ECLI:NL:RBZWB:2019:4779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
02-665963-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Linden
  • A. van Kralingen
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepteelt en vrijspraak van medeplegen en diefstal van elektriciteit

Op 1 november 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte had een huurcontract ondertekend voor een pand waarin een hennepkwekerij was gevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking. Wel werd hij medeplichtig geacht aan de hennepteelt, omdat hij de ruimte had gehuurd voor een ander en daarmee de kans op hennepteelt had aanvaard. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij daar (voorwaardelijk) opzet op had gehad. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665963-14
vonnis van de meervoudige kamer van 1 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. P. van Tour, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 oktober 2019. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 september
2014, in elk geval op of omstreeks 17 september 2014, te Oosterhout
( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, (in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf) opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig
heeft gehad (in een aldaar gelegen [bedrijfs-]pand [ [adres 2] ]) ongeveer 593
hennepplanten, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
een of meerdere (tot op heden) onbekend gebleven personen in of omstreeks de
periode van 1 januari 2014 tot en met 17 september 2014, in elk geval op of
omstreeks 17 september 2014, te Oosterhout ( [adres 2] ), tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans met elkaar, althans alleen, (in
de uitoefening van een beroep en/of bedrijf) opzettelijk hebben/heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig
hebben/heeft gehad (in een aldaar gelegen [bedrijfs-]pand [ [adres 2] ])
ongeveer 593 hennepplanten, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 september 2014, in
elk geval op of omstreeks 17 september 2014, te Oosterhout ( [adres 2] ),
opzettelijk
- dat pand (althans in elk geval een of meerdere delen daarvan) aan die (tot
op heden) (onbekend gebleven) personen/persoon en/of hun/diens/haar
mededader(s) (onder) te verhuren en/of ter beschikking te stellen en/of
- namens die ander of anderen de (onder)verhuur van dat pand (en/of delen
daarvan) (middels een huurcontract) op zijn naam te zetten en/of dat
huurcontract (betreffende dat pand [en/of delen daarvan]) op zijn naam te
zetten en/of te ondertekenen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 september
2014, in elk geval op of omstreeks 17 september 2014, te Oosterhout
( [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben/heeft
verschaft en/of het weg te nemen goed onder hun/zijn/haar bereik hebben/heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
een of meerdere (tot op heden) onbekend gebleven personen in of omstreeks de
periode van 1 januari 2014 tot en met 17 september 2014, in elk geval op of
omstreeks 17 september 2014, te Oosterhout ( [adres 2] ), tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans met elkaar, althans alleen, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een aldaar gelegen
[bedrijfs-]pand [ [adres 2] ]) hebben/heeft weggenomen een hoeveelheid
elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die (tot op heden)
onbekend gebleven personen/persoon en/of hun/zijn/haar mededader(s) en/of aan
hem, verdachte, waarbij die (tot op heden) onbekend gebleven personen/persoon
en/of hun/zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
hebben/heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder hun/zijn/haar bereik
hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of
tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 september 2014, in
elk geval op of omstreeks 17 september 2014, te Oosterhout ( [adres 2] ),
opzettelijk
- dat pand (althans in elk geval een of meerdere delen daarvan) aan die (tot
