In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Breda. De eiser, woonachtig in België, had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van 2 april 2019, waarin de afgifte van een paspoort werd geweigerd. De burgemeester baseerde deze weigering op een signalering in het register paspoortsignaleringen, die was aangevraagd door de Sociale Dienst van de gemeente Breda vanwege een aanzienlijke schuld van de eiser aan de Sociale Dienst.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2019 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij zijn schuld maandelijks aflost en dat zijn gezin in Nederland woont. Hij betwistte de argumentatie van de burgemeester dat hij een vluchtgevaar zou vormen. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name de Paspoortwet, in overweging genomen en beoordeeld of de burgemeester terecht had besloten om de paspoortaanvraag te weigeren.
De rechtbank concludeerde dat de burgemeester zijn vergewisplicht had nageleefd door informatie in te winnen over de signalering en de hoogte van de schuld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid kon stellen dat er geen sprake was van een onevenredige benadeling van de eiser, aangezien deze in aanmerking kwam voor een ID-kaart en onder bepaalde omstandigheden voor een paspoort met beperkte geldigheid. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de burgemeester.