4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 4
Aangever [Slachtoffer 1] werd op 13 april 2019 bij het Stationsplein in Oisterwijk aangesproken door twee jongens, waarvan een jongen hem vroeg of hij wel wist hoe (fucking) oud zijn nichtje wel niet was. De jongen haalde uit met kracht en gebalde vuist en raakte aangever op zijn neus. Aangever probeerde in de auto te stappen waarin ook zijn vriendin [Naam 1] en zijn broer [Naam 2] zich bevonden, maar het portier werd opengetrokken en de jongen trapte hem met kracht, vier of vijf maal, tegen zijn gezicht. De jongen haalde vervolgens nog uit met een zwarte, smalle lange strip richting aangevers benen. De jongen sloeg met de strip op aangevers linker scheenbeen en de strip brak doormidden. Later ontdekte aangever dat de strip was losgetrokken van zijn voorruit.
Aangever heeft een signalement gegeven van de jongen en beschrijft dan onder andere: een jongen van begin 20 jaar, circa 1.85 m, tenger, blond haar, smal gelaat, lichte ogen en een donkergroen of donkerblauw jack en witte sportschoenen.
Aangever heeft verklaard dat er nog een jongen bij was, die bij zijn portier stond en hem ook vroeg of hij betrokken was geweest bij een incident. Deze jongen leek te bedaren toen aangever vertelde dat zij hiermee niets te maken hadden. Van deze jongen geeft aangever het volgende signalement: circa 1.77 m, wat dikker dan de andere jongen, een ronder gelaat, kort donker haar met gel en een rode trui.
Aangever heeft kort na het incident de foto van verdachte aangewezen als de foto van degene die hem geschopt en geslagen had.Aangever herkende verdachte zonder twijfel aan zijn algehele uitstraling, houding, postuur, gezicht en kleding. Aangever heeft ook [Medeverdachte] zonder twijfel herkend aan zijn rode trui, haren, gezicht en postuur als de jongen die niet had geslagen maar er wel bij was.
Getuige [Naam 2] heeft verklaard dat twee jongens, een met een rode trui en een andere jongen met een opvallende riem hen aanspraken bij het station in Oisterwijk. De jongen met de riem vroeg aan [Slachtoffer 1] wat ze hadden gedaan met zijn nichtje. De jongen met de riem had op enig moment een pistool in zijn rechterhand en maakte met zijn linkerhand een beweging waarbij het ook klonk alsof hij het pistool doorlaadde. De jongen haalde twee of drie keer uit met gebalde vuist en heeft [Slachtoffer 1] in het gezicht geraakt en daarna nog een keer. De jongen trok een strip van de auto. Toen [Slachtoffer 1] de deur probeerde dicht te trekken, hield de jongen de deur tegen en begon hij [Slachtoffer 1] ook te trappen in het gezicht. [Naam 2] beschrijft de jongen met de riem als blank en tenger en circa 1.80 m.De jongen met de rode trui was volgens hem eveneens blank, iets kleiner en forser, met een stevig postuur. De getuige heeft de man met de rode trui op de foto herkend die hem getoond werd. Dit betreft de foto van [Medeverdachte] .
Getuige [Naam 1] heeft eveneens verklaard over een jongen met een rode trui, man 1, die haar vriend [Slachtoffer 1] aansprak en vroeg wat ze met dat meisje hadden gedaan. Een andere jongen, man 2, had een pistool in zijn hand en zwaaide ermee. [Naam 1] zag dat man 2 met zijn vuist tegen het gezicht van [Slachtoffer 1] sloeg. Hij trapte [Slachtoffer 1] vervolgens tegen het gezicht. [Naam 1] zag dat man 2 witte gympen droeg. De man met de rode trui deed niet zo veel.
[Naam 1] beschrijft man 1 onder andere als een jongen van circa 20 jaar blank met een wat roziger, roder aangelopen gezicht, een gezet, stevig postuur, bol gezicht en een rode trui met een ronde hals.
Man 2 was een man van circa 25 jaar, blank, met een slank postuur, vermoedelijk droeg hij een donkergroen jack met stiksels, witte sneakers met een witte zool.
Getuige [Naam 1] heeft [Verdachte] daarna zonder twijfel herkend op een foto als degene die [Slachtoffer 1] heeft geslagen en geschopt en het pistool vast had.Ook heeft zij [Medeverdachte] op een foto herkend als de man met de rode trui die niet heeft geslagen en geschopt.
Op basis van deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat de man met de groene jas en de witte gympen degene was die [Slachtoffer 1] heeft gestompt en getrapt en niet de man met de rode trui.
[Medeverdachte] heeft verklaard dat hij degene was die ruzie had met [Slachtoffer 1] en hem heeft geslagen en dat verdachte niets heeft gedaan. Deze verklaring acht de rechtbank gelet op de eensluidende en gedetailleerde verklaringen van aangever en de beide getuigen echter niet geloofwaardig. Zij spreken allen over de man met de rode trui die niet veel deed, dan wel eerder een sussende rol had in tegenstelling tot de rol van de andere man, de agressor.
De gegeven signalementen van de man die sloeg en schopte komen ook op essentiële onderdelen overeen met het signalement van verdachte. Verdachte droeg immers die avond een groen jack en witte gympen en hij is ouder, langer en dunner dan [Medeverdachte] , die een rode trui droeg en zwarte schoenen. Van een persoonsverwisseling kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zijn.
De rechtbank stelt vast op basis van de foto’s in het dossier dat verdachte de man met het groene jack was en [Medeverdachte] de man met de rode trui. De man met het groene jack heeft het bovendien over “zijn nichtje” als hij aangever en getuigen aanspreekt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het inderdaad zijn nichtje betrof die hem en [Medeverdachte] die avond had gebeld.Het meisje was niet het nichtje van [Medeverdachte] , aldus verdachte ter zitting. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat [Medeverdachte] heeft verklaard dat hij voor 100% de schuld op zich zou nemen voor zijn vriend, verdachte [Verdachte] .
Voor de rechtbank staat dan ook vast dat het verdachte is geweest die [Slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen tegen het gezicht.
Uit de omstandigheid dat aangever bij de 112-melding niet heeft gesproken over schoppen, alleen over slaan, trekt de rechtbank niet de conclusie dat aangever de aangifte, korte tijd later, heeft aangedikt en zij wijst daarbij ook op de verklaringen van [Naam 2] en [Naam 1] die in detail verklaren over het aanvankelijk slaan en vervolgens schoppen terwijl [Slachtoffer 1] in de auto zit.
Dat er te weinig ruimte zou zijn om kracht te kunnen zetten bij het trappen, volgt de rechtbank evenmin, omdat het ook mogelijk is om met kracht te schoppen in een gedeeltelijk geopend deurportier.
Aangever had na de mishandeling blauwe plekken onder zijn ogen en in de linkerooghoek en een zwelling aan zijn neus.De rechtbank stelt vast dat hij daarmee nog van geluk mag spreken nu door het schoppen tegen het gezicht ook zwaar lichamelijk letsel toegebracht had kunnen worden. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het meermalen (slaan en) schoppen tegen het gezicht worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zodat ook gesproken kan worden van opzet hierop.
De rechtbank acht daarom het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [Slachtoffer 1]
De rechtbank acht tevens de vernieling van de strip van de voorruit (feit 4) wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte van [Slachtoffer 1] en de verklaring van [Naam 2] . [Naam 2] heeft immers verklaard dat degene die [Slachtoffer 1] heeft mishandeld ook de strip heeft losgetrokken. [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij met een zwarte strip is geslagen, waarna de strip kapot is gegaan, en dat hij later ontdekte dat de strip van zijn eigen auto afkomstig moet zijn geweest.
Feiten 2 en 3
Aangever [Slachtoffer 2] reed op 14 april 2019 om 01.43 uur als bestuurder van een Ford Transit op de Ringbaan Zuid te Tilburg. Hij haalde een witte Mercedes Citan bestelbus in en zag dat de bestuurder een vuurwapen op hem richtte. Hij had het wapen in zijn rechterhand. [Slachtoffer 2] voelde zich hierdoor bedreigd. Hij zag dat de bestuurder van de Mercedes iets naar hem schreeuwde en had de indruk dat hij zei dat aangever zijn auto aan de kant moest zetten. De bestuurder van de bestelbus achtervolgde hem vervolgens door de stad tot deze rit eindigde bij het politiebureau te Tilburg.
