ECLI:NL:RBZWB:2019:4657

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
C/02/361285 / JE RK 19-1444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen ouder met gezag en minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De moeder verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling met haar kind, die momenteel eenmaal per twee weken plaatsvindt. De moeder stelde dat de huidige regeling niet in het belang van het kind is, omdat zij en het kind genieten van het contact en er onduidelijkheid bestaat over het perspectief van het kind. De GI, de gecertificeerde instelling, voerde verweer aan en stelde dat de huidige regeling veilig is, maar dat uitbreiding niet in het belang van het kind zou zijn, gezien de zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder.

De kinderrechter oordeelde dat het verzoek van de moeder niet onder de geschillenregeling van artikel 1:262b BW valt, omdat de GI niet de juiste procedure heeft gevolgd door geen schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter benadrukte dat er een rechtsingang is voor de moeder om haar verzoek te laten toetsen, en verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek. De kinderrechter verwachtte van de GI dat zij op korte termijn een gemotiveerde beslissing zou nemen over de omgangsregeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in zaken die betrekking hebben op de omgangsregeling en de rol van de GI in het waarborgen van de veiligheid van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaakgegevens : C/02/361285 / JE RK 19-1444
datum uitspraak: 14 oktober 2019

beschikking geschillenregeling

in de zaak van

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de moeder,

wonende te Bergen op Zoom,
advocaat: mr. A. van Vliet te Breda,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 te Roosendaal, hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de vader,

wonende te Roosendaal.
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 24 juli 2019, ingekomen bij de griffie op 25 juli 2019;
- het verweerschrift van de GI d.d. 17 september 2019, ingekomen bij de griffie op 18 september 2019.
Op 25 september 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Vliet,
- de vader, bijgestaan door mr. Kalle,
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 7 juni 2019 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd tot 8 juni 2020. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 8 december 2019. Het resterende deel van het verzoek van de GI, strekkende tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , is aangehouden.

Het verzoek

De moeder heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de moeder en de minderjarige gerechtigd zijn tot het hebben van contact/omgang één keer per twee weken een weekend van zaterdagochtend tot en met zondagavond, althans een zodanige regeling als de kinderrechter rechtbank in goede justitie juist acht.

