ECLI:NL:RBZWB:2019:4586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
02-700166-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met geweld door meerdere personen

Op 10 oktober 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot afpersing. De zaak vond plaats op 1 juli 2018 in Terneuzen, waar de verdachte samen met medeverdachten een gewelddadige overval heeft gepleegd. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van goederen van aangevers, waarbij geweld en bedreiging met een vuurwapen zijn gebruikt. Tijdens de zitting op 26 september 2019 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot afpersing, terwijl de verdediging betwistte dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de overval. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en getuigen beoordeeld, evenals de forensische bewijzen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte betrokken was bij de poging tot afpersing, maar sprak hem vrij van de diefstal van de goederen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 50 dagen en een werkstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk. Daarnaast werd een schadevergoeding van €1500,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700166-18
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdzaken van 10 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. C.M. Koole, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 26 september 2019, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
een telefoon en/of autosleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde te
weten aan [naam 1] en [naam 2] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] en [naam 2] en [naam 3]
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of
vlucht mogelijk te maken; hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 2] en [naam 3] een (vuur)wapen te tonen en/of
aan die [naam 2] te trekken en/of door die [naam 2] te duwen en/of door die [naam 2] te stompen/stotenen/of op/in de richting van die [naam 2] te schieten en/of die [naam 1] vast te houden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam 2] en [naam 1] en [naam 3] te dwingen tot de
afgifte van geld, portemonnees en telefoons, in elk geval enige goederen, dat
geheel of ten dele aan die [naam 2] , [naam 1] en [naam 3]
toebehoorde
die [naam 2] en [naam 3] een (vuur)wapen heeft/hebben getoond en/of
aan die [naam 2] heeft getrokken en/of die [naam 2] heeft geduwd en/of die [naam 2] heeft gestompt/gestotenen/of op/in de richting van die [naam 2] heeft/hebben geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De kinderrechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten de overval heeft gepleegd en baseert zich daarbij in de eerste plaats op de verklaringen van aangevers en [naam 3] . Aangeefster [naam 1] kent [medeverdachte 1] en zij heeft verklaard dat hij één van de vier mannen was die hen heeft overvallen. Eén van de andere mannen heeft zij herkend als de beste vriend van medeverdachte [medeverdachte 1] . Zij noemt hem ‘de Cubaanse jongen’ en later hoort zij van een vriendin dat de naam van deze jongen ‘ [verdachte] ’ of iets dergelijks is. Bij een fotoconfrontatie heeft aangeefster verdachte herkend als de persoon die zij eerder heeft aangeduid als ‘de Cubaanse jongen’.
Uit de historische telefoongegevens van het telefoonnummer van verdachte blijkt dat hij in 2018 veel contact had met [medeverdachte 1] .
Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 1] blijkt dat zijn gsm rond het tijdstip van de melding aanstraalt op de plaats delict. Kort na het incident heeft hij naar zijn zus geappt met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is bij een fotoconfrontatie door aangeefster herkend als de schutter. [naam 3] heeft één van de vier mannen herkend als iemand waarmee hij gedetineerd is geweest. Uit onderzoek is gebleken dat hij en [medeverdachte 2] een bepaalde periode samen gedetineerd zijn geweest in dezelfde penitentiaire inrichting. Verder zijn de historische telefoongegevens van de verdwenen telefoon van aangeefster belastend voor [medeverdachte 2] , evenals de schotresten op enkele van zijn kledingstukken.
Omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat door de verdachten daadwerkelijk voorwerpen zijn gestolen wordt vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde, de poging tot afpersing, kan wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de aangevers zijn wisselende verklaringen afgelegd, onder meer over de positie van de daders en over de dader die verdachte zou moeten zijn. Aangever [naam 2] heeft niet consistente en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd. Onder meer over de schaar, waarvan hij heeft gezegd dat hij die in de auto had gelaten, terwijl de schaar is aangetroffen in de frituurzaak. Aangever heeft verklaard dat zijn portier door de lange man werd opengetrokken. Dat was niet verdachte. De kleine blanke jongen gaf hem een stomp in zijn nek, aldus aangever. Dat lijkt over verdachte te gaan. Aangever verklaart vervolgens dat die kleine blanke jongen samen met de lange man wegliep nog voordat de Antilliaanse man begon te schieten.