De bijrijder van [Slachtoffer 2] , getuige [Naam 3] , heeft gezien dat er twee mannen in een witte Mercedes bus zaten. Eén van deze mannen hield een vuurwapen in zijn hand en richtte het op hen. Of het de bestuurder betrof of de passagier kon [Naam 3] niet zeggen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder was van de Mercedes Citan bestelbus en dat [Medeverdachte] zijn bijrijder was.Achterin deze bestelbus zat [Naam 4] die verklaarde dat hij waar hij zat, niets kon zien, maar dat hij verdachte heeft horen zeggen “
stop dan, stop dan!”. Daarna volgde een rit van circa 20 minuten waarbij snel en wild werd gereden. Verdachte riep “
politie, politie!” en vervolgens tegen [Medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [Medeverdachte] ) “
gooi weg dat ding”.
Nadat de Mercedesbus was gestopt en de bestuurder en de bijrijder waren uitgestapt, is er door de politie een vuurwapen gevonden op de plek waar de bijrijder van de Mercedes had gestaan.Het vuurwapen is onderzocht en het bleek te gaan om een pistool van het merk Glock, type model 26, kaliber 9 mm, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie. Er bevonden zich nog twee patronen in de Glocken er lag één patroon op de grond van de bestelbus, aan de bestuurderszijde.De patronen bleken na onderzoek munitie in categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat het signalement dat [Naam 3] heeft gegeven eerder past bij [Medeverdachte] dan bij verdachte. Het is echter ook weer niet zo dat verdachte hier op geen enkele wijze in past. En nu [Naam 3] niet kan zeggen of het de bestuurder of de passagier was die het vuurwapen vasthad, hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaring van [Slachtoffer 2] die heeft verklaard dat het de bestuurder was die het vuurwapen in zijn rechterhand vast had. Als de bijrijder het wapen in zijn rechterhand zou hebben, was het ook tamelijk ver verwijderd van [Slachtoffer 2] op het moment van inhalen van de Mercedesbus. Verdachte is bovendien eerder die avond gezien door getuigen [Naam 1]en [Naam 2]met een vuurwapen in zijn hand (zie feit 1). Hij was kennelijk nog steeds op zoek naar de persoon die zijn nichtje iets had aangedaan en heeft de bestuurder van de Ford Transit willen manen tot stoppen. Dat blijkt ook uit de verklaring van [Naam 4] die hoorde dat verdachte riep “s
top nou, stop nou” en de verklaring van [Slachtoffer 2] die weliswaar niet hoorde wat hij zei, maar ook begreep dat de bestuurder van de Mercedes Citan hem wilde laten stoppen. Waarna een wilde achtervolging volgde.
Dat de woorden “
stop nou, stop nou” sloegen op het gedrag van [Medeverdachte] in de auto, waar verdachte het niet mee eens zou zijn geweest, zoals de verdediging stelt, volgt de rechtbank dan ook niet. Het was juist verdachte die als bestuurder in de positie was om dingen die gebeurden in zijn bestelbus te veranderen; hij kon bepalen of ze zouden doorrijden of zouden stoppen. Dat hij er kennelijk voor heeft gekozen om achter de Ford Transit aan te gaan, ook na het tonen van het vuurwapen, wijst er niet op dat hij het oneens was met wat er in de bus gebeurde, integendeel.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte (en niet [Medeverdachte] ) is geweest die het vuurwapen in zijn (rechter)hand heeft gehad en daarmee [Slachtoffer 2] heeft bedreigd.
Er is onvoldoende bewijs dat [Medeverdachte] een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de bedreiging, anders dan mogelijk het - op verzoek van verdachte - achteraf (aanpakken en) weggooien van het vuurwapen nadat de politie hen had laten stoppen. De rechtbank acht daarom het medeplegen niet bewezen.
De rechtbank acht ook het voorhanden hebben van het vuurwapen en de drie kogelpatronen wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft het wapen in ieder geval in Oisterwijk (bij feit 1) en in Tilburg (bij feit 3) in handen gehad, plaatsen die vallen onder het arrondissement Zeeland-West-Brabant. Verdachte heeft tevens de twee kogels in het wapen en de patroon die aan de bestuurderskant van de Mercedes Citan die verdachte in gebruik had voor zijn werk en die hij die nacht ook bestuurdeis aangetroffen, voorhanden gehad. Van medeplegen was hierbij geen sprake nu de rol van [Medeverdachte] hiertoe als onvoldoende wordt beschouwd.