ECLI:NL:RBZWB:2019:4737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
02-232538-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Collombon
  • A. Goossens
  • M. van der Burgh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernielingen, bedreiging en afpersing binnen familiesfeer met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte met een langdurig verslavingsverleden en een omvangrijk strafblad. De verdachte werd beschuldigd van twee vernielingen, bedreiging en afpersing, gepleegd in de familiesfeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 november 2018 in Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een inboedel van een woning heeft vernield en daarbij bedreigende woorden heeft geuit richting zijn moeder en stiefvader. De verdachte heeft hen gedwongen om geld af te geven door te dreigen met geweld. De rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, ondanks de latere verklaringen van de slachtoffers die de beschuldigingen leken te nuanceren. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn geestelijke gezondheidsproblemen en verslaving. De strafoplegging bestond uit een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die in hun eigen woning niet veilig konden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/232538-18 en 02/176030-18
vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1981, te [Geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de PI in Zutphen,
raadsman mr. P. Doorakkers, advocaat te Dongen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
Parketnummer 02/232538-18:
1.
hij op of omstreeks 18 november 2018 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een inboedel van een woning en/of een of meer ra(a)m(en) en/of deur(en) van een woning (gelegen aan de [Straatnaam] aldaar), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [Slachtoffer 1] en/of [Naam 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 18 november 2018 te Tilburg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ter waarde van 60 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 1] toebehoorde, door die [Slachtoffer 2] toe te voegen: "Als jij niet mee gaat,gaat het niet goed komen" en/of "Jij gaat mee!" en/of "Eén ding, jij gaat mij nu 100 euro geven of het gaat niet goed komen met jou en met mama" en/of :"Ik snij je kankerkeel kapot" en/of we gaan nu geld halen!", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking te uiten waardoor die genoemde [Slachtoffer 2] genoemd geldbedrag heeft gepind voor hem, verdachte;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 02/176030-18:1.
hij op of omstreeks 4 september 2018 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een rolluik en/of een deur, in elk geval enig goed/goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [Slachtoffer 1] toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 4 september 2018 te Tilburg [Slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [Slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak iedereen dood" en/of "jij gaat er aan, jij gaat ook dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 02/232538‑18 baseert de officier van justitie zich op de aangiftes en de bevindingen van de politie ter plaatse ten aanzien van de vernieling. Ten aanzien van feit 2 onder voornoemd parketnummer baseert de officier van justitie zich op de aangiftes van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] en de latere verklaringen die [Slachtoffer 1] bij de politie heeft afgelegd.