Aangeefster [naam 1] heeft verklaard dat een jongen het portier bij haar vriend opendeed en aangever eruit trok. Ze verklaart daarna over ‘weer een andere jongen, de vriend van [medeverdachte 1] ’. Dat betekent dat de jongen die de deur open deed een andere is dan verdachte. Aangeefster zegt dat die jongen [verdachte] heet en dat ze dat heeft gehoord van getuige [naam 4] . Zij bevestigt dat niet.
De herkenning door aangeefster van verdachte bij de enkelvoudige fotoconfrontatie is niet betrouwbaar, omdat ze wist dat ze iemand te zien zou krijgen die betrokken was geweest bij de overval. Een enkelvoudige fotoconfrontatie mag alleen worden toegepast als de getuige de persoon op de foto al kent. Aangeefster twijfelt of ze verdachte al kende. Deze twijfel wordt bevestigd door getuige [naam 4] , die zegt dat ze niet meer weet of ze weleens samen met aangeefster, medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte heeft gechild.
Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen waarin is opgenomen dat de telefoon van verdachte die avond heeft aangestraald op een mast aan de Schuttershofstraat. Het is niet vreemd dat de telefoon daar is aangestraald, omdat in dezelfde straal van die zendmast familie van verdachte woont. Bij het proces-verbaal van bevindingen ontbreekt de lijst met zendmastgegevens waarop de bevindingen zijn gebaseerd, zodat niet kan worden nagegaan waar de telefoon daarvoor en daarna is aangestraald.
Eigenlijk kan niet worden vastgesteld dat verdachte die avond daar is geweest. Daarom wordt vrijspraak bepleit van de gehele tenlastelegging.
Subsidiair is aangevoerd dat, indien wel vastgesteld kan worden dat verdachte één van de vier mannen was, niet duidelijk is wat verdachte heeft gedaan en kan niet gezegd worden dat sprake is van medeplegen. Eén van de betrokkenen heeft verklaard dat verdachte weg aan het gaan was op het moment dat werd geschoten.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor diefstal, zodat voor het primair ten laste gelegde vrijspraak wordt bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid aangevers en getuige [naam 3]
Op zondag 1 juli 2018 omstreeks 23:24 uur is via 112 vanuit de frituurzaak aan de [adres 2] te Terneuzen een melding gedaan van een schietincident, waarbij een jongen gewond is geraakt. Als de politie aankomt bij de frituurzaak wordt [naam 2] (hierna ook: aangever) daar samen met zijn vriendin [naam 1] (hierna ook: aangeefster) en hun vriend [naam 3] aangetroffen. [naam 2] was gewond aan zijn rechterhand. [1] [naam 1] heeft ongeveer twee uur na het incident een getuigenverklaring afgelegd. Op 9 juli 2018 wordt haar aangifte opgenomen.
Op 2 juli 2018, 04:00 uur, en op 9 juli 2018 wordt [naam 2] gehoord als aangever. Zijn aangifte is opgenomen op 2 juli 2018, 23:24 uur.
[naam 3] is op 2 juli 2018 als getuige gehoord.
Zij hebben allen ook bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd.
Over het verloop van de avond van 1 juli 2018 voorafgaand aan het schietincident wordt door de aangevers en [naam 3] in eerste instantie door elk van hen verschillend verklaard. Ook wordt door aangever aantoonbaar gelogen, waar hij heeft verklaard dat hij geen schaar uit zijn auto heeft gepakt en meegenomen, terwijl een medewerkster van de frituurzaak aangever met een schaar heeft gezien en deze schaar in de frituurzaak is aangetroffen. De rechtbank constateert dat de verschillen en onjuistheden in de verklaringen van aangevers en [naam 3] met name zitten in de gebeurtenissen voor en na afloop van het incident. Dat is opmerkelijk, maar dat hoeft er naar het oordeel van de rechtbank niet toe te leiden dat daarmee hun verklaringen in het geheel als onbetrouwbaar moeten worden gekwalificeerd.
