ECLI:NL:RBZWB:2019:5242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
BRE 19_1808
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van paspoortafgifte door burgemeester op basis van schuld aan Sociale Dienst

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Breda. De eiser, woonachtig in België, had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van 2 april 2019, waarin de afgifte van een paspoort werd geweigerd. De burgemeester baseerde deze weigering op een signalering in het register paspoortsignaleringen, die was aangevraagd door de Sociale Dienst van de gemeente Breda vanwege een aanzienlijke schuld van de eiser aan de Sociale Dienst.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2019 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij zijn schuld maandelijks aflost en dat zijn gezin in Nederland woont. Hij betwistte de argumentatie van de burgemeester dat hij een vluchtgevaar zou vormen. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name de Paspoortwet, in overweging genomen en beoordeeld of de burgemeester terecht had besloten om de paspoortaanvraag te weigeren.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester zijn vergewisplicht had nageleefd door informatie in te winnen over de signalering en de hoogte van de schuld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid kon stellen dat er geen sprake was van een onevenredige benadeling van de eiser, aangezien deze in aanmerking kwam voor een ID-kaart en onder bepaalde omstandigheden voor een paspoort met beperkte geldigheid. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de burgemeester.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1808 WET

uitspraak van 22 november 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , België, eiser,

en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 april 2019 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de weigering een paspoort af te geven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 oktober 2019.
Eiser is verschenen. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.A. Visser en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 augustus 2018 heeft de burgemeester het voornemen kenbaar gemaakt de afgifte van het gevraagde paspoort te weigeren op grond van artikel 22, onder c van de Paspoortwet.
Bij besluit van 5 oktober 2018 (primair besluit) heeft de burgmeester het aangevraagde paspoort geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser voert aan dat hij de maandelijks € 50,- aflost en een adres in België heeft. Het argument dat hij naar het buitenland kan vluchten om zich aan de invordering van de schuld te onttrekken, is volgens eiser een zwak argument. Zijn gezin is woonachtig in Nederland en het is daarom geen optie om buiten Europa te gaan wonen. Het betreffende wetsartikel is om vluchtgevaar van de schuldenaar te voorkomen en niet om hem levenslang een paspoort te onthouden.
3. Ingevolge artikel 9 van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander, binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
Ingevolge artikel 22, aanhef en onder c, van de Paspoortwet kan weigering of vervallenverklaring geschieden op verzoek van de minister die het aangaat, onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten, het bestuurscollege, dan wel een ander tot invordering bevoegd orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, dat het aangaat, indien het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon, die nalatig is in het nakomen van een wettelijk op hem rustende dan wel bij uitspraak van een rechter in het Koninkrijk vastgestelde verplichting tot betaling van op hem verhaalbare uitkeringen, door de overheid gemaakte, op hem verhaalbare kosten, dan wel voorgefinancierde of anderszins verstrekte gelden, zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Paspoortwet richten de in de artikel 18 tot en met 24 bedoelde autoriteiten het verzoek tot weigering onderscheidenlijk vervallenverklaring onder vermelding van de bezwaren die tegen een persoon bestaan en de gronden die hebben geleid tot het vermoeden, bedoeld in artikel 18 en de artikel 20 tot en met 24 aan de Minister van BZK.
Ingevolge 25, vierde lid, van de Paspoort deelt de minister van BZK de autoriteiten die bevoegd zijn een reisdocument te verstrekken, dan wel in te houden, mede aan welke personen die ingevolge het bepaalde in het derde lid in het register zijn vermeld, een reisdocument kan worden geweigerd, dan wel van wie het reisdocument moet worden ingehouden.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Paspoortwet is de burgemeester bevoegd tot het verstrekken van nationale paspoorten in het Europese deel van Nederland voor zover het personen betreft die als ingezetene in basisadministratie persoonsgegevens van zijn gemeente staan ingeschreven.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Paspoortwet is de burgmeester bevoegd tot weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten op de gronden genoemd in hoofdstuk III.
Ingevolge het tweede lid overtuigt een tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit, zodra hij een aanvraag in behandeling neemt betreffende een persoon, ten aanzien van wie een mededeling, als bedoeld in artikel 25, vierde lid, is gedaan, zich ervan of de gronden tot weigering of vervallenverklaring ten aanzien van betrokkene nog bestaan.