Ten aanzien van de feit 1 onder parketnummer 02/176030-18 baseert de officier van justitie zich op de aangifte en de verklaring van verdachte bij de politie dat er een rolluik kapot is gegaan. De vernieling van de deur kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Ten aanzien van feit 2 onder voornoemd parketnummer baseert de officier van justitie zich op de aangiftes van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de feiten onder parketnummer 02/176030-18 en feit 1 onder parketnummer 02/232538-18 kunnen worden bewezen, gelet op de aangiftes en de verklaring van verdachte. Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 02/232538-18 (afpersing) is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Nadat er aangifte is gedaan door [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] heeft [Slachtoffer 1] op 21 januari 2019 een brief geschreven naar de rechtbank waarin zij heeft gesteld wel geld te hebben afgegeven aan verdachte, maar zij heeft vermeld dat er geen sprake is geweest van afpersing of dwang, dan wel bedreiging met geweld. Vervolgens zijn [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris gehoord. Gelet op deze brief en de verklaring van [Slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris dat er geen sprake was van afpersing en ontvoering kan de ten laste gelegde afpersing niet worden bewezen. Hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 02/232538-18:
Feit 1:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 15 oktober 2019; [1]
- de aangifte van [Slachtoffer 1] ; [2]
- de klacht van [Slachtoffer 1] . [3]
Feit 2:
Op 18 november deed [Slachtoffer 1] aangifte van onder meer bedreiging dan wel afdreiging door haar zoon (verdachte) en ontvoering. Die ochtend kreeg aangeefster een bericht dat ze hem op moest halen. Een kwartier later stond verdachte voor de deur. Hij schreeuwde: “Ik ben kwaad op jou en op jou.”. Verdachte wees daarbij op aangeefster en haar partner (zijnde [Slachtoffer 2] , hierna: [Slachtoffer 2] ). Verdachte zei dat hij geld moest hebben en dat het niet goed zou komen als hij dat niet kreeg. [Slachtoffer 1] liet verdachte zien dat ze nog maar 61 euro op haar bankrekening had. Verdachte zei dat hij dat geld moest hebben en dat, als hij dat geld niet zou krijgen, ze wat zouden beleven. Verdachte zei dat het met hen allebei niet goed af zou lopen. [Slachtoffer 1] heeft haar pinpas gepakt en is naar de auto van [Slachtoffer 2] gegaan en is achterin gaan zitten. [Slachtoffer 2] reed naar de [Naam 2] en verdachte en [Slachtoffer 2] zijn naar binnen gegaan. [Slachtoffer 2] heeft 60 euro gepind en aan verdachte gegeven. [4] Vervolgens heeft [Slachtoffer 1] een klacht ingediend en heeft uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging van haar zoon over te gaan. Zij verklaarde dat zij door verdachte werd bedreigd en afgeperst en dat ze bang was dat hij haar zou vermoorden. [5]
[Slachtoffer 1] is aanvullend gehoord en heeft verklaard dat verdachte boos aan de deur stond en dat hij zei: “Dat komt hier niet goed.”. [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verdachte heeft laten zien dat zij maar weinig geld op haar rekening had en dat verdachte vervolgens zei: “Reken er goed op, jullie zijn aan de beurt met zijn tweeën,” en: “Jullie gaan eraan. Als ik geen geld krijg, dan gebeuren er hoe dan ook rare dingen.”. [Slachtoffer 1] verklaarde dat ze bang was dat verdachte haar iets aan zou doen. Zij is daarom naar de auto van [Slachtoffer 2] gelopen en is samen met [Slachtoffer 2] en met verdachte naar de [Naam 2] gegaan om te pinnen. [Slachtoffer 2] heeft het geld gepind. [6] [Slachtoffer 2] heeft ook aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat verdachte voor de deur stond en op de deur bonkte. Zijn partner, zijnde [Slachtoffer 1] , deed de deur open en verdachte schreeuwde: “Jij en jij, dit gaat niet goed komen. Jullie gaan er allebei aan.”. Direct daarna vroeg hij om geld. [Slachtoffer 1] liet verdachte het saldo van haar rekening zien waar nog maar 60 euro op stond. Verdachte zei toen: “Dan gaan we dat maar halen.”. Verdachte zei tegen [Slachtoffer 2] : “Je moet je kankermuil houden of je gaat eraan.”. Verdachte liep rond in de woonkamer en riep dat hij hen allebei kapot zou maken. Op enig moment riep verdachte tegen [Slachtoffer 2] : “Ik snij je kankerkeel kapot.”. [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 1] en verdachte zijn naar de [Naam 2] gereden om te pinnen. [Slachtoffer 2] heeft toen 60 euro gepind. Hij heeft verklaard dat hij na het pinnen met het pasje is weggelopen, de winkel uit is gegaan en naar de auto is gelopen. [7]