Over het verloop van het incident zelf verklaren de aangevers en [naam 3] namelijk overwegend gelijkluidend, ook ten opzichte van elkaar. Zij hebben alle drie verklaard dat er telefonisch contact is geweest met [medeverdachte 1] , waarna aangevers en [naam 3] naar Terneuzen zijn gereden. Ze hebben hun auto geparkeerd op de parkeerplaats aan de [adres 2] , bij de frituurzaak en hebben daar gewacht totdat verdachte kwam. [2] + [3] + [4] Op enig moment kwamen vier mannen op hun auto aflopen, onder wie [medeverdachte 1] . Eén van de vier mannen zocht ruzie met aangever. Aangeefster stond op dat moment buiten de auto en werd vastgehouden door [medeverdachte 1] . [5] + [6] + [7] De latere schutter, die wordt omschreven als een (kleine) Antilliaanse man, heeft via het openstaande raam van het bijrijdersportier gezegd dat aangever, die achter het stuur zat, zijn geld, portemonnee en gsm moest afgeven. Toen aangever dat weigerde trok de man een vuurwapen en richtte het op aangever en [naam 3] . Daarna werd het bestuurdersportier open gedaan en werd door één van de twee mannen die daar stond geprobeerd aangever uit de auto te trekken. Daarbij scheurde het shirt van aangever en brak zijn ketting. Aangever is uitgestapt. Er werd vervolgens over en weer geslagen tussen aangever en de twee mannen aan die zijde van de auto. [8] + [9] + [10] Aangever heeft daar nog aan toegevoegd dat toen hij uit de auto stapte hij voelde dat de kleine blanke jongen hem een stoot gaf achterop zijn nek. [11]
Op enig moment is [naam 3] uitgestapt. De man met het vuurwapen begon te schieten toen aangever naar de man toe liep om het vuurwapen af te pakken. [12] Aangever raakte daarbij gewond aan zijn hand [13] . Ook is een schot terecht gekomen in een achterband van de auto [14] .
Deze gang van zaken zoals door aangevers en [naam 3] naar voren gebracht, wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Uit forensisch onderzoek uitgevoerd op de plaats delict en in en om de auto van aangevers op de [adres 2] is het volgende gebleken. In de auto van aangevers (zilvergrijze Kia, kenteken [kenteken] ) is een kapotte ketting aangetroffen [15] . De bril van aangever [16] is op straat naast de auto aan de bestuurderszijde teruggevonden. Achter de auto is op straat ter hoogte van het rechter achterwiel een kogelprojectiel gevonden en op ongeveer twee meter daarachter een kogelhuls [17] . Onderzoek aan de auto van aangevers heeft uitgewezen dat de linker achterband geperforeerd was en dat het zeer goed mogelijk is dat deze perforatie is veroorzaakt door het aangetroffen kogelprojectiel [18] . Verder is op het linker achterportier en op de motorkap bloed aangetroffen. Gelet hierop en op de lege linker achterband is het zeer waarschijnlijk dat de schietpartij heeft plaatsgevonden terwijl het slachtoffer buiten de auto was [19] .
Aangever had letsel aan zijn rechterhand [20] .
Al deze forensische bevindingen sluiten aan bij de verklaringen van aangevers over het verloop van het incident.
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat de overval is verlopen op de wijze zoals hierboven weergegeven.
De beoordeling van de feiten
Primair
Ten laste is gelegde de gewelddadige diefstal van de iPhone van aangeefster en de autosleutel van de auto van aangevers. De autosleutel en de telefoon zijn niet aangetroffen bij de drie aangehouden verdachten. Uit onderzoek gebleken dat de telefoon op
3 en 4 juli 2018 nog is aangestraald op een zendmast in Terneuzen, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de diefstal van de telefoon door verdachte en/of de medeverdachten te kunnen komen. Nu er ten aanzien van verdachte onvoldoende bewijs is voor de diefstal van de autosleutel en de telefoon zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit.
Subsidiair
De vraag is of verdachte één van de vier mannen was die de aangevers hebben overvallen, en zo ja, wat zijn bijdrage is en of die van voldoende gewicht is om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen.
