ECLI:NL:RBZWB:2019:5034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
02/107293-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en verduistering door gebruik van valse hoedanigheid en vertrouwensmisbruik

Op 18 november 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere gevallen van oplichting en verduistering. De verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd, had in de periode van 1 juli 2017 tot en met 26 april 2019 verschillende personen, waaronder [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], bedrogen door zich voor te doen als iemand anders en hen te misleiden met valse verhalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte grote geldbedragen had ontvangen van de aangevers, waarbij zij gebruik maakte van een vertrouwensrelatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om zich wederrechtelijk te bevoordelen, wat leidde tot vrijspraak van de meeste tenlastegelegde feiten. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan verduistering van een auto en oplichting van [benadeelde partij 2]. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 290 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De benadeelde partijen werden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard voor de feiten waar de verdachte van was vrijgesproken, maar enkele schadevergoedingen werden toegewezen voor bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/107293-19 en 02/219398-18 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 18 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I.V. HvB Nieuwersluis, 3631 NK Nieuwersluis, Zandpad 3,
raadsman mr. A.I. Cambier, advocaat te Axel.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van
4 november 2019, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 26 april 2019 te
Nisse, gemeente Borsele en/of te Kapelle en/of elders in Nederland, in
elk geval in Nederland
meermalen althans eenmaal
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse
hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van
een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
tot de afgifte van geld (tot een totaal bedrag van ongeveer
twintigduizend euro), door die [benadeelde partij 1] listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid te vertellen dat zij schulden had en/of (voor de
aflossing/betaling daarvan) onder druk stond vanuit het criminele
circuit en/of dat ze nog 3000 euro moest afdragen en dat ze er anders
aan zou gaan en/of dat die [benadeelde partij 1] er ook aan zou gaan en/of door
gebruik/misbruik te maken van een inmiddels opgebouwde
vertrouwens- en/of liefdesrelatie met die [benadeelde partij 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 26 april 2019 te
Nisse, gemeente Borsele en/of te Kapelle en/of elders in Nederland, in
elk geval in Nederland
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) geld (tot een totaalbedrag van
ongeveer twintigduizend euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
en welk geld verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te
weten uit hoofde van een (mondelinge) leenovereenkomst,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 15 maart
2019 te Nisse, gemeente Borsele, in elk geval in Nederland,
opzettelijk
een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te
weten uit hoofde van een (mondelinge) leenovereenkomst,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 26 april 2019 te
Nisse, gemeente Borsele, in elk geval in Nederland
meermalen, althans eenmaal(telkens) een hoeveelheid geld (tot een
totaalbedrag van ongeveer vierentwintigduizend euro), in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1]
,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen,
terwijl verdachte (telkens) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te
maken van een pinpas ten name van die [benadeelde partij 1] met bijbehorende
pincode die niet voor eigen gebruik door verdachte bestemd was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 26 april 2019 te
Nisse, gemeente Borsele
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
één of meer hoeveelhe(i)d(en) geld (tot een totaalbedrag van ongeveer
vierentwintigduizend euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
en welk geld verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te
weten uit hoofde van een (mondelinge) leenovereenkomst,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
zij op of omstreeks 6 maart 2019 te Kapelle, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels,
[benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van
een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van
tweeduizend euro), door die [benadeelde partij 2] (telkens) listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid te vertellen dat haar pas was geskimd en
dat al haar geld van haar rekening was opgenomen en/of dat ze heel de
dag bij de bank en op het politiebureau had gezeten en/of dat het wel
enkele weken zou gaan duren voordat ze eventueel haar geld terug zou
krijgen van de bank en/of dat ze het geld direct met rente zou
terugbetalen en/of door gebruik/misbruik te maken van een in haar,
verdachte, (als hulp-/zorgverlener) gesteld vertrouwen;
5.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 19 maart 2019
te Heinkenszand, gemeente Borsele, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van
een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
tot de afgifte van één of meer hoeveelhe(i)d(en) geld (tot een
totaalbedrag van ongeveer vierentwintigduizend euro) en/of het
afsluiten van een telefoonabonnement en/of het afsluiten van een
lening (van zesduizendachthondervijftig euro) bij de [Naam 2]