Ingevolge het vierde lid deelt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit, indien de gronden tot weigering of vervallenverklaring nog bestaan, de aanvrager, onderscheidenlijk de houder, terstond doch in ieder geval binnen vier weken na de aanvraag, onderscheidenlijk de inhouding, mede dat hij voornemens is de verstrekking van het aangevraagde reisdocument te weigeren, dan wel het ingehouden reisdocument vervallen te verklaren, tenzij de aanvrager, onderscheidenlijk de houder, hem binnen twee weken verzoekt de beslissing gedurende acht weken aan te houden, teneinde met de autoriteit, bij wie de gronden bestaan, een zodanige overeenstemming te bereiken, dat tot verstrekking van het aangevraagde reisdocument of teruggave van het ingehouden reisdocument, dan wel verstrekking van een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur, onderscheidenlijk de territoriale geldigheid, beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, kan worden overgegaan.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Paspoortwet wordt, indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, door de autoriteit, bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan, aan de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit wordt medegedeeld dat overeenstemming is bereikt met de aanvrager, onderscheidenlijk de houder, dan wel, indien de gronden bij de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit zelf bestaan, door deze een dergelijke overeenstemming is bereikt, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, overeenkomstig de bereikte overeenstemming het gevraagde reisdocument verstrekt of het ingehouden reisdocument teruggegeven, dan wel het reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, verstrekt.
Ingevolge het tweede lid gaat de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit, indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, geen mededeling wordt gedaan, als bedoeld in het eerste lid, dan wel de aanvrager, onderscheidenlijk de houder, geen verzoek doet, als bedoeld in artikel 44, vierde lid, tot weigering of vervallenverklaring over, tenzij hij van oordeel is dat de aanvrager onderscheidenlijk de houder door deze beslissing onevenredig zou worden benadeeld.
4. De rechtbank zal allereerst beoordelen of de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er nog grond bestaat voor vermelding van eiser in het register paspoortsignaleringen (het register) vanwege een gegrond vermoeden dat eiser door in het buitenland te verblijven zich aan de invordering van de schuld onttrekt.
5. De rechtbank overweegt (zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:845) dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 26, thans artikel 25, van de Paspoortwet, volgt dat de mededeling van een vermelding van een persoon in het register op het moment dat een geregistreerde een aanvraag doet voor een reisdocument pas gevolgen heeft, indien blijkt dat de gronden tot weigering of vervallenverklaring na een hernieuwde marginale toetsing zodanig zijn dat, naar de mening van de verstrekkende autoriteit, tot weigering zou moeten worden overgegaan (Kamerstukken II 1987/88, 20 393, nr. 3, blz. 49-50). Verder volgt uit diezelfde geschiedenis dat de minister tot taak heeft na te gaan of bij een verzoek tot opneming in het register als bedoeld in artikel 26 (thans: artikel 25) wegens het bestaan van gronden tot weigering of vervallenverklaring, is voldaan aan de voorwaarden die in de artikelen 18 tot en met 23 worden gesteld. Deze toets zal beperkt blijven tot de voorwaarden in de wet zelf, waaraan ook de verzoekende autoriteit, in dit geval het college, gebonden is. In de praktijk betekent dit, dat de burgemeester dient over te gaan tot een marginale toetsing van het verzoek, aldus de wetgever. De wetgever acht het onwenselijk dat de bezwaren van de autoriteit die het verzoek doet op hun inhoud zouden worden getoetst door de autoriteit die beslist over de weigering of vervallenverklaring van het reisdocument (Kamerstukken II 1987/88, 20 393, nr. 3, blz. 48-49 en 63).
6. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een signalering in het register paspoortsignaleringen. Deze signalering is gedaan op verzoek van de Sociale Dienst van de gemeente [naam gemeente] wegens een schuld aan de Sociale Dienst van
158.000,-.
7. De burgemeester heeft voldaan aan zijn vergewisplicht door inlichtingen in te winnen bij de gemeente [naam gemeente] over de gronden van de signalering, de actuele stand van zaken en de hoogte van de huidige schuld. De burgemeester heeft zijn beoordeling terecht beperkt tot de vraag of de signalering van de persoonsgegevens van eiser in het register door de gemeente [naam gemeente] evident onjuist is. Desgevraagd heeft de gemeente [naam gemeente] aan de burgemeester de gronden voor signalering van de persoonsgegevens van eiser in het register meegedeeld en bericht dat deze gronden nog steeds bestaan en dat de gemeente alleen overgaat tot opheffing van de signalering als eiser 80% van de vordering heeft voldaan. Gezien de hoogte van de van de vordering en het bedrag van € 50,- dat hierop maandelijks door eiser wordt afgelost is zijn financiële draagkracht volgens de gemeente [naam gemeente] waarschijnlijk niet voldoende om aan de gestelde eis te voldoen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien te twijfelen aan de mededeling van de gemeente [naam gemeente] . De burgemeester heeft voorts geen mededeling van de gemeente [naam gemeente] ontvangen dat met eiser overeenstemming is bereikt, als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Paspoortwet. Dit betekent dat de burgemeester van de signalering van de persoonsgegevens van eiser in het Register heeft kunnen uitgaan.
8. Uit artikel 45, tweede lid, van de Paspoort volgt dat de burgmeester onder deze omstandigheden de verstrekking van een paspoort moet weigeren, tenzij hij van oordeel is dat eiser hierdoor onevenredig wordt benadeeld.
9. Uit de stukken blijkt dat het belang van eiser is dat hij met een paspoort zijn familie in Somalië kan bezoeken. De burgemeester heeft gesteld dat eiser wel in aanmerking komt voor een ID-kaart en hij bij aantoonbaar zwaarwegend belang (ziekte of overlijden van een familielid) in aanmerking komt voor een paspoort met een beperkte territoriale geldigheid, waarmee hij in zo’n geval naar Somalië kan reizen. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich op grond hiervan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredige benadeling van eiser.
10. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit stand houdt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van W.J. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.