Was verdachte één van de vier daders?
Het voor verdachte meest belastende bewijsmiddel betreft de herkenning door aangeefster van verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie [21] + [22] .
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel terughoudend moet worden omgegaan met de waardering van een herkenning op grond van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Aan een dergelijke herkenning kan niet de betrouwbaarheid worden toegeschreven die toegeschreven mag worden aan de resultaten van een door de politie gehanteerde en volgens strikte voorwaarden uitgevoerde meervoudige fotoherkenning.
De herkenning bij de foto-confrontatie in deze zaak staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet op zichzelf maar moet bezien worden in combinatie met de overige bewijsmiddelen.
Zo heeft aangeefster al meteen in haar eerste verklaring gezegd dat ze naast medeverdachte [medeverdachte 1] als één van de daders de beste vriend van [medeverdachte 1] herkende. Een jongen die ze de Cubaanse jongen noemt. Ze heeft hem herkend omdat zij hem een half jaar geleden al eens met [medeverdachte 1] heeft gezien. [23] Ze heeft de Cubaanse jongen als volgt omschreven [24] :
- langer dan [medeverdachte 1] , van wie ze de lengte inschat op ongeveer 1,80 meter
- gespierd
- 18 tot 20 jaar, net zo oud als [medeverdachte 1]
- wat getinte huidskleur
- zwart krullend haar
- wit t-shirt
- droeg een zilveren ketting met een kruis
Zij heeft verklaard dat ze hem echt zou herkennen aan zijn gezicht. [25] Ze had verdachte voorafgaand aan de overval en tijdens de latere fotoconfrontatie dus al eerder gezien. Deze omstandigheid betrekt de rechtbank bij de beoordeling van de bewijswaarde van de enkelvoudige fotoconfrontatie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in dit signalement past.
De verklaring van aangeefster dat verdachte de beste vriend is van medeverdachte [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 4] [26] en de bevindingen van de historische gegevens van het telefoonnummer van verdachte, waaruit blijkt dat in de periode van 16 februari 2018 tot en met 16 augustus 2018 [27] tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] 739 keer telefonisch contact is geweest. [28] Daarbij wordt opgemerkt dat chatberichten via internet, zoals WhatsApp, niet zichtbaar zijn in de historische gegevens.
Naast de hierboven beschreven link met medeverdachte [medeverdachte 1] is er ook een link met medeverdachte [medeverdachte 2] , nu verdachte het neefje is van deze [medeverdachte 2] [29] .
Uit de historische gegevens van het telefoonnummer van verdachte blijkt verder dat hij
40 minuten voordat de melding van de schietpartij werd gedaan, telefonisch contact had met medeverdachte [medeverdachte 1] . Op 1 juli 2018 tussen 22:25:43 uur en 23:43:23 uur heeft de telefoon van verdachte de mast [adres 1] Terneuzen aangestraald en dus ook gedurende het telefonisch contact met [medeverdachte 1] . Deze mast is bij de plaats delict. Voorts is gebleken dat het telefoonnummer van verdachte na zondag 1 juli 2018, 23:43:23 uur niet meer in gebruik is geweest. Dat is vanaf 19 minuten na de melding van de schietpartij. [30]
Met betrekking tot de herkenning bij de enkelvoudige fotoconfrontatie overweegt de rechtbank aanvullend dat de politie de foto van verdachte aan aangeefster heeft getoond nadat zij had verklaard dat zij de beste vriend van [medeverdachte 1] had herkend als één van de daders en zij daarbij in een latere verklaring ook een naam noemde.
De rechtbank merkt in dit kader op dat het argument dat aangeefster zich wellicht heeft laten leiden door de verwachting dat zij op de foto één van de daders zou gaan zien, geen stand houdt, nu zij bij een enkelvoudige fotoconfrontatie waarbij aan haar een foto wordt getoond van de vader van [medeverdachte 1] , waarbij dezelfde verwachting kon spelen, in hem niet de vierde dader herkende.
