ECLI:NL:RBZWB:2019:5234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
AWB- 19_5260 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen sluiting woning op grond van de Opiumwet

Op 26 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bewoners van een woning in Oosterhout, een voorlopige voorziening vroegen tegen de sluiting van hun woning. De burgemeester had op 10 oktober 2019 besloten om de woning te sluiten voor drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat tijdens een politiecontrole op 6 september 2019 een aanzienlijke hoeveelheid drugs was aangetroffen. Verzoekers stelden dat de aangetroffen drugs uitsluitend voor eigen (medicinaal) gebruik waren bestemd en dat er bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die de sluiting onredelijk maakten.

Tijdens de zitting op 19 november 2019 hebben verzoekers hun standpunt toegelicht, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door twee juristen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de hoeveelheid aangetroffen drugs en de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de drugs uitsluitend voor eigen gebruik waren en dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onredelijk maakten.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de openbare orde en de bestrijding van drugs zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de sluiting van de woning blijft van kracht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5260 WET VV

uitspraak van 26 november 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], te [woonplaats verzoekers], verzoekers,

gemachtigde: mr. B. Çiçek,
en

de burgemeester van de gemeente Oosterhout, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 oktober 2019 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van hun woning aan [adres verzoekers] in [woonplaats verzoekers] voor de duur van drie maanden. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 november 2019. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Roels en M. Mol.

