In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.H.F.L. Rademakers, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 maart 2019, waarin de einddatum van haar loongerelateerde WIA-uitkering was ingekort van 9 februari 2020 naar 2 mei 2019. Eiseres stelde dat het UWV haar eerder had verzekerd dat de uitkering tot 9 februari 2020 zou duren, en dat deze wijziging in strijd was met het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht had op de loongerelateerde WIA-uitkering vanaf 9 februari 2018 en dat de wijziging van de einddatum door het UWV niet in overeenstemming was met de verwachtingen die bij eiseres waren gewekt. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet zonder meer de fout mocht herstellen zonder een overgangsperiode in acht te nemen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de einddatum van de uitkering op 2 mei 2019 bepaalde en heeft deze gewijzigd naar 2 november 2019. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.048,-.
De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke beslissingen en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met eerdere toezeggingen aan burgers. De rechtbank heeft de belangen van eiseres, die zich had voorbereid op de uitkering tot 9 februari 2020, zwaar laten wegen in haar beslissing.