ECLI:NL:RBZWB:2019:4929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
02-075463-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige kamer vonnis inzake meerdere straatroven door een jeugdige verdachte

Op 11 november 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, geboren in 2000, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere straatroven en diefstallen. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J. de Wit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met geweld en afpersing, gepleegd in Goes op 23 en 24 maart 2019, waarbij meerdere slachtoffers betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, mede op basis van zijn bekennende verklaring en de aangiften van de slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 300 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een behandelverplichting. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan een van de slachtoffers, [Slachtoffer 2]. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn delictgeschiedenis, en benadrukte de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/075463-19
vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag verdachte] 2000 te [Geboorteplaats verdachte] ,
wonende te [Adres]
thans gedetineerd te PI Middelburg-locatie Torentijd, 4337 PE Middelburg, Torentijdweg 1,
raadsman: mr. C.J. de Wit, advocaat te Vlissingen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ter zitting van 10 september 2019 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Goes, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pet, merk DSQUARED, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [Slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [Slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "we vechten er om" en/of een schroevendraaier, althans een dergelijk puntig voorwerp, te tonen en/of bij de jas vast te pakken en/of te schoppen en/of te slaan;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/
sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Goes, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 10 euro, althans een hoeveelheid geld, en een GSM (Samsung), in elk geval enige goederen, dat geheel of ten dele aan die [Slachtoffer 2] toebehoorde,
door die [Slachtoffer 2] in het gezicht en tegen de schouder te slaan/stompen en/of dreigend de woorden toe te voegen "moet ik je slaan?" en/of "niemand waarschuwen anders krijg je meer problemen.";
(art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Goes, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee en/of 5 euro, althans een hoeveelheid geld en/of enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [Slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, door die [Slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "zoeken jullie problemen?" en/of "Hebben jullie waardevolle spullen?" en/of We willen geld zien." en/of in de broekzakken van die [Slachtoffer 3] te zoeken en/of aan de jas van die [Slachtoffer 3] te voelen en/of die [Slachtoffer 3] in het gezicht te slaan;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/
sub 2 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Goes, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een muntje ( [Naam 1] ), in elk geval van enig goed, dat geheel of ten dele aan die [Slachtoffer 4] toebehoorde, door die [Slachtoffer 4] en/of [Slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "zoeken jullie problemen?" en/of Hebben jullie waardevolle spullen?" en/of "We willen geld zien." en/of [Slachtoffer 3] in het gezicht
te slaan en/of aldus een (bedreigende situatie heeft/hebben gecreëerd;
(art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Goes, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee zonnebrillen (Rayban en Pierre Cardin), in elk geval enige goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [Slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan. Zij verwijst hiervoor naar de inhoud van het eindproces-verbaal en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging voert daarom geen bewijsverweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
Feit 1
- het proces-verbaal van verhoor van aangever [Slachtoffer 1] d.d. 26 maart 2019 [1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 28 oktober 2019.
Feit 2
- het proces-verbaal van verhoor van aangever [Slachtoffer 2] d.d. 27 maart 2019 [2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 28 oktober 2019.
Feit 3
- de aangifte van [Slachtoffer 3] d.d. 25 maart 2019 [3] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 28 oktober 2019.
Feit 4
- de aangifte van [Slachtoffer 4] d.d. 25 maart 2019 [4] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 28 oktober 2019.
Feit 5
- de aangifte van [Slachtoffer 5] d.d. 26 maart 2019 [5] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 28 oktober 2019.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 maart 2019 te Goes, tezamen en in vereniging met anderen, een pet, merk DSQUARED,
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [Slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [Slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "we vechten er om" en een schroevendraaier, althans een dergelijk puntig voorwerp, te tonen en bij de jas vast te pakken en te schoppen en te slaan;
2.
op 23 maart 2019 te Goes, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en ander
enwederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 10 euro en een GSM (Samsung),
dieaan die [Slachtoffer 2] toebehoorde
n, door die [Slachtoffer 2] in het gezicht en tegen de schouder te slaan/stompen en dreigend de woorden toe te voegen "niemand waarschuwen anders krijg je meer problemen.";
3.
op 24 maart 2019 te Goes tezamen en in vereniging met anderen, 5 euro,
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [Slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken
enom, bij betrapping op heterdaad het bezit van het
gestolene te verzekeren, door die [Slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "zoeken jullie problemen?" en "Hebben jullie waardevolle spullen?" en We willen geld zien." en in de broekzakken van die [Slachtoffer 3] te zoeken en aan de jas van die [Slachtoffer 3] te voelen en die [Slachtoffer 3] in het gezicht te slaan;
4.
op 24 maart 2019 te Goes, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en ander
enwederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [Slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een muntje ( [Naam 1] ), dat aan die [Slachtoffer 4] toebehoorde, door die [Slachtoffer 4] en [Slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "zoeken jullie problemen?" en Hebben jullie waardevolle spullen?" en "We willen geld zien." en
[Slachtoffer 3] in het gezicht te slaan en aldus een (bedreigende situatie hebben gecreëerd);
5.