Overwegingen

1.
feiten
Verzoekers zijn eigenaars en bewoners van een woning aan [adres verzoekers] in [woonplaats verzoekers] (de woning).
Op 6 september 2019 zijn tijdens een controle van de politie Zeeland-West-Brabant, basisteam Dongemond, hard- en softdrugs aangetroffen in de woning. Naar aanleiding hiervan is een bestuurlijke rapportage opgesteld. Hieruit blijkt dat tijdens de controle is aangetroffen:
- 9120 gram hennep, onder meer verpakt in verschillende wekpotten waarop de naam van de soort hennep stond vermeld;
- 7 spuiten met hennep-/THC-olie;
- 585 gram hasj;
- 200 ml GHB;
- 52 voorgedraaide joints;
- 1 paddenstoel;
- 1 pil;
- diverse voorwerpen die duiden op de verkoop van drugs en aanverwante artikelen, zoals een weegschaal, een grote hoeveelheid gripzakjes, twee dozen met vloeitjes, 5 pakjes vloeitips, 41 grinders, diverse contante geldbedragen en een vacuümmachine.
In de brief van 12 september 2019 heeft de burgemeester kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet aan verzoekers op te leggen, waarbij zij zullen worden gelast om de woning te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Op 23 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden in het gemeentehuis te Oosterhout. Tijdens dit gesprek is de zienswijze van verzoekers kenbaar gemaakt.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd en gelast om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet uiterlijk dinsdag 5 november 2019 te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de brief van 17 oktober 2019 heeft de burgemeester laten weten dat de sluiting van de woning zal worden uitgesteld totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
2.
standpunt verzoekers
Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan, omdat de aangetroffen drugs niet voor de handel zou zijn bestemd, maar voor eigen (medicinaal) gebruik. Daarnaast stellen verzoekers dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden die maken dat in redelijkheid niet tot sluiting van de woning kan worden overgegaan. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
wettelijk kader
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I:
(..)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
(..)
Op grond van artikel 3 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II:
(..)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
(..)
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
De GHB, de pil en de hennep-/THC-olie staan op lijst I. De paddenstoel, de hennep, de voorgedraaide joints en de hasj staan op lijst II.
5.
bevoegdheid tot sluiting
5.1
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt in de door hem vastgelegde en gepubliceerde “Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Oosterhout” (de beleidsregels).
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de beleidsregels bij de eerste constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, althans de handel in harddrugs in of vanuit een woning en/of bij de eerste constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs, althans de handel in softdrugs in of vanuit een woning in ernstige gevallen, sluiting voor de duur van drie maanden volgt.
handelshoeveelheid
5.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) kan de burgemeester bij zijn beoordeling van de vraag of sprake is van een handelshoeveelheid in redelijkheid aansluiten bij de door het Openbaar Ministerie toegepaste criteria, inhoudende dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs die groter is dan 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs die groter is dan 5 gram in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388). Deze criteria zijn ook in de beleidsregels verwerkt.
5.4
Blijkens de (onweersproken) gespreksbevestiging van het zienswijze gesprek hebben verzoekers de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen drugs zoals omschreven in de lijst bij de bestuurlijke rapportage, met uitzondering van de 52 voorgedraaide joints (dit waren volgens verzoekers lege hulzen), erkend. Derhalve staat vast dat de gehanteerde grenzen van 0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs zijn overschreden en is in beginsel aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid drugs gaat die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning.
5.5
Verzoekers hebben betwist dat de aangetroffen drugs voor de handel zou zijn bestemd en stellen dat deze voor eigen (medicinaal) gebruik waren.
5.6
In een uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) heeft de AbRS overwogen dat het aan de rechthebbende is om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Wanneer de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van de grens vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden, kan in de regel worden geoordeeld dat het tegendeel aannemelijk is gemaakt. Er is dan in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting en de burgemeester zal moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor de verkoop, aflevering en verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
De voorzieningenrechter dient dus te beoordelen of verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat de aangetroffen hard- en softdrugs niet aanwezig waren voor de verkoop, verstrekking of aflevering daarvan maar voor eigen (medicinaal) gebruik.
5.7
Verzoekers hebben aangevoerd dat [naam verzoeker 2] de ziekte van Huntington heeft. Dit wordt bevestigd door een verklaring van 20 september 2019 van de psycholoog van [naam verzoeker 2]. De hennep-/THC-olie zou [naam verzoeker 2] gebruiken omdat hij psychoses heeft. De olie wordt gebruikt voor pijnbestrijding en om te kalmeren. De GHB zou [naam verzoeker 2] gebruiken als oppepmiddel, omdat hij van de hennep-/THC-olie suf zou worden. Daarnaast krijgt [naam verzoeker 2] medicinale wiet voorgeschreven. Ter onderbouwing hiervan hebben verzoekers een verklaring van de huisarts van [naam verzoeker 2] van 15 december 2014 overgelegd waarin staat dat [naam verzoeker 2] softdrugs gebruikt op medische noodzaak.