door die [benadeelde partij 3] (telkens) listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de
waarheid te vertellen dat zij zichzelf van kant zou maken en/of dat er
mensen achter haar aanzaten die geld van haar zouden krijgen en/of
dat zij het terug zou betalen en/of dat haar allerlei rampspoed zou
overkomen als die [benadeelde partij 3] haar niet zou betalen en/of dat ze door
Marokkaantjes gepakt zou worden als ze over straat liep en/of dat ze
zelfmoord zou plegen en/of door in te spelen op het gevoel/de emotie
van die [benadeelde partij 3] en/of door misbruik/gebruik te maken van door die [benadeelde partij 3]
in haar, verdachte, gesteld vertrouwen en/of van de gevoelens die die
[benadeelde partij 3] voor haar, verdachte, had;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks 1 juli 2016 tot en met 19 maart 2019 te Heinkenszand,
gemeente Borsele
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
één of meer hoeveelhe(i)d(en) geld (tot een totaalbedrag van ongeveer
vijftienduizend euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te
weten uit hoofde van een (mondelinge) leenovereenkomst,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
AD INFO:
10
1 februari 2019, Bennekom, gemeente Ede,
Oplichting [benadeelde partij 4] ,
6
5 april 2019, Vlissingen, gemeente Vlissingen,
Oplichting [naam 1] ,
7
4 februari 2019, Leusden, gemeente Leusden,
Oplichting [benadeelde partij 5] ,
8
10 april 2019, Vlissingen, gemeente Vlissingen,
Oplichting [benadeelde partij 6] ,
9
1 januari 2019, Mechelen, gemeente Gulpen-Wittem,
Verduistering [benadeelde partij 7] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan haar ten laste gelegde feiten (feit 1, 3 en 5 in de primaire variant) heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. De af informandum toegevoegde feiten kunnen worden meegenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij is daarnaast van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 3 en 5, zowel in de primaire als subsidiaire variant, ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Ten aanzien van feit 1 subsidiair ontbreekt de wederrechtelijkheid. Hetzelfde geldt voor de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van deze feiten. De ad informandum toegevoegde feiten kunnen worden meegenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 3
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte over een langere periode grote geldbedragen heeft ontvangen van aangever [benadeelde partij 1] . Met hem heeft zij een liefdesrelatie gehad en zij heeft bij hem ingewoond. Ook is gebleken dat zij gebruik heeft gemaakt van de pinpas van aangever, waarmee geldbedragen zijn opgenomen. Verdachte heeft meerdere keren (substantiële) geldbedragen terugbetaald aan aangever en er is een schuldbekentenis afgegeven. De geleende bedragen zijn echter niet volledig aan aangever terugbetaald. Volgens aangever heeft hij zich tijdens hun relatie nooit opgelicht gevoeld en is hij geldbedragen blijven geven aan verdachte.
Om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen, is onder meer vereist dat verdachte het oogmerk moet hebben gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
Ook neemt de rechtbank bij de vraag of er sprake is van oplichting in aanmerking de omstandigheden van het geval, waaronder de persoon van het slachtoffer. De rechtbank stelt hierbij vast dat de betalingen door aangever aan verdachte zijn gedaan in het kader van een jarenlange liefdesrelatie. Zij hebben samengewoond en een gezamenlijke huishouding gevoerd, waarbij verdachte ook gebruik heeft mogen maken van de pinpas van aangever.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, in belangrijke mate de omstandigheid dat verdachte (substantiële) bedragen heeft terugbetaald en een schuldbekentenis heeft getekend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte de intentie had om de geldbedragen niet terug te betalen. Daarmee ontbreekt het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen (feit 1 primair), dan wel het oogmerk om het geld zich wederrechtelijk toe te eigenen (feit 3 primair). Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank de onder feit 1 en 3 primair ten laste gelegde oplichting, dan wel diefstal door middel van een valse sleutel (pinpas) niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
Het hiervoor overwogene heeft dezelfde gevolgen voor de onder feit 1 en 3 subsidiair ten laste gelegde verduistering. Het opzet van wederrechtelijke toe-eigening kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte ook van deze feiten zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Nu verdachte het aan haar onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de aangifte van [benadeelde partij 1] van 26 april 2019; [1]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 4 november 2019. [2]
Ten aanzien van feit 4
Nu verdachte het aan haar onder 4 ten laste gelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de aangifte van [benadeelde partij 2] van 17 april 2019; [3]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 4 november 2019. [4]
Ten aanzien van feit 5
Verdachte heeft over een langere periode grote geldbedragen geleend van aangever
[benadeelde partij 3] , zo blijkt uit het dossier en het verhandelde ter zitting. Tussen hen is een vriendschappelijke relatie ontstaan en aangever heeft verdachte onderdak geboden. Behalve het lenen van geld aan verdachte, heeft aangever ook een lening afgesloten bij de bank en een telefoonabonnement voor haar afgesloten. Verdachte heeft meerdere keren (substantiële) geldbedragen terugbetaald aan aangever. De geleende bedragen zijn echter niet volledig aan aangever terugbetaald.
