ECLI:NL:RBZWB:2019:4535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
02/820072-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van nauwe en bewuste samenwerking

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2019, stond de verdachte terecht voor een woningoverval die op 29 december 2018 in Goes plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte een rol had gespeeld die van voldoende gewicht was om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor zijn betrokkenheid bij de overval. De medeverdachten hadden verklaard dat de verdachte hen had aangestuurd, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte had weliswaar kennis van het plan, maar zijn rol was niet significant genoeg om als medepleger te worden aangemerkt.

Daarnaast was er een tweede tenlastelegging, waarbij de verdachte op 16 januari 2019 in Vlissingen geprobeerd had om [slachtoffer 2] onder druk te zetten tot afgifte van geld, door te dreigen met een bende. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot dwang, maar niet aan afpersing, omdat er geen geweld of dreiging met geweld was vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/820072-19
vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [datum en plaats] ,
wonende te [adres]
raadsman: mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en ter terechtzitting mondeling aangevuld overeenkomstig artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering.
Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Goes omstreeks 03.00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning gelegen aan de [straatnaam 1] , een GSM (merk Huawei) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op het hoofd van die [slachtoffer] , welke op dat moment in zijn bed lag
, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[mededader] op of omstreeks 29 december 2018 te Goes omstreeks 03.00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning gelegen aan de [straatnaam 1] , een GSM (merk Huawei) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [mededader] en/of zijn mededader(s) en/of aan hem, verdachte, toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op het hoofd van die [slachtoffer] , welke op dat moment in zijn bed lag,
terwijl die [mededader] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 30 november 2018 tot en met 29 december 2018 te Goes, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [mededader] en/of diens mededader(s) te vertellen dat er in de woning [straatnaam 1] een kluis met een grote hoeveelheid geld zou zijn en/of door al dan niet samen met die [mededader] en/of anderen, die woning en de omgeving van die woning te observeren (op 15 en/of 17 december 2018) en/of door telefonische contacten te onderhouden en/of ontmoetingen te hebben met
die [mededader] en/of anderen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Vlissingen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, naar de woning van C. [mededader] is gegaan - waar die voornoemde [slachtoffer 2] bezig was - en aldaar tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat de buit van de overval (waarvan die [mededader] wordt verdacht gepleegd te hebben) 100.000 euro was en heeft hij,
verdachte, als bewijs daarvan aan die [slachtoffer 2] een bericht op zijn telefoon laten zien over deze overval en/of (vervolgens) gezegd dat er 10% tipgeld betaald moest worden aan de bende van wie de tip afkomstig was en dat hij, verdachte, in contact kon komen met de bende om de zaken te sussen en te regelen, maar dan moest er alvast 1000 euro betaald worden als teken van een goed gebaar en/of (vervolgens) nogmaals gedreigd/benadrukt heeft dat er betaald moest worden en dat hij, verdachte, zaterdag zou terugkomen om het geld op te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Vlissingen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om door
geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere
feitelijkheid gericht tegen [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 2] wederrechtelijk te dwingen iets te
doen, niet te doen en/of te dulden te weten de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
naar de woning van C. [mededader] is gegaan - waar die voornoemde [slachtoffer 2] bezig was - en
aldaar tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat de buit van de overval (waarvan die [mededader] wordt
verdacht gepleegd te hebben) 100.000 euro was en heeft hij, verdachte, als bewijs daarvan
aan die [slachtoffer 2] een bericht op zijn telefoon laten zien over deze overval en/of (vervolgens)
gezegd dat er 10% tipgeld betaald moest worden aan de bende van wie de tip afkomstig was
en dat hij, verdachte, in contact kon komen met de bende om de zaken te sussen en te
regelen, maar dan moest er alvast 1000 euro betaald worden als teken van een goed gebaar
en/of (vervolgens) nogmaals gedreigd/benadrukt heeft dat er betaald moest worden en dat hij, verdachte, zaterdag zou terugkomen om het geld op te halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 284 lid 7 onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegd feit baseert zij zich hiervoor met name op de verklaring van medeverdachte [mededader] . Deze verklaring is geloofwaardig, aangezien deze wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen uit het dossier. Uit onderzoek van de historische datagegevens van de telefoon en de enkelband van verdachte blijkt namelijk dat verdachte aanwezig was bij een eerdere voorverkenning op de [straatnaam 1] . Daarnaast heeft verdachte details van de overval aan de familie van medeverdachte [mededader] verteld, welke informatie niet stond vermeld in mediaberichten. Hieruit volgt dat hij wetenschap had van het feit dat [mededader] de overval heeft gepleegd. Verdachte heeft hierbij een cruciale rol gehad. Gelet op het vorenstaande alsmede het feit dat medeverdachte [mededader] heeft verklaard dat de tip van verdachte afkomstig was, dat verdachte hem heeft overgehaald om de overval te begaan, dat verdachte mee zou delen in de buit en dat hij bij verdachte verslag heeft uitgebracht omtrent de overval, is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [mededader] , zowel vóór, tijdens als na het plegen van de overval.
Wat betreft het onder 2 primair tenlastegelegde feit verwijst de officier van justitie naar de aangifte van [slachtoffer 2] , welke verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [initialen] [mededader] en [naam ghetuige] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten. Verdachte ontkent enige strafrechtelijke betrokkenheid te hebben gehad bij het onder 1 tenlastegelegde feit. Verdachte was op de hoogte van het plan van de medeverdachte [mededader] , maar hij heeft hem er juist van geprobeerd te weerhouden zich met strafbare feiten in te laten. Verdachte was niet aanwezig bij de overval, hij heeft daarbij geen rol gehad die van voldoende gewicht is geweest om hem als medepleger aan te duiden en hij is daarbij ook niet anderszins opzettelijk behulpzaam geweest op grond waarvan hij als medeplichtige kan worden aangemerkt. Medeverdachte [mededader] heeft hierover anders verklaard, maar zijn verklaring mag niet tot het bewijs worden gebezigd. Deze verklaring is niet betrouwbaar, nu [mededader] de betrokkenheid van verdachte bij de overval in eerste instantie heeft ontkend en hij pas later een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, te weten op het moment dat hij op de hoogte was van de perikelen van zijn familie met verdachte. Daarnaast vindt de verklaring van medeverdachte [mededader] geen steun in de overige bewijsmiddelen. Hoewel uit de objectieve bewijsmiddelen blijkt dat verdachte meerdere malen in de omgeving van de woning van [slachtoffer] aan [straatnaam 1] te Goes is geweest, zijn deze bezoeken geen voorverkenningen geweest. Verdachte bezocht namelijk met regelmaat de woning aan [straatnaam 1] 44, omdat hij met junks optrok die in deze woning verbleven. Verder is het juist dat verdachte in de periode rondom de overval veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachten [mededader] en [mededader 2] . Dit was echter niet in het kader van de overval.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit is er onvoldoende wettig bewijs. De verdenking berust namelijk op een aangifte, die niet wordt ondersteund door objectief bewijs. Het dossier bevat wel verklaringen van getuigen, maar deze getuigen zijn niet bij het gehele gesprek tussen verdachte en aangever aanwezig geweest. Daarbij is de verklaring van aangever ongeloofwaardig en onbetrouwbaar, aangezien de familie van medeverdachte [mededader] mogelijk een schuldige zocht voor de situatie van [mededader] en hierdoor mogelijk een valse verklaring is afgelegd. Subsidiair voert de verdediging aan dat de bewoordingen die verdachte zou hebben geuit niet kunnen worden gekwalificeerd als afpersing dan wel dwang. Er is geen dreigende sfeer gecreëerd, er is geen geweld gebruikt en er is ook niet gedreigd met geweld. Daarnaast heeft verdachte niet gezegd welk gevolg zou intreden, als niet zou worden betaald.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair en subsidiair
De feiten
Op 29 december 2019 ontving de politie een melding van een woningoverval aan [straatnaam 1] te Goes. Ter plaatse troffen de verbalisanten de bewoner [slachtoffer] aan. [slachtoffer] vertelde kort gezegd dat hij wakker werd van glasgerinkel, waarna twee mannen zijn slaapkamer binnen kwamen. Een van hen richtte een pistool op zijn hoofd en vroeg naar zijn geld en kluis. Het slachtoffer heeft meegewerkt en de sleutel van de kluis overhandigd, deze bleek echter leeg. De mannen hebben uiteindelijk zijn woning verlaten en zijn telefoon en een kleine hoeveelheid geld meegenomen.
Kort hierna zijn de medeverdachten [mededader] en [mededader 2] aangehouden. Zij hebben beiden bij de politie verklaard dat zij samen de overval hebben gepleegd, nadat [mededader] een tip had gekregen dat er veel geld in de woning van [slachtoffer] zou liggen.
