in aanmerking.
De slotsom is dat onder feit 3 in feitelijke zin voor bewezenverklaring in aanmerking komt dat verdachte:
- aan die [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte medicijnen/pillen heeft verstrekt, te weten Diazepam en/of Palfium (bevattende de werkzame stof Dextromoramide) en/of Etizolam;
- aan die [slachtoffer] op de zwarte markt gekochte Methadon heeft verstrekt;
- aan die [slachtoffer] weed/cannabis heeft verstrekt;
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] veel pijn had en
- zulks terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] van hem afhankelijk was vanwege
haar drugsgebruik.
De rechtbank stelt in dit kader vast dat verdachte het mogelijk heeft gemaakt dat [slachtoffer] die middelen bleef gebruiken en het voor [slachtoffer] makkelijker heeft gemaakt om die middelen te blijven gebruiken. Hij verstrekte haar namelijk veelvuldig allerlei soorten opiaten.
De vraag is vervolgens of mede ten gevolge hiervan een verergering van het ziektebeeld en/of de depressie van [slachtoffer] en/of een aanzienlijke afname van de genezingskans en/of levensverwachting en/of een (ernstige) toename van de reeds bestaande klachten is opgetreden.
De rechtbank stelt in dit kader vast dat het dossier geen medische stukken bevat, op basis waarvan het ziektebeeld van [slachtoffer] objectief kan worden bepaald. Aangenomen kan worden dat er sprake was van een verslaving aan opiaten en ook komen er aanwijzingen uit het dossier naar voren dat mogelijk sprake was van een depressie, maar medische stukken hieromtrent bevat het dossier niet. Aangezien een medisch oordeel over een eventueel ziektebeeld in het dossier ontbreekt, kan ook niet worden vastgesteld of en in welke zin dat ziektebeeld verergerd zou zijn. In het verlengde hiervan bevat het dossier ook met betrekking tot de genezingskans of levensverwachting van [slachtoffer] geen medische stukken, waaruit blijkt of sprake was van een al dan niet aanzienlijke afname hiervan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat over de exacte aanleiding voor het overlijden en de mate waarin drugs en geneesmiddelen een rol hebben gespeeld, geen uitspraak kan worden gedaan, omdat er geen gerechtelijke sectie is uitgevoerd, zoals blijkt uit het aanvullend toxicologisch onderzoek van het NFI. Hoewel in het algemeen kan worden gesteld dat het verstrekken van verschillende op de zwarte markt gekochte opiaten, zoals verdachte heeft gedaan, schadelijk is voor het leven of de gezondheid, is de rechtbank van oordeel dat uit de voorhanden zijnde stukken niet kan worden vastgesteld dat in dit geval een verergering van het ziektebeeld en reeds bestaande klachten dan wel een aanzienlijke afname van de genezingskans of levensverwachting van [slachtoffer] is veroorzaakt. Het kan zo zijn dat het verstrekken van deze opiaten alleen al vanwege het feit dat het niet op medisch voorschrift plaatsvond een gevaar voor de volksgezondheid oplevert, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank nog niet voldaan aan het bewijsminimum ten aanzien van voornoemde gevolgen voor [slachtoffer] , zoals deze concreet in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Gelet op het voorgaande behoeven de vraagstukken van causaliteit en opzet geen bespreking.
Verdachte zal worden vrijgesproken van feit 3 primair.
ten aanzien van feit 3 subsidiair
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde dood door schuld. Voor een bewezenverklaring daarvan is vereist dat sprake is van een causaal verband tussen de dood en de gedragingen van verdachte, alsmede dat het gevolg aan zijn schuld te wijten is.
Naar vaste rechtspraak moet de causaliteit tussen de gedragingen van verdachte en het gevolg worden bepaald aan de hand van de leer van de ‘redelijke toerekening’. Hiervoor is, in een geval als dit, vereist dat verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van zijn handelen of nalaten.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring moet komen vast te staan dat er een moment was waarop verdachte zich heeft gerealiseerd of moet hebben gerealiseerd dat de medische situatie van [slachtoffer] zodanig ernstig was dat zij zich in een levensbedreigende, hulpeloze toestand bevond en het vervolgens door na te laten in te grijpen (mede) aan zijn schuld te wijten is, dat [slachtoffer] is komen te overlijden.
