ECLI:NL:RBZWB:2019:4946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
BRE 19_1801
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 november 2019, wordt de aanvraag van eiser voor een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. Meys, heeft een aanvraag ingediend bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), die op 3 december 2018 werd afgewezen. Het CIZ verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing op 7 maart 2019 ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 oktober 2019 zijn eiser, zijn ouders en de gemachtigde aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van het CIZ, mr. L.M.R. Kater.

De rechtbank overweegt dat het CIZ in zijn besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld, ondanks de aanvullende informatie die door eiser is verstrekt. De medisch adviseur van het CIZ heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een verstandelijke handicap, maar de rechtbank oordeelt dat deze conclusie onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat het CIZ niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en dat het bestreden besluit om deze reden vernietigd moet worden. De rechtbank biedt het CIZ de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen vier weken.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak, inclusief de beslissing over de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het CIZ om zorgvuldig te werk te gaan bij het vaststellen van indicaties voor zorg, vooral in gevallen waar de aanvraag om zorg complex is en er mogelijk sprake is van een verstandelijke beperking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1801 WLZ T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2019 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. L. Meys,
en

het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2018 (eerste besluit) heeft het CIZ de aanvraag voor een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
In het besluit van 7 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het CIZ het bezwaar van eiser tegen het eerste besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend en het CIZ een aanvullend verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 oktober 2019.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn ouders en eisers gemachtigde. Namens het CIZ was aanwezig mr. L.M.R. Kater.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Stichting [naam stichting] heeft namens eiser bij het CIZ een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg vanuit de Wlz. In de aanvraag staat dat eiser een verstandelijke beperking heeft en bekend is met een autismespectrumstoornis. Eiser heeft gespecialiseerde dagbesteding bij zorgboerderij [naam zorgboederij]. Bij de aanvraag zijn bijlagen meegestuurd, zoals een psychodiagnostisch onderzoeksverslag uit het jaar 2004 en een IQ-onderzoek uit 2013.
2. De medisch adviseur van het CIZ heeft op 28 november 2018 geconcludeerd dat bij eiser de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft een diploma vmbo-t en heeft een jaar havo-4 gevolgd. Hij is gestart met een mbo-opleiding. Er is een knik in het functioneren geweest rond het 17e levensjaar, er lijkt sprake te zijn geweest van iets schizofreniforms, al is er geen diagnose gesteld ten aanzien van deze problematiek. Vanwege eisers schoolverleden kan niet worden vastgesteld dat er vóór deze knik sprake is geweest van een ontwikkelingsstoornis.
3. Na het afwijzende eerste besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft hij erop gewezen, dat hij op de basisschool is blijven zitten in groep 4 en dat hij beschikt over beneden gemiddelde intellectuele mogelijkheden. Zijn intelligentieprofiel is disharmonisch van opbouw. Dit is nog eens bevestigd in het onderzoek van het [onderzoek locatie] van 2013, waaruit bovendien blijkt van een stoornis in de informatieverwerking. Op grond hiervan is er wel sprake van een ontwikkelingsstoornis vóór het 17e levensjaar. Eiser onderbouwt dat onder andere met een verklaring van zijn mentor op het vmbo en de verklaring van een psychiater.
4. De medisch adviseur van het CIZ concludeert dat ook op grond van de aanvullende informatie de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld. Er is sprake van beperkingen in het adaptief functioneren, maar die kunnen worden verklaard vanuit een autismespectrumstoornis. Psychiatrie is echter geen grondslag binnen de Wlz.
5. Op basis van de medische adviezen komt het CIZ in het bestreden besluit tot de conclusie dat de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden vastgesteld. Er is ook geen sprake van een andere grondslag die toegang geeft tot Wlz-zorg.
De toepasselijke wetsbepalingen en overige regelgeving
6. Voor de toepasselijke wetsbepalingen en overige regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak. Daarin staat de tekst van de artikelen die hierna worden genoemd.
Strijd met artikel 3.2.2, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz)?
7. Eiser voert onder andere aan dat het CIZ heeft gehandeld in strijd met artikel 3.2.2, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg. CIZ stelt zich op het standpunt dat op 25 januari 2019 telefonisch contact is geweest met eisers vader waardoor aan deze bepaling is voldaan. CIZ wijst op de Nota van Toelichting bij artikel 3.2.2 van het Blz.
8. In de Nota van Toelichting bij artikel 3.2.2 van het Blz staat onder andere het volgende:
“Alle verzekerden die een Wlz-indicatie aanvragen, worden door het CIZ gezien. Dat kan zijn bij de verzekerde thuis, in of bij een zorginstelling waar de verzekerde al dan niet reeds verblijft, op een andere, gezamenlijk overeen te komen plaats of bij het CIZ. Aanvullend op het eigen onderzoek door het CIZ kan het aangewezen zijn in de oordeelsvorming de informatie te betrekken die bij anderen aanwezig is en die relevant is voor de beoordeling of een verzekerde recht heeft op Wlz-zorg.