[Slachtoffer 2] is aanvullend gehoord en heeft verklaard dat hij zeker niet vrijwillig gepind heeft, maar dat verdachte had gezegd dat het zeker niet goed zou komen met hem als hij dat geld niet zou pinnen. [8] De politie heeft de camerabeelden uitgekeken. [Slachtoffer 2] komt om 10:58:40 uur de winkel binnen en loopt naar de geldautomaat. Verdachte komt om 10:58:50 uur de winkel binnen en loopt naar de geldautomaat. Om 10:58:50 uur komt [Verdachte] de winkel binnen en loopt naar de geldautomaat Om 10:59:31 uur loopt [Slachtoffer 2] weg bij de geldautomaat in de richting van de uitgang. Om 10:59:45 uur kijkt [Slachtoffer 2] om naar verdachte en verlaat vervolgens de winkel. Om 11:00:04 uur komt [Slachtoffer 2] de winkel weer ingelopen en loopt naar verdachte bij de geldautomaat. Om 11:00:11 uur verlaat [Slachtoffer 2] de winkel weer na even bij verdachte te hebben gestaan. Om 11:01:42 uur verlaat verdachte de geldautomaat en verlaat de winkel. [9]
Door de verdediging is betoogd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. [Slachtoffer 1] heeft samen met [Slachtoffer 2] een brief geschreven op 21 januari 2019, waarin zij stelt dat er van ontvoering en afpersing geen sprake was en dat zij uit woede over de vernielingen in haar huis één en ander heeft aangedikt. [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] hebben bij de rechter-commissaris genuanceerde verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen op 18 november 2019 waaruit volgt dat zij geld hebben afgegeven, maar dat dat niet onder dwang is gebeurd, aldus de verdediging.
Weging van de bewijsmiddelen:
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Daartoe is in deze zaak onder meer vereist dat er sprake is geweest van geweld en/of bedreiging met geweld waarmee iemand is gedwongen om enig goed af te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake geweest. De rechtbank constateert dat uit de beschrijving van de camerabeelden in het dossier volgt dat de verklaring van [Slachtoffer 2] bij de politie niet helemaal overeenkomt met hetgeen op de beelden is waargenomen. De dreiging waarover zowel [Slachtoffer 2] als [Slachtoffer 1] hebben verklaard, lijkt gelet op die beelden, waaruit volgt dat [Slachtoffer 2] alleen de geldautomaat verlaat en weer terugkomt, op dit punt enigszins aangedikt. Echter, zowel [Slachtoffer 1] als [Slachtoffer 2] hebben eensluidend verklaard dat verdachte bij de woning van [Slachtoffer 1] kwam, heel boos was en er een flinke woordenwisseling plaatsvond, waarbij verdachte geld eiste, schreeuwde en bedreigende woorden gebruikte. [Slachtoffer 2] heeft ook bij de rechter-commissaris verklaard dat de feiten zoals die zijn weergegeven ook zo zijn gebeurd en dat de bedreigende woorden, waarover hij in de aangifte heeft gesproken, wel zo ongeveer zullen zijn gezegd als hij dat destijds zo heeft verklaard. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] heeft bedreigd met de door hen in de aangiftes genoemde bewoordingen. Daarmee heeft verdachte [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] bewogen om het geld van [Slachtoffer 1] aan hem af te geven. Dat er geen sprake is geweest van dwang, zoals thans door [Slachtoffer 1] wordt gesteld en dat zij uit vrije wil is meegegaan, wordt dan ook niet gevolgd nu er zeker bedreigende woorden zijn geuit. De latere verklaringen van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] lijken dan vooral ingegeven door hun opvatting, zoals blijkt uit de verklaring van [Slachtoffer 2] , dat verdachte door het voorarrest reeds voldoende is gestraft, en niet zozeer doordat zij eerder opzettelijk onjuist zouden hebben verklaard. Aan die latere verklaring gaat de rechtbank dan ook voorbij. Gelet hierop is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de afpersing, zoals deze is tenlastegelegd.