Gelet op de genoemde omstandigheden met betrekking tot de enkelvoudige fotoconfrontatie waarbij aangeefster verdachte heeft herkend als één van de daders, in onderlinge samenhang bezien met de overige aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van de herkenning van verdachte door aangeefster te twijfelen en kan de uitkomst van de confrontatie worden gebruikt als bewijs.
De rechtbank is op basis van de hierboven genoemde belastende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte betrokken was bij de overval. Verdachte heeft zich met betrekking tot de verdenking steeds beroepen op zijn zwijgrecht, zodat een mogelijk ontlastende uitleg van zijn kant over deze bewijsmiddelen niet in de beoordeling kan worden betrokken.
Was sprake van medeplegen?
Uit de hiervoor aangehaalde verklaringen van aangevers en [naam 3] komt naar voren dat verdachte samen met de twee medeverdachten en een onbekend gebleven persoon naar de auto van aangevers toe is gelopen en dat hij zich met de onbekend gebleven persoon aan de bestuurderszijde van de auto heeft opgesteld, terwijl de andere twee medeverdachten aan de passagierszijde van de auto gingen staan. Verdachte stond gedurende de bedreiging met het vuurwapen bij de auto en hield de medeverdachte niet tegen toen die aangever uit zijn auto probeerde te trekken. Aangeefster heeft verklaard dat zij heeft gezien dat aangever met beide mannen aan het vechten was toen hij uit de auto was gestapt. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem op het achterhoofd stootte toen hij uit de auto was gestapt. Verdachte heeft aldus met geweldshandelingen bijgedragen aan de poging tot afpersing.
Verdachten hebben geen verklaring afgelegd over het incident. De rechtbank is echter van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte en de twee medeverdachten duiden op een nauwe en bewuste samenwerking. Hun gedragingen waren gericht op het willens en wetens samenwerken met elkaar met het oog op het verrichten van de strafbare gedraging. De gedragingen van verdachte daarbij acht de rechtbank van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de mededaders.
Zoals hierboven over de beoordeling van de diefstal al is overwogen volgt uit de bewijsmiddelen onvoldoende dat de autosleutels en de telefoon zijn weggenomen door één van de verdachten, zodat sprake is van een poging tot afpersing.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte samen met zijn mededaders aangevers heeft gepoogd af te persen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair:
hij op 01 juli 2018 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld
[naam 2] en [naam 1] en [naam 3] te dwingen tot de
afgifte van geld, portemonnees en telefoons,
die
aan die [naam 2] , [naam 1] en [naam 3]
toebehoorde
n
die [naam 2] en [naam 3] een vuurwapen hebben getoond en
aan die [naam 2] heeft getrokken en die [naam 2] heeft geduwd en die [naam 2] heeft gestotenen op die [naam 2] hebben geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 50 dagen met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 120 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In verband met de bepleite vrijspraak is geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hierbij is gedreigd en geschoten met een vuurwapen, waarbij aangever gewond is geraakt. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor de slachtoffers een bijzonder nare ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
De schietpartij speelde zich af op straat. Het feit heeft daarmee het algemene gevoel van veiligheid van de bewoners van Terneuzen aangetast. Dat geldt nog meer voor de bewoners en aanwezigen in de directe omgeving van de schietpartij.
Uit het strafblad van 27 augustus 2019 op naam van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Uit de diverse rapporten die zijn opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming komt naar voren dat er geen zorgen zijn over de opgroei- en opvoedsituatie van verdachte. Er komen geen directe zorgpunten naar voren. Het recidiverisico kon in eerste instantie niet worden ingeschat, omdat verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht, maar na een jaar wordt het recidiverisico ingeschat als laag.
Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Een eerder strafadvies waarin ook oplegging van de jeugdreclasseringsmaatregel werd geadviseerd wordt op dat punt niet langer gevolgd, omdat verdachte gedurende de periode van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis de eerder bestaande zorgen heeft weggenomen. Hij heeft al langere tijd werk en daarin promotie gemaakt en niet is gebleken dat hij nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft de gestelde bijzondere voorwaarden goed nageleefd. Er zouden ook weinig concrete doelen zijn om tijdens de begeleiding door de jeugdreclassering aan te werken.