op heden) (onbekend gebleven) personen/persoon en/of hun/diens/haar
mededader(s) (onder) te verhuren en/of ter beschikking te stellen en/of
- namens die ander of anderen de (onder)verhuur van dat pand (en/of delen
daarvan) (middels een huurcontract) op zijn naam te (doen/laten) zetten
en/of dat huurcontract (betreffende dat pand [en/of delen daarvan]) te
(doen/laten) ondertekenen en/of
- die (tot op heden) (onbekend gebleven) personen/persoon en/of hun/diens/haar
mededader(s) de/een meterkast en/of elektriciteitsinstallatie en/of
elektriciteitsaansluiting in dat pand (althans een of meerdere delen
daarvan) ter beschikking te stellen en/of toegang te verlenen tot die
meterkast en/of elektriciteitsinstallatie en/of elektriciteitsaansluiting.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair heeft gepleegd. Zij heeft zich daarbij met name gebaseerd op bevindingen van verbalisanten naar aanleiding van het aantreffen van de hennepkwekerij, op de verklaring van verdachte dat hij het huurcontract heeft ondertekend, waarbij hij zijn identiteitsbewijs heeft overgelegd, op de verklaring van de eigenaar van de loods, afgelegd bij de politie, en op de aangifte van [bedrijf] . De officier van justitie acht onvoldoende bewijs aanwezig voor hetgeen verdachte onder feit 1 en 2 telkens primair is tenlastegelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2 primair, omdat hij de loods enkel gehuurd heeft op verzoek van ene [naam 1] . Naar de opvatting van de verdediging is dat onvoldoende om tot medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit te komen. Verdachte is nooit bij de loods geweest en heeft de eigenaar van de loods nooit ontmoet. Ten aanzien van hetgeen verdachte telkens subsidiair is tenlastegelegd heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Naar aanleiding van een MMA-melding (Meld Misdaad Anoniem) op 19 augustus 2014 en de naar aanleiding daarvan door [bedrijf] verrichte Codammeting werd op 17 september 2014 een bedrijfspand, gelegen aan de [adres 2] in Oosterhout door de politie bezocht [1] . Omdat één van de ruimtes in de loods was afgesloten is de eigenaar van het pand, de getuige [naam 2] , naar het pand gekomen. [naam 2] verklaarde tegenover de verbalisant dat hij geen sleutel had van de deur van de ruimte, waarna hij telefonisch contact heeft opgenomen met de huurder van het pand. Volgens [naam 2] zou de huurder, [verdachte] , binnen 10 minuten bij het pand arriveren. Omdat niemand verscheen werd besloten het slot te forceren. In 4 kweekruimtes werden in totaal 593 hennepplanten aangetroffen. Een uitgevoerde Narcotest gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish [2] .
De eigenaar van het pand, [naam 2] , heeft bij de politie verklaard dat de ruimte op 18 december 2014 (de rechtbank leest: 18 december 2013, gelet op de datum van ondertekening van het huurcontract) is verhuurd aan [verdachte] en dat hij van de huurder een kopie van diens identiteitskaart heeft ontvangen [3] . De huur is ingegaan op 1 oktober 2013 [4] . Verklaard is verder dat hij de huurder in het begin een paar keer heeft ontmoet. Het huurcontract heeft hij aan de huurder meegegeven. De huurder was te bereiken onder telefoonnummer [telefoonnummer] , welk nummer in gebruik is bij verdachte [5] . Als [naam 2] dit nummer belde dan nam de huurder altijd op. De eerste keren werd de huur via het GWK overgemaakt op zijn rekening. Op het afschrift stond de naam “ [verdachte] ”. Daarna vonden de betalingen contant plaats. Het was [verdachte] die het geld kwam brengen.
Verdachte heeft verklaard dat hij het huurcontract heeft ondertekend [6] . Verklaard is verder dat hij de ruimte op verzoek van ene [naam 1] heeft gehuurd en dat hij hiervoor € 150,= per maand zou krijgen. Hij heeft voor [naam 1] driemaal de huur via het GWK betaald. Hij had daarvoor € 3.000,00 gekregen van [naam 1] . Verdachte heeft verder verklaard dat [naam 1] het pand niet op zijn naam kon zetten, omdat hij in het verleden ook iets op zijn naam had staan.