Het onderzoek van de verzekerde in persoon dient zodanig te zijn, dat het CIZ op verantwoorde wijze zijn indicatie kan stellen. Dat sluit niet uit dat het onderzoek ook het karakter van een gesprek kan hebben dat over de telefoon plaatsvindt. Bijvoorbeeld wanneer op basis van de bij de aanvraag beschikbare informatie voldoende kan worden vastgesteld of de verzekerde op de te indiceren zorg is aangewezen. Waar niet met telefonisch contact kan worden volstaan, zal de verzekerde door het CIZ gezien moeten worden. Dat laatste is ook aan de orde indien de aanvrager dat wenst.”
Anders gezegd: als op basis van de aanvraag de situatie voldoende duidelijk is, mag het CIZ telefonisch een onderzoeksgesprek voeren. Mocht het CIZ dat ook in eisers situatie?
9. Vast staat, dat het CIZ voor het eerste besluit geen telefonisch onderzoeksgesprek met eiser heeft gevoerd. Dat is in strijd met de wet en onzorgvuldig. De bestuursrechter toetst echter niet het eerste besluit maar het besluit in bezwaar. In bezwaar kan het CIZ een onzorgvuldigheid herstellen. Dat betekent dat de vraag moet worden beantwoord of het CIZ in bezwaar heeft kunnen volstaan met een telefonisch onderzoeksgesprek, of dat eiser toch gezien had moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat het CIZ voldoende informatie tot zijn beschikking had om een besluit te nemen. Het CIZ hoefde daarom eiser niet in persoon te zien. Dat is anders als daarom wordt verzocht in de aanvraag of in het telefoongesprek. Daarvan is niet gebleken. Het CIZ heeft ten onrechte geen telefoonnotitie in het dossier opgenomen maar op de zitting is niet gezegd dat zo’n verzoek is gedaan.
10. De conclusie is, dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 3.2.2, eerste lid, van het Blz.
De zorgvuldigheid en motivering van de medische adviezen
11. Eiser stelt, dat de medisch adviseur te vergaande conclusies heeft getrokken uit het behalen van het diploma vmbo, het afronden van havo 4 en het starten met een mbo-opleiding. Volgens eiser blijkt uit de in bezwaar overgelegde verklaring van zijn mentor dat eiser het diploma vmbo heeft behaald dankzij intensieve begeleiding. Er is alleen een schoolexamen afgenomen, hij heeft niet meegedaan aan het centraal schriftelijk examen. De school wilde hem vooral langer in een beschermde omgeving laten ontwikkelen om te voorkomen dat hij direct naar het mbo zou moeten gaan. Binnen het vmbo gaat het om het reproduceren van kleinere delen stof en is maar minimaal inzicht nodig. Toch is eiser hierbij intensief begeleid. Binnen het havo volstond alleen reproduceren niet meer en viel eiser door de mand. Ook uit de verklaring van de psychiater van 24 januari 2019 blijkt volgens eiser dat sprake is van een stoornis in de informatieverwerking.
12. De rechtbank is van oordeel dat de medisch adviseur in bezwaar niet heeft gemotiveerd waarom deze verklaringen geen aanleiding vormen de eerdere conclusie van de medisch adviseur te wijzigen of te herzien. Ook is niet voldoende gemotiveerd dat de beperkingen in het adaptief vermogen verklaard kunnen worden vanuit eisers autismespectrumstoornis. De medisch adviseur geeft zijn conclusies weer maar geeft geen inzicht in zijn gedachtegang die hem tot deze conclusies hebben gebracht. Door deze conclusies desondanks over te nemen heeft het CIZ niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Met het voorgaande is gegeven dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:9, 3:49 en 7:12 van de Awb moet worden vernietigd.
Had het CIZ bij eiser een IQ-test moeten laten afnemen?
13. Eiser voert aan, dat het CIZ nader onderzoek had moeten laten verrichten naar zijn IQ. Dat dit niet is gebeurd, is volgens hem onzorgvuldig. Het CIZ heeft op de zitting gezegd dat eiser mogelijk een lage IQ-score heeft, maar dat het erom gaat dat het CIZ niet kan constateren dat sprake is van beperkingen in het adaptief functioneren die zijn ontstaan in de vroege ontwikkelingsleeftijd, een en ander als bedoeld in de Beleidsregels 2019.
14. Uit overweging 12 volgt, dat dit standpunt van het CIZ op dit moment geen stand kan houden. Of dit betekent dat het CIZ inderdaad een IQ-test moet afnemen, kan pas worden beoordeeld na nadere besluitvorming door het CIZ. Mocht de medisch adviseur bij nader inzien tot de conclusie komen dat wel sprake is van beperkingen in het adaptief en cognitief functioneren als bedoeld in de Beleidsregels 2019, én ook dat wordt voldaan aan artikel 3.2.1, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wlz, dan kan het CIZ eiser niet tegenwerpen dat zijn huidige IQ-score niet bekend is en zal het CIZ daarnaar zo nodig onderzoek moeten doen. Over eisers IQ-resultaten vóór zijn 18e heeft het CIZ voldoende informatie.
Als de medisch adviseur deugdelijk gemotiveerd bij de eerdere conclusie blijft en het CIZ op grond daarvan de conclusie van het bestreden besluit handhaaft, zal de rechtbank moeten beoordelen of CIZ het in overweging 12 genoemde gebrek heeft hersteld. Dit wordt hierna uitgelegd.
Toepassing bestuurlijke lus
15. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het CIZ in de gelegenheid stellen om alsnog te voldoen aan zijn vergewisplicht en het bestreden besluit deugdelijk te motiveren. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
16. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het CIZ het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als het CIZ hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het CIZ dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het CIZ wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het CIZ in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het CIZ op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