Ter terechtzitting is door de jeugdreclasseerder en namens de Raad voor de Kinderbescherming naar voren gebracht dat uit het verloop van het schorsingstoezicht naar voren is gekomen dat verdachte de schorsingsvoorwaarden goed heeft nageleefd en dat hij zich daarin verantwoordelijk en pro-actief heeft opgesteld. Een jeugdreclasseringscontact heeft geen meerwaarde meer.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een jeugddetentie passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. In aanvulling op deze straf acht de rechtbank een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden. Met het voorwaardelijke strafdeel wordt geprobeerd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte.

7.De benadeelde partijen

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vorderingen kunnen integraal worden toegewezen, inclusief wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, vergoeding van proceskosten, waarbij dient te worden bepaald dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
[naam 2]
Primair is aangevoerd dat deze vordering alleen al vanwege de omvang een onevenredige belasting van het strafproces vormt.
Subsidiair is naar voren gebracht dat de posten die zien op medische kosten onder de ziektekostenverzekering van de benadeelde partij zouden moeten vallen.
[naam 1]
Niet is komen vast te staan dat de telefoon door diefstal niet meer in het bezit is van de benadeelde partij. Verder is de vordering niet onderbouwd.
[naam 3]
Deze vordering is in het geheel niet onderbouwd.
Daarom moeten alle vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam 2]
Deze benadeelde partij vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 13.256,56 wegens geleden materiële en immateriële schade en een vergoeding voor proceskosten ter hoogte van € 968,-
Met betrekking tot het primaire verweer overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat deze vordering op zichzelf niet van zodanige aard en omvang is dat daarvan reeds op voorhand kan worden gezegd dat behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Gelet op het subsidiair gevoerde verweer ten aanzien van de posten betreffende de ziektekosten zou naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek naar deze schadeposten nodig zijn. De benadeelde partij noch diens raadsman was ter terechtzitting aanwezig om vragen van de rechtbank over deze posten in verband met de gevoerde verweren te kunnen beantwoorden.
De rechtbank is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert als de zaak voor dit nader onderzoek zou moeten worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De post verlies aan verdienvermogen is niet inhoudelijk betwist. Hierdoor kunnen deze kosten in beginsel worden toegewezen, ondanks enkele onduidelijkheden in de vordering. In de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] is wel verweer gevoerd tegen deze kosten. Dit heeft in die zaak, mede omdat de benadeelde partij niet ter zitting vertegenwoordigd was om een toelichting te geven, geleid tot niet-ontvankelijkheid voor dit deel van de vordering. Toewijzing in deze zaak zou daardoor leiden tot twee verschillende uitspraken over dezelfde vordering. Een dergelijke situatie is niet wenselijk, waarschijnlijk ook niet voor de benadeelde partij, nu dit tot onduidelijkheid over de vordering en als gevolg daarvan mogelijk tot verschillende civielrechtelijke procedures kan leiden. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit onderdeel van de vordering is daarom noodzakelijk, maar dat zou tot een onevenredige belasting van het strafproces leiden. De benadeelde partij wordt daarom ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 3.000,- gevorderd in verband met geleden immateriële schade, te weten lichamelijk letsel en psychische schade. Hij heeft dit deel van de vordering onderbouwd met een verklaring van een arts over zijn lichamelijk letsel daterend van 2 november 2018.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. De bijgevoegde verklaring van de arts is gedateerd, en nu verdere informatie ontbreekt is niet duidelijk wat de huidige medische situatie ten aanzien van het gebruik van de geraakte vingers is.
Vast staat wel dat lichamelijk letsel is opgelopen als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder 1 subsidiair. De schade is toegebracht door één persoon uit de groep waar verdachte deel van uitmaakte. Hoewel verdachte niet degene is die geschoten heeft, is hij door deelname aan het groepsverband wel hoofdelijk aansprakelijk voor schade die door een andere persoon uit de groep is toegebracht (artikel 6:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-, met wettelijke rente.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot het toegekende deel van de vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor de bepaling van de proceskosten geldt dat die op dezelfde wijze worden begroot als in civiele zaken, wat betekent het hanteren van het liquidatietarief. Op basis daarvan betreft dat in dit geval een bedrag van € 180,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Omdat de schade is ontstaan door een strafbaar feit waarbij ook andere daders waren betrokken zal de rechtbank de toegekende schadevergoeding hoofdelijk toewijzen.