Ten aanzien van parketnummer 02/176030-18:
Feit 1:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie, [10]
- de aangifte van [Slachtoffer 1] ; [11]
- de klacht van [Slachtoffer 1] . [12]
Verdachte zal van het onderdeel in de tenlastelegging betreffende de vernieling / beschadiging van een deur worden vrijgesproken nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Feit 2:
[Slachtoffer 1] deed aangifte en verklaarde dat verdachte voor de poort stond op 4 september 2018, dat hij naar de voorzijde van de woning liep, daar het rolluik vernielde en haar, haar zoon en haar vriend met de dood bedreigde. [13] [Slachtoffer 1] is aanvullend gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte, toen hij voor de deur stond, schreeuwde dat hij iedereen dood ging maken. [14]
[Slachtoffer 2] is eveneens gehoord. Hij had gezien dat verdachte het rolluik van het raam naast de voordeur heeft vernield. Hij riep ook: “Jij gaat eraan en jij gaat ook dood.”. [15] Hij heeft aanvullend verklaard dat deze woorden zowel tegen hem als tegen [Slachtoffer 1] gericht waren. [16]
De rechtbank acht de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zoals deze is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte van [Slachtoffer 1] over de aan haar en [Slachtoffer 2] geuite bedreigingen, die ondersteuning vindt in de verklaring van [Slachtoffer 2] over soortgelijke bedreigingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/232538-18:
1.
op 18 november 2018 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een inboedel van een woning en ramen van een woning (gelegen aan de [Straatnaam] aldaar), dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [Slachtoffer 1] of [Naam 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
op 18 november 2018 te Tilburg met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 60 euro dat aan [Slachtoffer 1] toebehoorde, door die [Slachtoffer 2] toe te voegen: "Als jij niet mee gaat, gaat het niet goed komen" en "Jij gaat mee!" en "Eén ding, jij gaat mij nu 100 euro geven of het gaat niet goed komen met jou en met mama" en: "Ik snij je kankerkeel kapot" en we gaan nu geld halen!", waardoor die genoemde [Slachtoffer 2] genoemd geldbedrag heeft gepind voor hem, verdachte;
Parketnummer 02/176030-18:
1.
op 4 september 2018 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een rolluik dat aan [Slachtoffer 1] toebehoorde heeft vernield;
2.
op 4 september 2018 te Tilburg [Slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door die [Slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak iedereen dood" en "jij gaat er aan, jij gaat ook dood".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de door de reclassering gestelde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, te volgen door een ambulante behandeling bij een nog nader te bepalen zorginstelling, begeleid wonen en het meewerken aan middelencontrole. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte voor de feiten al te lang heeft vastgezeten, zeker gelet op de betoogde vrijspraak voor feit 2 onder parketnummer 02/232538-18. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel met de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal vernielingen, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en een afpersing. Alle feiten hebben in de relationele sfeer plaatsgevonden en waren gericht tegen de moeder dan wel stiefvader van verdachte, bij of in de woning van de moeder van verdachte. Verdachte heeft er bij het plegen van de feiten kennelijk niet bij stilgestaan hoeveel impact deze feiten hebben. Immers, juist de eigen woning is een plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De rechtbank vindt deze feiten dan ook zeer ernstig.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte een omvangrijk strafblad heeft met vermogensfeiten en geweldsdelicten.