5.8
De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat verzoekers hiermee niet aannemelijk hebben gemaakt dat de aangetroffen hard- en softdrugs niet aanwezig waren voor de verkoop, verstrekking of aflevering daarvan maar uitsluitend voor eigen gebruik. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat geen sprake is van een geringe, maar een zeer forse overschrijding van de grens van de voor eigen gebruik bestemde maximumhoeveelheden, zowel ten aanzien van de hard- als de softdrugs. Verder zijn in de woning andere zaken aangetroffen die wijzen op drugshandel, zoals een weegschaal, een grote hoeveelheid gripzakjes, twee dozen met vloeitjes, 5 pakjes vloeitips, 41 grinders, diverse contante geldbedragen en een vacuümmachine. Daarnaast is ook nog gebleken van andere feiten en omstandigheden die wijzen op drugshandel. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat tijdens het bezoek aan de woning een soort winkeltje werd aangetroffen in een ruimte tussen de bijkeuken en de woonkamer en dat er tussen 2010 en heden diverse meldingen zijn gedaan dat er vanuit de woning in drugs werd gehandeld. Tot slot heeft [naam verzoeker 2] bij de politie verklaard dat hij de handel in drugs overliet aan [naam verzoeker 1], die volgens hem bekend staat als de thuisdealer van Oosterhout. [naam verzoeker 1] zelf heeft bij de politie verklaard dat hij al jaren drugs verkoopt en dat de aangetroffen hennep en hasj handelsvoorraden betreffen.
5.9
Verzoekers hebben gesteld dat de burgemeester de verklaring die [naam verzoeker 1] bij de politie heeft afgelegd niet in de beoordeling had mogen betrekken, omdat [naam verzoeker 1] tijdens de in verzekeringstelling voorafgaand aan het afleggen van deze verklaring verkeerde medicatie toegediend zou hebben gekregen, waardoor hij niet meer wist wat hij verklaarde. Wat daar ook van zij, de voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat de burgemeester (ook zonder de verklaring van [naam verzoeker 1]) gelet op het voorgaande voldoende aanwijzingen had dat de aangetroffen hard- en softdrugs aanwezig waren voor de verkoop, verstrekking of aflevering daarvan
.Verzoekers hebben naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de drugs uitsluitend voor eigen gebruik bestemd waren. De burgemeester was dus bevoegd om handhavend op te treden en een last onder bestuursdwang op te leggen.
beleid in strijd met bedoeling wetgever
5.1
De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun stelling dat de beleidsregels in strijd zijn met de bedoeling van de wetgever. Dat in de Memorie van Toelichting in algemene zin is vermeld dat bij een eerste constatering nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan en dat gemeenten eerst moeten putten uit minder vergaande handhavingsmiddelen is een uitgangspunt waar in ernstige gevallen van afgeweken mag worden. Volgens vaste jurisprudentie kan de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt en kan derhalve ook bij een eerste constatering hiervan aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van een woning worden ontleend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388).
6.
gebruikmaking van de bevoegdheid
6.1
Tussen partijen is verder in geschil of de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
6.2
Dat de burgemeester op zichzelf aan de wet een bevoegdheid tot sluiting ontleent en in zijn beleid heeft vastgelegd dat hij daarvan gebruik zal maken en voor hoe lang hij een sluiting zal gelasten, betekent niet zonder meer dat de burgemeester daartoe ook kon besluiten. Hij zal bij het nemen van een besluit een nadere beoordeling moeten maken. Zoals de AbRS heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840) dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken bij zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (zie bijvoorbeeld AbRS 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:113).
noodzaak sluiting
6.3
Verzoekers hebben betwist dat sluiting van de woning noodzakelijk is. Het college heeft volgens hen onvoldoende onderbouwd dat sprake is van drugshandel vanuit de woning en van een ‘loop’ naar de woning. Daarbij wijzen verzoekers erop dat de bestuurlijke rapportage niet is onderbouwd met concrete beschrijvingen van waarnemingen.
6.4
De voorzieningenrechter overweegt dat uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
In dit geval is overigens wel degelijk feitelijke handel in of vanuit de woning geconstateerd.
Uit de bestuurlijke rapportage volgt immers dat in de loop der jaren meerdere meldingen zijn binnengekomen dat er vanuit de woning drugs werd verkocht. Verzoekers hebben dit zelf ook verklaard tegen de politie. Daarnaast zijn in de woning diverse attributen aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel. Gelet hierop is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat sprake was van drugshandel vanuit de woning. Dat de bestuurlijke rapportage niet is onderbouwd met concrete beschrijvingen van waarnemingen doet daar niet aan af. De burgemeester heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat het noodzakelijk was de woning zichtbaar aan het drugscircuit te onttrekken door deze te sluiten. Te meer nu de woning van verzoekers in een drugsgevoelige omgeving ligt nabij het uitgaansgebied en [naam locatie].
persoonlijke omstandigheden
6.5