[naam 1]
Deze benadeelde partij vordert aangaande feit 1 een schadevergoeding in verband met materiële schade van € 270,-, dat ziet op de gestolen iPhone, en een bedrag van € 350,- vanwege geleden immateriële schade.
Verder vordert zij vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 363,-.
Verdachte is vrijgesproken van de diefstal van de iPhone. Het wel bewezenverklaarde feit betreft een poging tot afpersing, omdat onvoldoende is gebleken dat de iPhone in het bezit is gekomen van één van de daders. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
De post immateriële schade ziet op gestelde psychische schade. Psychische schade kan voor vergoeding in aanmerking komen indien ex artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat dan sprake moet zijn van geestelijk letsel. Enkel psychisch onbehagen is niet voldoende. De benadeelde dient voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld.
Nu in dit geval niet blijkt van het vaststellen van het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu geen schadevergoeding wordt toegekend, komen ook de proceskosten niet voor vergoeding door verdachte in aanmerking.
[naam 3]
Deze benadeelde partij vordert aangaande feit 1 een schadevergoeding in verband met materiële schade van € 90,-, dat ziet op beschadigde kleding, en een bedrag van € 500,- vanwege geleden immateriële schade.
Verder vordert hij vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 363,-.
Uit de vordering blijkt in de eerste plaats onvoldoende waarin de schade aan de jeans heeft bestaan. Uit het dossier blijkt niet van schade aan de broek van de benadeelde partij.
Verder wordt gesteld dat het t-shirt was gescheurd. Dit blijkt niet uit de verklaringen die de benadeelde partij heeft afgelegd tegenover de politie over het feit, en evenmin uit andere dossierstukken. Verder zijn de gevorderde bedragen niet met stukken onderbouwd. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade verwijst de rechtbank naar de overweging hierover met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [naam 1] .
Ook in dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Nu geen schadevergoeding wordt toegekend, komen ook de proceskosten niet voor vergoeding door verdachte in aanmerking.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair poging tot afpersing, terwijl het feit wordt
gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 50 (vijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dat verband vast dat verdachte de opgelegde jeugddetentie reeds heeft ondergaan;
-veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 120 (honderdtwintig) uren, subsidiair 60 (zestig) dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 mobiele telefoon merk Nokia (G1918352)
- 1 tablet Survivor (G1918390);
- 1.00 Apple iPad (G1918331);
- 1 rode USB (G1918403)
- 1 zwarte USB (G1918399)
- 1 oplaadapparaat, Sandisk Ultra, adapter (G1918397)
- 1 sleutel (G1918436)
Benadeelde partijen
[naam 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 1500,- (vijftienhonderd euro) ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 2] (feit 1 subsidiair) € 1500,- (vijftienhonderd euro) te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 180,- (honderdtachtig euro);
- wijst de vordering, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand, voor het overige af;
[naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
[naam 3]
- verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. G.H. Nomes en mr. S. van der Burgh, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 oktober 2019.
Mr. S. van der Burgh is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Eenheid Zeeland – West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, nummer ZB1R018045 (onderzoek Kalander), bestaande uit een eindproces-verbaal met paginanummering 1 tot en met 692, en een aanvullend dossier met paginanummering 1 tot en met 203.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] van 9 juli 2018, pagina 183, zesde, zevende, de op één na laatste en laatste alinea.
3.Proces-verbaal van aangifte door [naam 1] van 9 juli 2018, pagina 94, veertiende en vijftiende alinea, en pagina 95, derde alinea.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 2 juli 2018, pagina 284, zevende, achtste en negende (tot en met “…een plek waar we meer zicht hadden”) alinea.
5.Proces-verbaal van verhoor van aangever [naam 2] van 9 juli 2018, pagina 183, laatste alinea, pagina 184, laatste alinea, en pagina 185, vierde alinea (“dit was ook het moment dat ik zag dat [medeverdachte 1] [naam 1] vast had”).
