In de strafzaak tegen de verdachte, die op 25 september 2016 in Bergen op Zoom zou hebben geprobeerd om [naam 1], [naam 2] en [naam 3] van het leven te beroven, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het schieten met een vuurwapen in de richting van een personenauto waarin de slachtoffers zich bevonden. De zaak werd behandeld op de zitting van 3 oktober 2019, waar zowel de officier van justitie, mr. Snoeks, als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie concludeerde dat er weliswaar geschoten was, maar dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte de dader was. De verklaringen van de betrokkenen waren inconsistent en er was geen technisch bewijs dat de verdachte op de plaats delict had bevonden.
De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar waren en dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het vaststond dat er geschoten was, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor zowel de poging tot moord als de bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Tevens werd het in beslag genomen voorwerp, een S&B Luger huls, onttrokken aan het verkeer en werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen.