ECLI:NL:RBZWB:2019:4580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
C/02/361250 FARK 19-1436
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam], geboren op [geboortedatum] te Tilburg. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat [voornaam] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders van [voornaam] zijn verwikkeld in een conflict, wat leidt tot een onveilige opvoedsituatie. De moeder steunt het verzoek, terwijl de vader zich niet verzet. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende bereid zijn om hulp te accepteren en dat er een gebrek aan communicatie en samenwerking is. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de ontwikkeling van [voornaam] ernstig wordt bedreigd.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, maar de uitvoering is voorlopig beperkt tot drie maanden, omdat het onduidelijk is wanneer een jeugdzorgwerker beschikbaar zal zijn. De kinderrechter heeft de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad opgedragen om voor een bepaalde datum schriftelijk te rapporteren over de voortgang van de ondertoezichtstelling. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaakgegevens: C/02/361250 / JE RK 19-1436
Datum uitspraak: 19 augustus 2019

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te Tilburg, hierna te noemen [voornaam] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[voornaam] , voornoemd,

[belanghebbende 1], hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. F.L. Donders,

[belanghebbende 2], hierna te noemen de vader,

wonende te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Tilburg.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 23 juli 2019, ingekomen bij de griffie op 24 juli 2019.
Op 19 augustus 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is de minderjarige [voornaam] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam] verzocht voor de duur van twaalf maanden.

Het standpunt van de verzoeker

De Raad legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. [voornaam] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij heeft een kind-eigenproblematiek in de vorm van ADHD, waardoor een specifieke aanpak nodig is. Hij groeit op in twee totaal verschillende opvoedsituaties, waarbij er geen goede communicatie is tussen de ouders. [voornaam] heeft verschillende verlieservaringen meegemaakt in zijn leven; zijn ouders zijn uit elkaar gegaan, hij is er achter gekomen dat de vader niet zijn biologische vader is en het contact met zijn vader is tijdelijk gestopt. Het komt regelmatig voor dat [voornaam] met hem in conflict komt en bij hem wegloopt. De moeder lijkt moeite te hebben met het loslaten van [voornaam] , omdat zij geen vertrouwen heeft in de vader en de stiefmoeder. [voornaam] heeft zichtbaar last van de situatie en de strijd tussen zijn ouders. Op het moment dat er zich een incident heeft afgespeeld, is hij in de klas onrustig, leidt hij af en kan hij zich slecht concentreren. De vader en de stiefmoeder willen geen hulpverlening om met [voornaam] te werken aan de conflicten en het wegloopgedrag, omdat zij van mening zijn dat het negatieve gedrag van [voornaam] wordt beïnvloed door de moeder. Het lukt de ouders niet om in het belang van [voornaam] tot een vorm van samenwerking te komen. Wanneer ergens afstemming voor nodig is, komen de ouders daar samen niet uit. De ouders zijn naar de mening van de Raad op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Het is de ouders in de afgelopen jaren ook niet gelukt om het probleem bij [voornaam] weg te houden en zij leggen de problemen volledig buiten zichzelf. De ouders staan niet meer open voor hulpverlening gericht op de ouderschapscommunicatie. De vader heeft geen hulpvraag waardoor ook Sterk Huis niet heeft kunnen starten.
Ter zitting heeft de Raad volhard in zijn verzoek.

De standpunten van de belanghebbenden en de informante

Namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij achter het verzoek staat. De moeder ziet in dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Door de vader is ter zitting aangevoerd dat hij zich niet verzet tegen het verzoek.
Door de vertegenwoordigster van de GI is ter zitting naar voren gebracht dat de GI met de Raad van mening is dat [voornaam] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De GI ziet mogelijkheden om met de door de Raad gestelde doelen in het kader van de ondertoezichtstelling aan de slag te gaan. Voorts is ter zitting naar voren gebracht dat de GI thans niet direct een jeugdzorgwerker beschikbaar heeft. Het is niet duidelijk op welke termijn een jeugdzorgwerker wel aan de slag kan met de ondertoezichtstelling van [voornaam] .

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 van het BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [voornaam] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders van [voornaam] zijn met elkaar verwikkeld in een strijd waar [voornaam] tussen in zit. Er is tussen hen sprake van een slechte communicatie en samenwerking. [voornaam] heeft te maken met kind-eigenproblematiek, waardoor hij nog meer last ervaart van de ouderstrijd. Zowel in de thuissituatie bij zijn ouders als op school heeft [voornaam] zichtbaar last van de situatie tussen zijn ouders. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat de ouders op dit moment onvoldoende bereid en in staat zijn onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Het is de ouders in de afgelopen jaren niet gelukt om de zorgen omtrent [voornaam] zelfstandig dan wel met hulpverlening in het vrijwillig kader weg te nemen. De ouders leggen de schuld en de oorzaak van de problemen over en weer bij de ander neer. Daar komt bij dat de ouders niet met elkaar tot afstemming kunnen komen met betrekking tot [voornaam] , dit gezien de slechte communicatie en het gebrek aan samenwerking. Ook staan de ouders niet open voor hulpverlening gericht op de oudercommunicatie. Gezien de voornoemde zorgen is de kinderrechter van oordeel dat de ontwikkeling van [voornaam] ernstig wordt bedreigd en dat wordt voldaan aan het criterium genoemd in artikel 1:255 van het BW. Het verzoek van de Raad dient daarom te worden toegewezen. Daarbij is het noodzakelijk dat er onmiddellijk een start wordt gemaakt met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Een ondertoezichtstelling is een zware maatregel en wordt alleen uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige(n). Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [voornaam] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ook dient in deze zaak, mede gezien de conflicten tussen de ouders, stevige regie te worden gevoerd. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Het is immers niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouders.
Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk snel uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling en de wettelijke termijnen door de GI in acht worden genomen, zal de duur van de maatregel vooralsnog worden beperkt tot drie maanden. Het resterende deel van het verzoek van de Raad zal worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum. Van de GI wordt verwacht dat er vóór die datum schriftelijk wordt aangegeven wat de stand van zaken is omtrent de ondertoezichtstelling. Van de Raad verwacht de kinderrechter dat ook vóór die datum wordt aangegeven of het restant van het verzoek wordt gehandhaafd. De betrokkenen krijgen vervolgens de kans om op die schriftelijke stukken te reageren en aan te geven of zij een nadere zitting wensen. Indien alle betrokkenen het eens zijn, zou de zaak schriftelijk kunnen worden afgedaan.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, Tilburg, met ingang van 19 augustus 2019 tot 19 november 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het resterende verzoek van de Raad aan tot
29 oktober 2019 PRO FORMA,in afwachting van een bericht van de GI en de Raad, zulks met inachtneming van hetgeen in de beoordeling is overwogen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019 door mr. W. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Bouhoud als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 augustus 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.