6.Proces-verbaal van aangifte door [naam 1] van 9 juli 2018, pagina 95, vijfde, zevende en negende (“Ik zag dat [medeverdachte 1] voor mij kwam staan. [medeverdachte 1] hield mij vast”, “De Cubaanse jongen, die beste vriend van [medeverdachte 1] , stond bij de portierdeur van [naam 5] . Die man die onder invloed leek stond daar achter”) alinea.
7.Proces-verbaal van getuige [naam 3] van 2 juli 2018, pagina 284, negende ( “toen we terugkwamen …aan komen lopen”) en de op één na laatste alinea.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] van 9 juli 2018, pagina 185, eerste tot en met vierde (tot en met “…nog last van”) alinea, pagina 184 vijfde alinea
9.Proces-verbaal van aangifte door [naam 1] van 9 juli 2018, pagina 95, de op één na laatste alinea, en pagina 96, eerste, tweede en zevende (tot en met “…over en weer werd geslagen”) alinea.
10.Proces-verbaal van getuige [naam 3] van 2 juli 2018, pagina 284, laatste alinea (tot en met “…of tas pakte”), en pagina 285, tweede en vierde alinea.
11.Proces-verbaal van verhoor van aangever [naam 2] van 9 juli 2018, pagina 185, vierde alinea.
12.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] van 9 juli 2018, pagina 185, vijfde (“ik zag dat Joshua uitstapte en toen begon die Antilliaanse man te schieten”) en zesde alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] van 9 juli 2018, pagina 185, de op één na laatste alinea.
14.Proces-verbaal van getuige [naam 3] van 2 juli 2018, pagina 284, laatste alinea.
15.Proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2018, pagina 255, tweede alinea van de bevindingen.
16.Proces-verbaal van relaas van 26 september 2018, pagina 14, derde alinea onder ‘Forensisch onderzoek’.
17.Proces-verbaal sporenonderzoek van 19 juli 2018 (aanvullend dossier), pagina 8, zesde alinea onder ‘Onderzoek plaats delict’.
18.Proces-verbaal sporenonderzoek van 19 juli 2018 (aanvullend dossier), pagina 7, onder ‘onderzoekslocatie’, pagina 8, derde alinea onder ‘Onderzoek plaats delict’, en pagina 9, laatste gedachtestreepje.
19.Proces-verbaal sporenonderzoek van 19 juli 2018 (aanvullend dossier), pagina 9, het op twee na laatste gedachtestreepje.
20.Letselbeschrijving, opgemaakt op 25 oktober 2018 door forensisch geneeskundige E.M. Bakker, op pagina 6 (“schotverwonding van de rechter hand”).
21.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [naam 1] van 13 augustus 2018, pagina 221, eerste alinea, met op pagina 222en 223 de aan aangeefster getoonde foto’s.
22.Uit het proces-verbaal van verdenking 27 Sv [verdachte] van 11 augustus 2018, pagina 140 laatste alinea, en pagina 141 (met bijlagen op pagina 142, 143 en 144) blijkt dat op de aan aangeefster getoonde foto’s verdachte stond afgebeeld.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , pagina 79, eerste alinea, en pagina 81, zevende alinea.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , pagina 83, eerste alinea, en het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , pagina 98, vierde alinea.
25.Proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , pagina 98, vijfde alinea.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 15 september 2018, pagina 304, vijfde, tiende en elfde alinea.
27.Vordering verstrekking historische verkeersgegevens van 21 augustus 2018, pagina 649.
28.Proces-verbaal van bevindingen analyse historische verkeersgegevens telefoonnummer [telefoonnummer] [verdachte] van 29 augustus 2018, pagina 653, eerste alinea.
29.Proces-verbaal van verdenking 27 Sv [verdachte] van 11 augustus 2018, pagina 637, vierde alinea.
30.Proces-verbaal van bevindingen analyse historische verkeersgegevens telefoonnummer [telefoonnummer] [verdachte] van 29 augustus 2018, pagina 652, vanaf ‘Masten’.