De rechtbank stelt vast dat uit de WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] van
22 augustus 2015 blijkt dat verdachte bemerkt en waargenomen heeft dat [slachtoffer] niet meer nuchter was en problemen ondervond in haar oriëntatie. Dit wordt door verdachte in deze WhatsApp-gesprekken namelijk ook benoemd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist of [slachtoffer] haar middelengebruik combineerde met het gebruik van alcohol. Dit wordt in voornoemde WhatsApp-gesprekken ook niet specifiek benoemd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte heeft bemerkt of waargenomen dat [slachtoffer] naast alcohol ook teveel pillen had ingenomen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] vervolgens op 23 augustus 2015 nog heeft gezien. Hij heeft haar naar Goes gebracht. Die dag heeft hij haar geen middelen gegeven, dat was alleen nog op 21 augustus 2015. Dat verdachte [slachtoffer] op 23 augustus 2015 nog heeft gezien, blijkt ook uit de WhatsApp-gesprekken van die dag.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat er een plicht bestond voor verdachte om medische hulp in te schakelen voor [slachtoffer] . De communicatie via WhatsApp op basis waarvan verdachte waarnam dat [slachtoffer] niet meer nuchter was en problemen ondervond in haar oriëntatie, vond plaats op 22 augustus 2015. Verdachte heeft haar een dag later nog gezien en naar Goes gebracht. Vervolgens is [slachtoffer] op 24 augustus 2015 levenloos aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een causaal verband tussen het gedrag van verdachte, inhoudende het niet inschakelen van medische hulp naar aanleiding van de communicatie via WhatsApp op 22 augustus 2015, en de dood van [slachtoffer] op 24 augustus 2015.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 3 subsidiair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van
1 augustus 2015tot en met 24 augustus 2015 te Terneuzen of Amsterdam opzettelijk heeft verstrekt, ongeveer 50 pillen, bevattende methadon,
zijnde methadon een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 24 augustus 2015 te Terneuzen of Amsterdam opzettelijk heeft verstrekt
eenhoeveelheid van een stof bevattende onder meer Diazepam, zijnde die stof een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair vanwege het ruimschoots overschrijden van de redelijke termijn en de volgens vaste rechtspraak daaraan te verbinden sanctie, te besluiten tot geen strafoplegging ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair wordt verzocht de overschrijding van de redelijke termijn anderszins te verdisconteren in de strafmaat en in dat kader een geheel voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen dan wel een taakstraf waarvan een groot deel voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van op de zwarte markt gekochte methadon en Diazepam aan een jonge vrouw. Dit zijn middelen die legaal alleen op medisch voorschrift verkrijgbaar zijn, zodat het gebruik daarvan op een gecontroleerde manier plaatsvindt. Verdachte heeft door deze middelen zelf op de zwarte markt aan te schaffen en vervolgens te verstrekken, bijgedragen aan het ongecontroleerde gebruik hiervan door een vrouw van bijna 20 jaar jonger dan hijzelf, in de hoop dat hij uiteindelijk een relatie met haar zou krijgen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst hiervan, ondanks de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dan ook niet aan de orde zijn.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat voor dit soort feiten in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Zoals echter bij de voorvragen al is overwogen, stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden met ruim vijftien maanden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet meer op zijn plaats is. Deze overschrijding vormt voor de rechtbank aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 27.707,- voor feit 3.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 15.000,- voor feit 3.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde onder feiten 1 en 2 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.765,88 (G1749118).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. I.M. Josten en
mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2019.
Mr. Gillesse en mr. Van der Ven-van de Riet zijn niet in de gelegenheid om het vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2015220592 van de politie eenheid Zeeland - West-Brabant, district Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 147.
2.Het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw van 24 november 2015, pagina 24, derde alinea, en pagina 25, zevende alinea.
3.Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte van 10 augustus 2016, pagina 96, zevende, negende en tiende alinea, pagina 97, eerste, tweede en achtste alinea en pagina 99, vierde alinea.
4.Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte van 10 augustus 2016, pagina 100, eerste en tweede alinea.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 13 november 2019.
6.Het aanvullend proces-verbaal van 18 februari 2018, met als bijlage een uitdraai WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [naam 1] en overledene [slachtoffer] , pagina 114, 254, 255 en 256 van het aanvullend proces-verbaal.