Uit onderzoek aan de historische gegevens van de telefoons van verdachte en de medeverdachten [mededader] en [mededader 2] is gebleken dat verdachte in de periode rondom de datum van de overval veelvuldig contact heeft gehad met hen beiden. Ook heeft verdachte direct na de overval een telefoongesprek gevoerd met medeverdachte [mededader] via de telefoon van medeverdachte [mededader 3] , die op dat moment bij [mededader] verbleef.
Verder is uit dit onderzoek gebleken dat medeverdachte [mededader] op 15 december 2018 een bericht naar verdachte heeft verzonden met de tekst: “Neem me osso key, Meee, [straatnaam 1] , Code oranje”.
Voorts volgt uit onderzoek aan de historische gegevens van de enkelband van verdachte dat hij zich op 15 december 2018 diverse malen rondom de woning aan [straatnaam 1] te Goes heeft begeven en dat hij op 17 december 2018 diverse malen in de directe omgeving van de woning aan [straatnaam 1] 44 te Goes is geweest.
De verklaringen van de (mede)verdachte(n)
Medeverdachte [mededader] heeft op 10 januari 2019 bij de politie verklaard dat het zijn idee was om de overval te plegen, dat hij geld nodig had en dat hij aan [mededader 2] had gevraagd of hij met hem mee wilde doen. Hij wil op dat moment niet zeggen van wie de tip afkomstig is.
Later, op 25 januari 2019, verklaart [mededader] dat de tip afkomstig is van verdachte, dat verdachte hem onder druk heeft gezet en dat verdachte hem heeft aangestuurd om zijn leven beter te maken. Hij moest verdachte op de hoogte houden omtrent de overval. De buit zou worden verdeeld in drie gelijke delen, namelijk een deel voor hem, een deel voor [mededader 2] en een deel voor verdachte. Hij is twee keer eerder door verdachte naar de omgeving van de woning van [slachtoffer] gestuurd, te weten op 15 en 17 december 2018. Op 17 december 2018 was hij samen met [mededader 2] en verdachte. Verdachte ging toen naar de woning aan [straatnaam 1] 44.
Medeverdachte [mededader 2] heeft bij de politie verklaard dat hij niet weet van wie [mededader] de tip heeft gekregen dat er veel geld in de woning van [slachtoffer] zou liggen, dat hij niet door verdachte onder druk is gezet en dat hij niet is aangestuurd door verdachte. Het was hem niet bekend wat [mededader] en verdachte met elkaar bespraken. Hij wist wel dat verdachte door [mededader] op de hoogte werd gehouden van de situatie omtrent de overval, omdat verdachte een goede vriend was en omdat hij op de hoogte was van het plan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niets met de woningoverval aan [straatnaam 1] te Goes te maken heeft. Het klopt dat hij daar diverse keren in de buurt is geweest. Hij trok namelijk op met een aantal junks, die verbleven in de woning aan [straatnaam 1] 44 te Goes.
Hij weet 100% zeker dat [mededader] in die woning de tip heeft gekregen dat er in de woning van [slachtoffer] veel geld zou liggen. Verdachte wist van het plan dat [mededader] had om de overval te plegen op de woning van [slachtoffer] . Hij heeft hem er echter van geprobeerd te weerhouden de overval te plegen en hem verteld dat hij zich niet met dergelijke strafbare feiten moest inlaten. Verdachte onderhield in die periode contact met [mededader] , omdat hij een vriend van hem was en medeverdachte [mededader 3] , een nicht van hem, had gevraagd of hij op [mededader] wilde letten.
Overwegingen
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, is dat hij zich tezamen en in vereniging met de medeverdachten [mededader] en [mededader 2] schuldig heeft gemaakt aan de woningoverval dan wel dat hij hierbij opzettelijk behulpzaam is geweest door te vertellen dat er in de woning aan [straatnaam 1] een kluis met een grote hoeveelheid geld aanwezig zou zijn en/of door al dan niet samen met [mededader] en/of anderen die woning en de omgeving te observeren (op
15 en/of 17 december 2018) en/of door telefonische contacten te onderhouden en/of ontmoetingen te hebben met [mededader] en/of anderen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger uitsluitend bewezen kan worden, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde feit vast dat verdachte wetenschap had van het plan van medeverdachte [mededader] om de overval te plegen en dat hij hiervan op de hoogte werd gehouden door [mededader] .