op 24 maart 2019 te Goes, tezamen en in vereniging met anderen, twee zonnebrillen (Rayban en Pierre Cardin), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde
n, te weten aan [Slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering, te weten de meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met de medeverdachten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een zo kort mogelijke (gevangenis)straf aan verdachte op te leggen, zodat hij zo snel mogelijk zijn leven kan herpakken en in positieve zin kan voortzetten. Zij vindt de eis van de officier van justitie dan ook redelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich tezamen en in verenging met twee anderen schuldig gemaakt aan een viertal straatroven en een diefstal uit een auto. Verdachte en zijn mededaders hebben op straat de vier minderjarige slachtoffers aangesproken, gedreigd met geweld en gebruik gemaakt van geweld en hierbij een pet, een telefoon, geld en een muntje van [Naam 1] buit gemaakt. Het spreekt voor zich dat op deze manier uitgevoerde straatroven voor de slachtoffers een angstige ervaring moet zijn geweest. Dit volgt ook uit de verklaringen van de slachtoffers. Zo heeft [Slachtoffer 4] verklaard dat hij bang was en uit de aanvullende verklaring van [Slachtoffer 2] volgt dat de gebeurtenis voor hij gaat slapen zo nu en dan nog door zijn hoofd gaat. Bij deze gevolgen heeft verdachte kennelijk niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, op deze manier snel aan geld en spullen te komen.
Daarnaast hebben verdachte en zijn mededaders twee zonnebrillen gestolen uit een auto. Diefstal is een laakbaar feit, aangezien het enkel wordt gepleegd uit het oogpunt van persoonlijk gewin en dit voor de slachtoffers financieel nadeel en overlast met zich meebrengt. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich in de afgelopen vijf jaren al eerder schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal. Er is daarom sprake van relevante recidive. De rechtbank houdt daar bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening mee.
Daar staat tegenover dat de rechtbank in strafverminderende zin rekening houdt met het feit dat verdachte ter zitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen door volledig openheid van zaken te geven over zijn de rol bij de gepleegde strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 27 juni 2019. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een delictgeschiedenis, die reeds is gestart in zijn jeugd. Daarnaast is er sprake van een belaste voorgeschiedenis, waarbij sprake is geweest van interventies in zowel vrijwillig als gedwongen kader. Geadviseerd wordt om het commune strafrecht toe te passen, nu er onvoldoende indicaties en pedagogische mogelijkheden worden gezien voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er kan niet worden uitgesloten dat een negatief sociaal netwerk een rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde feiten. Daarnaast lijken er risicoverhogende factoren aanwezig op het gebied van psychosociaal functioneren. Verdachte heeft na detentie geen direct zicht op een zinvolle dagbesteding bestaande uit werk en/of opleiding. Een intensief toezicht en nadere diagnostiek met daaruit voortvloeiende ambulante behandeling, waarbij nodig ook bestaande uit systeemtherapie, in combinatie met een contactverbod met de medeverdachten worden noodzakelijk bevonden om voornoemde risicoverhogende factoren te verminderen. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: de meldplicht, een ambulante behandelverplichting bij Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener en een contactverbod met de medeverdachten.
Verder blijkt uit het reclasseringsadvies van Mijnreclassering.nl van 23 juli 2019 dat verdachte op een belangrijk kruispunt in zijn leven staat. Hij wil graag zijn opleiding afmaken of aan een andere opleiding beginnen als de schildersopleiding niet meer lukt. Na detentie kan verdachte terug naar huis. Verdachte is van goede wil en bereid om mee te werken aan het traject zoals voorgesteld door Reclassering Nederland. Alhoewel hij geen prater is en zelf geen hulpvraag heeft, is hij bereid zich aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden te houden en verdere hulpverlening te accepteren.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Zij legt daarom aan verdachte op een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met de medeverdachten. De rechtbank zal hierbij bepalen dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Voorts stelt zij vast dat verdachte het onvoorwaardelijke strafdeel reeds heeft uitgezeten op de dag van de uitspraak. De rechtbank zal daarom het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer 2] vordert voor feit 2 een schadevergoeding van € 446,37, bestaande uit € 46,37 ter zake van materiële schade (weggenomen geldbedrag ad € 10,00; aanschaf nieuwe simkaart ad € 9,99; reiskosten ad € 26,38), en € 400,00 ter zake van immateriële schade.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en zij acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering inzake het materiële deel hoofdelijk zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank acht een bedrag van € 250,00 redelijk en billijk. Zij zal de vordering inzake het immateriële deel tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen. Voor het overige zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] zal de rechtbank naast de hoofdelijkheid tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf 23 maart 2019 en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd
met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, het bezit van het gestolene te
verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 2:Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3:Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken en bij betrapping op heter daad, het bezit van het gestolene te
verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 4:Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 5:Diefstal door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De behandeling start zodra de proeftijd begint of zoveel later als een behandelplaats voor verdachte beschikbaar is en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten [Medeverdachte 1] , geboren op [Geboortedag medeverdachte 1] 2002 te [Geboorteplaats medeverdachte 1] , en [Medeverdachte 2] geboren op [Geboortedag medeverdachte 2] 2004 te [Geboorteplaats medeverdachte 2] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer 2] van € 296,37, waarvan € 46,37 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige gedeelte van de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Slachtoffer 2] (feit 2), € 296,37, waarvan € 46,37 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. J.A. van Voorthuizen en mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB1R019034/ LOMBARDUS van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 223.
2.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [Slachtoffer 2] d.d. 27 maart 2019, p. 146, tiende en twaalfde alinea, en p. 147, laatste alinea.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 3] d.d. 25 maart 2019, p. 207 en p. 208, eerste en tweede alinea.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 4] d.d. 25 maart 2019, p. 204, eerste alinea, en p. 205, laatste alinea.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 5] d.d. 26 maart 2019, p. 216.