BIJLAGE

Wet langdurige zorg

Artikel 3.2.1
1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

Besluit langdurige zorg

Artikel 3.2.2
1. De voorbereiding van een indicatiebesluit omvat in ieder geval een onderzoek van de verzekerde in persoon.

Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2019

Er is sprake van een grondslag verstandelijke handicap als:
• Een verzekerde een normscore van 75 of lager behaalt op een algemene en voor hem valide intelligentietest, en
• Er dusdanige beperkingen in het adaptief functioneren zijn vastgesteld dat verzekerde aangewezen is op blijvende ondersteuning om de deficiënties in het adaptief vermogen te beperken ten einde ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen, en
• De beperkingen op bovengenoemde terreinen gedurende de vroege ontwikkelingsleeftijd ontstaan zijn. Als de beperkingen in het cognitief en adaptief functioneren pas na het 18e levensjaar ontstaan zijn en er in de voorgeschiedenis hiervoor geen aanwijzingen waren, dan past dat niet bij een beeld van een persoon met een verstandelijke beperking.
Afhankelijk van de ernst van de beperkingen in het adaptief functioneren, en de eventuele aanwezige gedragsproblemen, kan ook een IQ-score tussen de 75 en 85 tot een grondslag verstandelijke handicap leiden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
• De verzekerde behaalt een normscore tussen de 75 en 85 op een algemene en voor hem valide intelligentietest, en
• Uit de bovengenoemde professionele beoordeling moet blijken dat de verzekerde als gevolg van zijn verstandelijke beperkingen ernstige of zeer ernstige beperkingen in het adaptief vermogen heeft en daardoor afhankelijk is van intensieve ondersteuning op minimaal één van de drie domeinen te weten het conceptuele, sociale en praktische domein, ter voorkoming van ernstig nadeel voor verzekerde. Daarnaast kan de intensieve ondersteuningsbehoefte samenhangen met bijkomende problematiek zoals o.a. probleemgedrag, en
• Bij deze professionele beoordeling wordt ter ondersteuning van de onderzoeksbevindingen bij voorkeur gebruik gemaakt van één van de binnen de beroepsgroep gebruikelijke testen om het adaptief functioneren in kaart te brengen. In ieder geval dient uit het professionele onderzoek een duidelijk beeld verkregen te worden van de actuele stoornissen en beperkingen en de mate van ondersteuning waarop verzekerde is aangewezen (volledig diagnostisch onderzoek), en
• De beperkingen op bovengenoemde terreinen moeten gedurende de vroege ontwikkelingsleeftijd ontstaan zijn. Als de beperkingen in het cognitief en adaptief functioneren pas na het 18e levensjaar ontstaan zijn en er in de voorgeschiedenis hiervoor geen aanwijzingen waren, dan past dat niet bij een beeld van een persoon met een verstandelijke beperking.