De rechtbank houdt rekening met de over verdachte opgestelde rapportages. Verdachte heeft ter observatie verbleven bij het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Over verdachte is door het PBC op 10 oktober 2019 een rapportage opgesteld. Daarin is gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en van een ziekelijke stoornis in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis, te classificeren als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (met gemengde trekken), een stoornis in het gebruik van diverse middelen, te weten stimulantia (cocaïne, speed, methylfenidaat), anxiolytica (diazepam, merknaam valium) en alcohol en een dysthyme stoornis. Deze stoornissen waren ten tijde van de op 18 november 2018 gepleegde delicten ook aanwezig. De rapporteurs achten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Het recidiverisico voor gelijksoortige feiten wordt als hoog ingeschat indien er geen behandeling zou volgen. Het PBC heeft, vanwege de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek, een langdurig, individueel, klinisch behandeltraject in een dubbeldiagnose kliniek voor zowel de persoonlijkheids- als de middelenproblematiek, geadviseerd. Het PBC noemt als voorbeeld de Piet Roorda kliniek. Deze kliniek heeft zich bereid verklaard betrokkene een tweede kans te geven. De behandeling dient te worden gericht op de persoonlijkheidsstoornis, met name op het aanleren van nieuwe copingvaardigheden en secundair dient verslavingsbehandeling te volgen. De reclassering heeft op 14 oktober 2019 een rapport over verdachte uitgebracht. Ook zij achten de kans op recidive hoog als verdachte niet aansluitend aan detentie wordt opgenomen in een kliniek ten behoeve van zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek. Op dit moment is nog niet bekend in welke kliniek verdachte geplaatst kan worden. De reclassering heeft een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een klinische opname in een zorginstelling, gevolgd door ambulante behandeling, opname bij begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank neemt de conclusie van het PBC inzake de toerekeningsvatbaarheid over en beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar. Nu het bij de op 4 september 2018 gepleegde feiten om vergelijkbare feiten gaat en de stoornissen van verdachte door het PBC als langdurig bestaand zijn beoordeeld, beschouwt de rechtbank verdachte ook ten aanzien van die feiten als verminderd toerekeningsvatbaar. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en zal zij conform deze eis aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De proeftijd zal op 3 jaren worden gesteld, nu blijkens het reclasseringsadvies de klinische opname mogelijk een jaar zal duren en verdachte daarna nog ambulant dient te worden behandeld. Om die reden is een langere proeftijd wenselijk om verdachte langere tijd vanuit de reclassering te kunnen blijven begeleiden.
Dadelijke uitvoerbaarheidMede gelet op hetgeen door het PBC en de reclassering is overwogen over het hoge recidiverisico, ook ten aanzien van letsel, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. De rechtbank zal derhalve bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27, 57, 285, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/232538-18:
feit 1:Vernieling;
feit 2:Afpersing;
Parketnummer 02/176030-18:
feit 1:Vernieling;
feit 2:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de dichtstbijzijnde verslavingsreclassering meldt. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* dat verdachte zich laat opnemen in een door het IFZ nog nader te bepalen kliniek. De opname start zo snel mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter dan de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonnen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door een nog nader te bepalen ambulante zorginstelling te bepalen door de reclassering in het kader van nazorg. De behandeling start aansluitend aan het klinische traject. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid en/of beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan het klinische traject. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik in beeld te krijgen en te houden. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de verslavingsreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Collombon, voorzitter, mr. Goossens en mr. Van der Burgh, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 oktober 2019.
Mr. Van der Burgh is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 20182722761/ZB4RO18134 van politie Zeeland of Midden- of West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 109.
2.Het proces-verbaal aangifte door [Slachtoffer 1] , p. 24 en 25.
3.Het proces-verbaal ontvangst klacht, p. 26.
4.Het proces-verbaal aangifte door [Slachtoffer 1] , p. 23 en 24.
5.Het proces-verbaal ontvangst klacht, p. 26.
6.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [Slachtoffer 1] , p. 30 tot en met 33.
7.Het proces-verbaal aangifte door [Slachtoffer 2] , p. 46 en 47.
8.Het proces-verbaal verhoor aangever, p. 50 en 51.
9.Het proces-verbaal bevindingen, p. 61.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-20182174002 van politie Zeeland of Midden- of West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 36.
11.Het proces-verbaal aangifte door [Slachtoffer 1] , p. 3.
12.Het proces-verbaal ontvangst klacht, p. 5.
13.Het proces-verbaal aangifte door [Slachtoffer 1] , p. 3.
14.Het proces-verbaal aangifte door [Slachtoffer 1] , p. 10 en 11.
15.Het proces-verbaal verhoor getuige [Slachtoffer 2] , p. 12.
16.Het proces-verbaal verhoor getuige [Slachtoffer 2] , p. 14.