Om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen, is onder meer vereist dat verdachte het oogmerk moet hebben gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
Ook neemt de rechtbank bij de vraag of er sprake is van oplichting in aanmerking de omstandigheden van het geval, waaronder de persoon van het slachtoffer. De rechtbank stelt hierbij vast dat de betalingen door aangever aan verdachte zijn gedaan in het kader van een vriendschappelijke relatie. Ook het afsluiten van het telefoonabonnement en het afsluiten van een lening bij de bank hebben in het kader van die relatie plaatsgevonden.
Hoewel verdachte niet alles heeft terugbetaald aan aangever, kan gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, in belangrijke mate de terugbetaling van (substantiële) bedragen door verdachte, niet worden vastgesteld dat zij de intentie had om de geldbedragen niet terug te betalen. Daarmee ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank de onder dit feit primair ten laste gelegde oplichting dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Het hiervoor overwogene heeft dezelfde gevolgen voor de onder dit feit subsidiair ten laste gelegde verduistering. Het opzet van wederrechtelijke toe-eigening kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte ook van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 1 februari 2019 tot en met 15 maart
2019 te Nisse, gemeente Borsele,
opzettelijk
een auto, toebehorende aan [benadeelde partij 1]
, welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te
weten uit hoofde van een (mondelinge) leenovereenkomst,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
op 6 maart 2019 te Kapelle,
meermalen, (telkens) met het oogmerk om zich
wederrechtelijk te bevoordelen
door een samenweefsel van
verdichtsels,
[benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
tot de afgifte van meer geldbedragen (tot een totaalbedrag van
tweeduizend euro), door die [benadeelde partij 2] (telkens) in strijd met de waarheid te vertellen dat haar pas was geskimd en
dat al haar geld van haar rekening was opgenomen en dat ze heel de
dag bij de bank en op het politiebureau had gezeten en dat het wel
enkele weken zou gaan duren voordat ze eventueel haar geld terug zou
krijgen van de bank en dat ze het geld direct met rente zou
terugbetalen en door gebruik/misbruik te maken van een in haar,
verdachte, (als hulp-/zorgverlener) gesteld vertrouwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar, met daaraan gekoppeld het reclasseringstoezicht en de voorwaarden zoals deze door de reclassering in haar advies van 14 mei 2019 zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de straftoemeting rekening te houden met het volgende. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van oplichting van de aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] , dan is dit voor lagere bedragen geweest dan die ten laste zijn gelegd. Daarnaast heeft verdachte steeds de intentie gehad om de benadeelden terug te betalen en zij is daartoe nog steeds bereid. Zij zal er dan ook alles aan doen om dit te bewerkstelligen. Verdachte ziet in dat zij in een vicieuze cirkel zat en hierin niet had moeten blijven.
Zij is bereid om in therapie te gaan en zich te plaatsen bij de Stichting DOOR te Middelburg en begeleiding van de reclassering te accepteren. Na de vrijlating van verdachte zal er een bewindvoerder worden benoemd die haar financiën gaat beheren.
Alles overziend en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten is de verdediging van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden aangevuld met een paar maanden voorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de bewezen feiten. Verder moeten volgens haar de algemene en bijzondere voorwaarden tijdens de proeftijd worden opgelegd, waaronder begeleiding door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een auto en heeft zich daarnaast op één dag meerdere keren schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft hiermee personen benadeeld en op deze manier misbruik gemaakt van het vertrouwen dat deze personen in haar hadden. De rechtbank acht deze feiten ernstig temeer daar het bij de oplichting ging om een kwetsbaar persoon met een psychiatrische achtergrond met wie verdachte een hulpverleningsrelatie had.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de volgende door de verdachte bekende en ad informandum toegevoegde feiten:
  • oplichting, op 1 februari 2019 te Bennekom, gemeente Ede;
  • oplichting, op 5 april 2019 te Vlissingen, gemeente Vlissingen;
  • oplichting, op 4 februari 2019 te Leusden, gemeente Leusden;
  • oplichting, op 10 april 2019 te Vlissingen, gemeente Vlissingen;
  • verduistering, op 1 januari 2019 te Mechelen, gemeente Gulpen-Wittem.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank verder rekening met het strafblad van verdachte van 16 oktober 2019, waaruit blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor onder andere oplichting en recent, te weten op 18 februari 2019, is veroordeeld voor een vermogensdelict. Daarnaast heeft zij de feiten gepleegd in een nog lopende proeftijd.