De standpunten

Namens de moeder is – samengevat – aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij zich niet kan verenigen met de frequentie van het contact tussen haar en [minderjarige] . Zij voert hiertoe aan dat de bezoeken tussen haar en [minderjarige] goed verlopen, zoals ook blijkt uit de bezoekverslagen. [minderjarige] en zij genieten beiden van dit contact en het is in zijn belang dat hij frequent contact heeft met de moeder. Dit geldt te meer nu er nog veel onduidelijkheid bestaat over het perspectief van [minderjarige] , mede gelet op het gegeven dat de GI blijft terugkomen op eerdere beschuldigingen die de moeder ontkent en die de GI niet kan bewijzen. De GI blijft zich immers baseren op gedateerde en onjuiste informatie. Daarbij merkt de moeder op dat zij een positieve ontwikkeling heeft ingezet en dat zij hierdoor de bezoeken thans zelfstandig regelt met het gezinshuis, zodoende zonder tussenkomst van het SDW. Ook is de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader uitgebreider dan de regeling tussen de moeder en [minderjarige] , terwijl er in het verleden juist grote zorgen over de (pedagogische vaardigheden van de) vader waren. De moeder wil de bezoekmomenten met [minderjarige] uitbreiden naar een regeling waarbij zij en [minderjarige] contact hebben eens in de twee weken van zaterdag tot zondag bij de moeder thuis. Zij heeft getracht tot een vergelijk te komen met de GI, maar de GI heeft hier per e-mail negatief op gereageerd. Het contact met de GI is voorts lastig en zeer summier is gebleken. Gelet hierop is er sprake van een geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling tussen de moeder en de GI, de grond waarop de moeder haar verzoek baseert. De advocaat van de moeder heeft hierbij aangegeven dat zij geen schriftelijke aanwijzing heeft gevraagd aan de GI, maar dat zij bewust voor de geschillenregeling heeft gekozen. Gelet op het onderzoek van de Raad naar een verderstrekkende maatregel, zou het wellicht een optie kunnen zijn dat het onderzoek wordt uitgebreid naar de omgangsmogelijkheden tussen de moeder en [minderjarige] . Dit dient echter als een subsidiair verzoek gezien te worden.
De GI heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. De bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige] is gebaseerd op het recht van [minderjarige] op een onbelast contact met de moeder. Wegens grote zorgen over de veiligheid bij de moeder thuis en haar pedagogische vaardigheden is [minderjarige] in januari 2019 met spoed uit huis geplaatst en deze zorgen zijn nog niet weggenomen. De GI acht het, gelet op de zorgen die reeds sinds oktober 2018 spelen, voor [minderjarige] niet veilig genoeg om (onbegeleid) contact te hebben bij de moeder in de thuissituatie. De GI erkent dat de bezoeken op dit moment goed verlopen en dat de begeleiding van SDW is gestopt hierdoor. Daarnaast ziet de GI dat de moeder erg belangrijk is voor [minderjarige] en daarom zet de GI zich ook in voor een goede omgangsregeling, maar een uitbreiding hiervan is niet in het belang van [minderjarige] . Daarbij speelt mee dat omgang in de huidige vorm door zowel [minderjarige] als de moeder als prettig wordt ervaren, maar dat er – mede gelet op de maandelijkse bezoekverslagen – wordt gezien dat de moeder moeite heeft met het invullen van de gehele tijdsduur van de omgang, waardoor een uitbreiding niet aan de orde is. Daarnaast vergen de bezoekmomenten veel energie van [minderjarige] en heeft hij daarnaast veel dingen in zijn leven die veel van hem vragen, zoals school. Er wordt gezien dat [minderjarige] wordt overvraagd en daarom is het extra belangrijk dat hij rust en veiligheid ervaart in de bezoeken met de moeder. De GI ondersteunt het subsidiaire verzoek van de moeder om de Raad te verzoeken zijn onderzoek uit te breiden naar de omgangsregeling. De GI begrijpt tot slot dat het op haar weg had gelegen om een schriftelijke aanwijzing te geven indien de moeder aangeeft het niet eens te zijn met een beperking van de omgangsregeling.
Namens de vader is ter zitting benadrukt dat het voorliggende verzoek een geschil tussen de GI en de moeder betreft. Formeel gezien had het voorliggende geschil wellicht via de weg van de schriftelijke aanwijzing voorgelegd moeten worden, maar in verband met proceseconomische redenen zou de vader begrijpen dat het verzoek vanuit een praktisch oogpunt ontvankelijk wordt verklaard.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:262b BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Zij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
De kinderrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het door de moeder gedane verzoek een verzoek is dat valt binnen de reikwijdte van artikel 1:262b BW. Deze vraag wordt door de kinderrechter ontkennend beantwoord en daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de geschillenregeling in het leven is geroepen om te voorzien in de mogelijkheid om verschillen van mening over de aanpak van problemen die gedurende de uitvoering van de ondertoezichtstelling ontstaan tussen (onder andere) de GI en de ouders, aan de kinderrechter voor te kunnen leggen.
Blijkens het gestelde in de Memorie van Antwoord (Kamerstukken I 2011/12, 32015) heeft de wetgever met betrekking tot de geschillenregeling verklaard dat hiervan naar verwachting gebruik zal worden gemaakt in die gevallen dat de wet niet in een specifieke procedure voorziet.
In het onderhavige geval is de moeder het niet eens met de wijze waarop de GI de omgangsregeling heeft vormgegeven. De GI heeft, zoals ter zitting bevestigd, nagelaten een schriftelijke aanwijzing te geven in het kader van de omgangsregeling en de moeder heeft, eveneens bevestigd ter zitting, nagelaten de GI te verzoeken deze schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter oordeelt dat inzake een verschil van mening aangaande een omgangsregeling tussen een ouder met gezag en een uithuisgeplaatste minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling, de wet voorziet in een mogelijkheid om dit geschil te laten toetsen door de kinderrechter. De GI heeft immers de mogelijkheid tot het geven van een schriftelijke aanwijzing op grond van artikel 1:265f BW, waarna de ouder(s) met gezag binnen twee weken een verzoek bij de kinderrechter kan indienen tot het geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing. Tegen de uitspraak van de kinderrechter staat vervolgens, anders dan tegen een uitspraak in het kader van de geschillenregeling, hoger beroep open. Gelet hierop, alsmede in aanmerking nemende dat ook in de situatie dat de GI geen beslissing neemt (binnen twee weken) op het verzoek van de ouder om een beslissing te nemen over de omgang, de ouder dit als een fictieve weigering van de GI aan de kinderrechter kan voorleggen, bestaat er een met rechtswaarborgen beklede rechtsingang voor de moeder.
De moeder zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
Ter zitting heeft de GI erkend dat zij in gebreke is gebleven om een beslissing te nemen ter zake van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] . De kinderrechter verwacht dan ook van de GI dat zij op zo kort mogelijke termijn een gemotiveerde beslissing zal nemen met betrekking tot de omgang tussen de moeder en [minderjarige] .

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Dijkman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.M.P. van Ginneke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019.
(KG)