Getuige [naam 2] is ter zitting van de rechtbank nogmaals gehoord. Verklaard is dat hij het zich na 5 jaar allemaal niet meer zo goed kan herinneren, maar dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard. Het was [verdachte] die de loods wilde huren. Bij het opstellen van het contract kreeg hij een kopie van diens identiteitskaart. Anders dan bij de politie heeft hij ter zitting verklaard dat hij [verdachte] nooit in het echt heeft gezien. Hij heeft enkel de foto van verdachte op de kopie van het identiteitsbewijs gezien. De rechtbank ziet, met name gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat de bevindingen van verbalisant [naam 3] zoals hiervoor weergegeven, overeenkomen met de eerste, specifieke en gedetailleerde verklaring van [naam 2] bij de politie, geen reden te twijfelen aan de verklaring van [naam 2] bij de politie. Het is verdachte geweest die de huurovereenkomst heeft ondertekend en die de huur heeft betaald en het is verdachte geweest die door [naam 2] werd gebeld toen de politie in de door hem gehuurde ruimte wilde kijken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat op grond van het vorenstaande niet vastgesteld kan worden dat verdachte feit 1 primair, de teelt van hennep, heeft medegepleegd. Van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de teelt van hennep is de rechtbank niet gebleken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte medeplichtig is geweest aan hennepteelt. Het is verdachte geweest die voor een “vriend” de betreffende ruimte heeft gehuurd. Over die vriend heeft verdachte verder geen openheid van zaken gegeven. Hij kwam deze persoon wel eens bij een garage tegen. Verdachte betaalde de huur van de ruimte en hij kreeg hiervoor ook geld. Hij kreeg ook geld om de loods op zijn naam te zetten. Hierdoor heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat er in de door hem gehuurde ruimte hennep zou worden geteeld. Op grond van het vorenstaande heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op zowel de hennepteelt als op zijn medeplichtigheid daaraan.
Feit 2
Door [bedrijf] is aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit. De rechtbank is van oordeel dat de diefstal van elektriciteit kan worden vastgesteld, maar dat op grond van hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen niet kan worden vastgesteld dat verdachte die diefstal heeft medegepleegd of daaraan medeplichtig is geweest. Op geen enkele wijze kan vastgesteld worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de diefstal van die elektriciteit. De enkele omstandigheid dat verdachte de ruimte heeft gehuurd voor een ander is daartoe onvoldoende.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 primair en 2 primair en subsidiair heeft gepleegd. Zij zal hem dan ook van die feiten vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1. subsidiair
een of meerdere onbekend gebleven personen in de periode van 1 januari 2014 tot en met
17 september 2014, te Oosterhout ( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk hebben/heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft/hebben in een aldaar gelegen bedrijfspand [ [adres 2] ]
593 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 september 2014, te Oosterhout ( [adres 2] ), opzettelijk
- namens die ander of anderen de verhuur van dat pand middels een huurcontract op zijn naam te zetten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is verzocht, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, rekening te houden met de omstandigheid dat sprake is van een oude zaak. Verzocht is de strafoplegging te beperken tot een voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt door een door hem gehuurde ruimte in een loods ter beschikking te stellen aan anderen. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een taakstraf passend is. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de duur van de taakstraf te matigen, nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring komt van feit 2 subsidiair.
Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. In deze zaak is sprake van een overschrijding van ongeveer 3 jaar.
Hiermee rekening houdend en rekening houdend met straffen die voor soortgelijke feiten landelijk worden opgelegd zal de rechtbank verdachte een taakstraf van 80 uren opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [bedrijf] vordert een schadevergoeding van € 12.854,65 voor feit 2.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 27, 48, 49 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten 1 primair en 2 primair en subsidiair;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit1 subsidiair:medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B en C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de
benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Linden, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 november 2019.

Voetnoten

1.De hieronder vermelde bewijsmiddelen zijn, tenzij anders vermeld, opgenomen in het niet doorgenummerde eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2014189192 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 4] van 18 september 2014, nummer PL2000-2014189192-7.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] van 18 september 2014, nummer PL2000-2014189192-10.
4.Het geschrift, inhoudende een huurcontract tussen P.J. de Hoog en [verdachte] , met als bijlage een kopie van een identiteitskaart ten name van [verdachte] .
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 4] d.d. 4 november 2019, nummer PL2000-2014189192-24.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 september 2014, nummer PL2000-2014189192-14.