Verder houdt de rechtbank, hoewel dit is opgesteld ten behoeve van de raadkamerzitting, rekening met het door de reclassering opgestelde advies van 14 mei 2019, waarin zij ter vermindering van het recidiverisico een aantal voorwaarden heeft geadviseerd.
Alles afwegende is de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 290 dagen passend en geboden is met aftrek van het voorarrest. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 90 dagen, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat bij het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden worden gesteld, zoals door de reclassering in haar advies is geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het verlenen van medewerking aan schuldhulpverlening.
De rechtbank acht het verder noodzakelijk om een proeftijd van drie jaar op te leggen. Dit is niet alleen in het belang van verdachte zodat zij gedurende langere tijd kan worden begeleid, maar dit strekt ook ter bescherming van de maatschappij.

7.De benadeelde partijen

[benadeelde partij 1] (feit 1 en 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 50.000,00 ter zake van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde partij 2] (feit 4)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 500,00 ter zake van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop verdachte het feit heeft gepleegd, te weten 6 maart 2019.
[benadeelde partij 3] (feit 5)
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een schadevergoeding van € 14.191,00 ter zake van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde partij 4] (ad informandum gevoegd feit – 10)
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert een schadevergoeding van € 5.200,00 bestaande uit een bedrag van € 4.200,00 ter zake van materiële schade en een bedrag van
€ 1.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade is door de verdediging niet betwist. De vordering ter zake zal daarom worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het ad informandum gevoegde feit en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij de gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij hierin dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop verdachte het feit heeft gepleegd, te weten 1 februari 2019.
[benadeelde partij 5] (ad informandum gevoegd feit – 7)
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert een schadevergoeding van € 1.200,00 ter zake van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het ad informandum gevoegde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade.
Het gevorderde is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop verdachte het feit heeft gepleegd, te weten 4 februari 2019.
[benadeelde partij 6] (ad informandum gevoegd feit – 8)
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 ter zake van materiële schade. Daarnaast vordert zij een door de rechtbank te bepalen bedrag ter zake van immateriële schade. Zij vordert de gevorderde schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het ad informandum gevoegde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de benadeelde partij ter vergoeding van de schade al een bedrag van € 500,00 van verdachte heeft ontvangen. De rechtbank zal de vordering ter zake daarom afwijzen tot een bedrag van € 500,00. Het overige deel van de vordering is door de verdediging niet betwist. De vordering ter zake zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het immateriële deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop verdachte het feit heeft gepleegd, te weten 10 april 2019.
[benadeelde partij 7] (ad informandum gevoegd feit – 9)
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] vordert een schadevergoeding van € 2.775,00 ter zake van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het ad informandum gevoegde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde is door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop verdachte het feit heeft gepleegd, te weten 1 januari 2019.
[benadeelde partij 8]
heeft zich gevoegd als benadeelde partij en vordert een schadevergoeding van € 1.280,48 te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde dan wel ad informandum gevoegde feiten. Zij zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 18 februari 2019 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet hierop zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen.
Zij ziet gelet op de straftoemeting in de hoofdzaak aanleiding om te bepalen dat de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 en 4 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: verduistering;
feit 4: oplichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 290 (tweehonderdnegentig) dagen;
- bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf groot 90 (negentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de
proeftijd van drie (drie) jaarna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na haar vrijlating zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg. Verdachte zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* dat verdachte zich zal laten behandelen door een door de reclassering te bepalen zorgverlener. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
* dat verdachte zal meewerken aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 18 februari 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/219398-18
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (feit 1 en 3) en [benadeelde partij 3] (feit 5)
niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat hun vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van deze benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 4) van
€ 500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , € 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
(ad info feit 10) van € 4.200,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , € 4.200,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 52 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij in het immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] (ad info feit 7) van € 1.200,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] , € 1.200,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] (ad info feit 8) van € 500,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 10 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst het overige gedeelte van de vordering die ziet op materiële schade af;
- verklaart de benadeelde partij in het immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] , € 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 10 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7] (ad info feit 9) van € 2.775,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] , € 2.775,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 37 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. I.M. Josten en
mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2019156096 Z van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Oosterscheldebekken, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 468.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 4 november 2019.
3.Het proces-verbaal aangifte van [benadeelde partij 2] van 17 april 2019, pagina 320 tot en met 323, van voornoemd eindproces-verbaal.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 4 november 2019.