ECLI:NL:RBZWB:2019:4720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
AWB 19_4586 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom Activiteitenbesluit

Op 25 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen Kouters Aardappelhandel B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen. Verzoekster, Kouters Aardappelhandel B.V., had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot een last onder dwangsom die was opgelegd om een overtreding van artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit te beëindigen. Dit betrof een verzoek om maximaal 12 vrachtwagenbewegingen per jaar in de avondperiode toe te staan, om zo de continuïteit van de bedrijfsvoering te waarborgen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt door de opgelegde last. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat een uitkomst in de bodemprocedures verwacht mag worden voor het oogstseizoen van 2020. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangenafweging niet in het voordeel van verzoekster uitviel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de derde partij en andere omwonenden, die belang hebben bij de handhaving van het Activiteitenbesluit, zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op een zitting die plaatsvond op 11 oktober 2019, waarbij zowel verzoekster als verweerder en de derde partij vertegenwoordigd waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4586 VV

uitspraak van 25 oktober 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

Kouters Aardappelhandel B.V., te Dinteloord, verzoekster,

gemachtigde: mr. drs. H.A. Pasveer
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen
[derde belanghebbende], te Dinteloord,
gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 27 februari 2019 inzake de last onder dwangsom tot het doen beëindigen van de overtreding van artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit op het terrein van verzoekster aan de Havenweg 35-47.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 oktober 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. H.A. Pasveer, [woordvoerder verzoekster] en F. Voorbraak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Oostvogels, L.L.J. Backx en C. Franken. Derde partij is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. van der Veer en C. Klap.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Derde partij, woonachtig aan de Havenweg 27 te Dinteloord, heeft op 5 september 2018 aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de overlast die zij ondervindt van het bedrijf van verzoekster aan de Havenweg 35. Bij besluit van 4 oktober 2018 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Hij heeft daarbij aangegeven dat een akoestisch onderzoek gaande is en dat hij de resultaten van dit onderzoek wil afwachten. Voor wat betreft de overige door verzoekster ondervonden overlast heeft verweerder aangegeven dat inmiddels geen overtredingen van het Activiteitenbesluit meer zijn geconstateerd. Tegen dit besluit heeft derde partij een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 26 maart 2019 heeft verweerder de bezwaren van derde partij gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. De gegrondverklaring heeft geleid tot 2 lasten onder dwangsom, te weten:
1. het besluit van 27 februari 2019, namens verweerder genomen door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant; dit besluit strekt (voor zover hier van belang) tot het doen beëindigen van de overtreding van artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit op het terrein aan de Havenweg 35-47;
2. het besluit van 12 maart 2019; dit besluit strekt tot het beëindigen van het overnachten van chauffeurs in vrachtwagens op het terrein aan de Havenweg 35-47.
Tegen beide lasten onder dwangsom heeft verzoekster op 26 maart 2019 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is door verweerder naar de rechtbank doorgestuurd ter behandeling als beroepschrift.
Voorts heeft verweerder bij besluit van 17 juni 2019 een bedrag van € 15.000,-- aan verbeurde dwangsommen ingevorderd. Het daartegen ingediende bezwaarschrift heeft verweerder eveneens naar de rechtbank doorgestuurd ter behandeling als beroepschrift.
Daarnaast heeft verzoekster verzocht om het vaststellen van (onder meer) zodanige maatwerkvoorschriften dat het haar is toegestaan om maximaal 12 maal per jaar in de avondperiode maximaal 10 vrachtwagenbewegingen te laten plaatsvinden zonder dat dit leidt tot het verbeuren van dwangsommen.
Tegen het volgens verzoekster niet tijdig beslissen op dit verzoek tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften heeft zij op 30 juli 2019 een beroepschrift ingediend.
Bij besluit van 15 augustus 2019 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Dit besluit heeft de gemachtigde van verzoekster pas op 5 september 2019 bereikt.
Bij brief van 2 september 2019 heeft de gemachtigde van verzoekster hangende het beroep tegen het doorgezonden bezwaarschrift verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot de last van 27 februari 2019 die strekt tot het voldoen aan de geluidsnormen.
2. Verzoeker heeft aangevoerd dat sprake is van spoedeisend belang omdat ze anders vanaf het begin van het aardappeloogstseizoen dwangsommen kan gaan verbeuren. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat het haar is toegestaan om maximaal 12 maal per jaar in de avondperiode maximaal 10 vrachtwagenbewegingen te laten plaatsvinden zonder dat dit leidt tot het verbeuren van dwangsommen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder het bezwaarschrift van verzoekster terecht heeft doorgestuurd naar de rechtbank ter behandeling als beroepschrift. De beide lasten onder dwangsom en de gegrondverklaring van de bezwaren van derde partij vormen de samenstellende delen van een beslissing op bezwaar. Verweerder heeft deze besluitvorming ten onrechte gesplitst.
Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat inzake het beroep tegen het niet tijdig beslissen inmiddels een primair besluit is genomen en dat verzoekster ter zitting heeft gevraagd om het desbetreffende beroepschrift terug te sturen naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift. De voorzieningenrechter gaat hier in mee, maar omdat aldus de lasten onder dwangsom, de invordering en de weigering om maatwerkvoorschriften vast te stellen, ondanks hun verwevenheid, uit elkaar gaan lopen zijn er onvoldoende aanknopingspunten om in deze voorlopige voorzieningprocedure tevens met toepassing van artikel 8:86 van de Awb te beslissen op de beroepen.
5. Door het vorenstaande spitst het geschil in deze procedure zich toe op de vraag of verzoekster, in afwachting van de uitkomst in de bodemprocedures, door de weigering toe te staan dat zij 12 keer per jaar binnen het oogstseizoen meer geluid mag produceren dan op grond van het Activiteitenbesluit is toegestaan, onevenredig benadeeld wordt in verhouding tot derde partij en andere omwonenden die belang hebben bij het onverkort toepassen van het Activiteitenbesluit.
Deze vraag wordt door de voorzieningenrechter ontkennend beantwoord. In de representatieve bedrijfssituatie worden vrachtwagenbewegingen op het terrein van verzoekster bij de toetsing aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau buiten beschouwing gelaten. Dat is de geluidssituatie die derde partij en andere omwonenden in ieder geval moeten dulden. Indien verzoekster de door haar gewenste vrachtwagenbewegingen in de avondperiode achterwege dient laten dan leidt dat tot een beperking van de omzet, maar de voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat de continuïteit van de bedrijfsvoering daardoor bedreigd wordt. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat een uitkomst in vorenbedoelde bodemprocedures verwacht mag worden voor aanvang van het oogstseizoen van 2020.
6. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het, bij afweging van de betrokken belangen, niet in de rede ligt om bij wege van voorlopige voorziening de door verzoekster gewenste maatwerkvoorschriften vast te stellen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2019.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.