Verzoekers hebben verder gesteld dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met hun persoonlijke omstandigheden, namelijk de omstandigheid dat [naam verzoeker 1] lijdt aan een bipolaire stoornis en [naam verzoeker 2] aan de ziekte van Huntington. Beiden hebben last van psychische problemen waardoor zij moeilijk met veranderingen en traumatische gebeurtenissen, zoals sluiting van hun woning, kunnen omgaan. Gelet hierop hebben zij een stabiele basis nodig en hebben zij geen mogelijkheid om elders te verblijven. Bij sluiting van de woning zullen zij dan ook dakloos raken. Verzoekers doen een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verzoekers heeft de burgemeester geen zorgvuldig onderzoek gedaan naar de vraag of zij na de sluiting elders terecht kunnen.
6.6
De voorzieningenrechter overweegt dat inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoners de woning moeten verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkenen een bijzondere binding hebben met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Van belang is in hoeverre de betrokkenen zelf geschikte vervangende woonruimte kunnen regelen, maar ook voor de burgemeester is een rol weggelegd. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting (zie de uitspraak van de AbRS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
6.7
Het standpunt van verzoekers dat in dit geval sprake is van een dergelijke bijzondere binding met de woning wegens medische redenen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Niet in geschil is dat [naam verzoeker 1] lijdt aan een bipolaire stoornis en dat [naam verzoeker 2] lijdt aan de ziekte van Huntington en dat zij gelet op deze ziektebeelden gebaat zijn bij een stabiele basis. Hieruit volgt echter niet zonder meer dat sprake is van een zodanige afhankelijkheid van de woning dat zij niet tijdelijk ergens anders zouden kunnen verblijven. Niet gebleken is dat de woning op de medische toestand van verzoekers is aangepast. De zorg die zij ontvangen, kan ook elders worden verleend. De medicatie die zij nodig hebben, kunnen zij ook elders nemen. Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat voor hen enerzijds van groot belang is dat zij in de woning in aparte ruimtes kunnen verblijven als dat nodig is, maar dat zij anderzijds niet gescheiden van elkaar kunnen leven, omdat [naam verzoeker 1] het beste weet hoe hij [naam verzoeker 2] moet helpen en andersom. De voorzieningenrechter overweegt dat dit niet maakt dat sprake is van een specifieke binding met de woning. Met deze wensen kan rekening worden gehouden bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Ter zitting is tot slot benadrukt dat met name [naam verzoeker 2] zeer gehecht is aan zijn dagelijkse routine. Zo zou [naam verzoeker 2] elke dag hetzelfde rondje lopen. De voorzieningenrechter overweegt dat ook dit geen binding met de woning zelf betreft, maar met de omgeving van de woning. Gelet op voormelde jurisprudentie kan ook die omstandigheid dus niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid in dit zin van artikel 4:84 van de Awb die aanleiding geeft om af te wijken van het beleid. De voorzieningenrechter acht in dit kader verder van belang dat verzoekers eigenaar zijn van de woning, zodat zij na afloop van de sluiting gewoon kunnen terugkeren naar de woning.
6.8
De burgemeester heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende rekening gehouden met de medische situaties van verzoekers door hen ruim de tijd te geven om vervangende woonruimte te vinden, mede ook door de sluiting van de woning uit te stellen totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist. Dat verzoekers nergens anders terecht kunnen en dakloos zullen raken is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter wil aannemen dat verzoekers niet makkelijk bij vrienden of familie terecht kunnen, maar niet gebleken is dat zij financieel niet in staat zouden zijn om voor de duur van drie maanden vervangende woonruimte te huren.
6.9
De stelling van verzoekers dat het besluit in strijd is met het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privé, familie en gezinsleven faalt ook. Op grond van het tweede lid van dit artikel is een inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan voor zover deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van het college om sluiting van de woning te gelasten is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en dus bij de wet voorzien. Gelet op wat hiervoor is overwogen, mocht het college sluiting van de woning noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen en is de daartoe opgelegde last niet onevenredig (zie de uitspraak van de AbRS van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3663).
6.1
De voorzieningenrechter overweegt dat uit een bij het verweerschrift gevoegde
e-mail van 7 november 2019 volgt dat de burgemeester bij Centraal Onthaal heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting, maar dat verzoekers hier niet geplaatst kunnen worden. De burgemeester heeft dus wel onderzoek gedaan naar de vraag of verzoekers na de sluiting elders terecht kunnen. De voorzieningenrechter deelt de opvatting van de burgemeester dat het vinden van vervangende woonruimte in dit geval in beginsel de verantwoordelijkheid van verzoekers is. Gezien de vereiste evenredigheid van de sluiting en de medische problematieken van verzoekers geeft de voorzieningenrechter de burgemeester wel in overweging verzoekers hierbij waar mogelijk te helpen.
6.11
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De burgemeester heeft, met name gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs, in redelijkheid kunnen concluderen dat het belang van bestrijding van drugs en van handhaving van de openbare orde en de rechtsorde in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van verzoekers.
7.
conclusie
De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.