Hoewel [mededader] heeft verklaard dat verdachte een grotere betrokkenheid bij de overval had, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs waaruit blijkt dat verdachte de tip aan [mededader] zou hebben gegeven, dat hij [mededader] zou hebben aangestuurd, dat hij mee zou delen in de buit of dat verdachte samen met [mededader] (en [mededader 2] ) voorverkenningen zou hebben verricht.
Dat verdachte in de periode voorafgaand aan de overval diverse malen in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] is geweest, wordt door hem bevestigd. Hieraan kan naar het oordeel van de rechtbank echter geen doorslaggevend gewicht worden toegekend, nu verdachte voor zijn aanwezigheid in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] een verklaring heeft gegeven, welke wordt ondersteund door de inhoud van het dossier. Niet alleen medeverdachte [mededader] heeft namelijk verklaard dat verdachte de woning van [straatnaam 1] 44 bezocht, ook blijkt dit uit de historische gegevens van de enkelband van verdachte. De rechtbank kan daarom niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de bezoeken van verdachte in de nabije omgeving van de woning van [slachtoffer] voorverkenningen zijn geweest.
Hoewel de telefonische contacten tussen verdachte en met name medeverdachte [mededader] rondom het tijdstip van de overval naar het oordeel van de rechtbank opvallend te noemen zijn, met name het hiervoor genoemde tekstbericht, kan zij op basis van het dossier niet vaststellen dat deze contactmomenten plaatsvonden in het kader van de overval, temeer nu medeverdachte [mededader 3] heeft bevestigd dat zij verdachte heeft gevraagd om contact te onderhouden met [mededader] en hem te begeleiden op het goede pad te blijven.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat verdachte bij de overval een rol heeft gespeeld die van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [mededader] , [mededader 2] en verdachte. Dat hij van het plan afwist en hierover werd geïnformeerd, maken niet dat hij een significante rol heeft gehad bij of een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de woningoverval, die door [mededader] en [mededader 2] is begaan.
Ook kan op basis van de feiten en omstandigheden niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplichtigheid van verdachte.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem onder 1 tenlastegelegde feit.
Feit 2 primair en subsidiair
Bewijsmiddelen
Op 17 januari 2019 werd door [slachtoffer 2] (hierna: aangever) bij de politie aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 16 januari 2019 in de woning van [voornaam] [mededader] aan [adres2] te Vlissingen was, toen [voornaam verdachte] (verdachte) aan de deur kwam om persoonlijke bezittingen van [mededader] terug te brengen. Later op de dag kwam hij nogmaals aan de deur. [voornaam verdachte] vertelde toen dat de buit van de overval waar [mededader] en zijn compagnon mee te maken hadden 100.000 euro was en dat de politie hiervan een deel in beslag had genomen. Als bewijs liet hij op zijn telefoon een artikel van Omroep Zeeland zien. [voornaam verdachte] zei dat er als teken van goed gebaar 10% betaald moest worden aan de bende van wie de tip afkomstig was. [voornaam verdachte] vertelde dat hij wel in contact kon komen met de bende om de zaken te sussen en te regelen. Later op de avond kreeg aangever een WhatsApp bericht van [voornaam verdachte] , waarin stond dat hij met de bende had afgestemd dat hij zaterdag zou langskomen. Door te dreigen dat er betaald moest worden, voelde aangever zich door [voornaam verdachte] onder druk gezet. Hij was naar zijn zeggen bang dat hij die zaterdag door [voornaam verdachte] zou worden gedwongen om geld te betalen. [1]
Getuige [initialen] [mededader] heeft bij de politie verklaard dat Nathalien op 16 januari 2019 langskwam en dat hij later die dag opnieuw aan de deur stond. Nathalien zei toen dat er 100.000 euro was gepakt en dat de politie de helft hiervan had afgenomen. Dit had volgens hem in de krant gestaan. Hij liet hiervan een bericht zien op zijn telefoon en wilde weten waar de andere helft van het geld was. Degene die de tip had gegeven wilde namelijk 10% hebben. Als Nathalien 1.000 euro kreeg zou alles geregeld zijn. Hij zei dat hij zaterdag zou terugkomen. [2]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 16 januari 2019 aan de deur is geweest bij de woning van [mededader] te Vlissingen en dat hij toen een gesprek heeft gevoerd met [slachtoffer 2] en [initialen] [mededader] . [3]
Overwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van zowel aangever [slachtoffer 2] als getuige [initialen] [mededader] kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van aangever als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig te bestempelen, nu het dossier geen aanknopingspunten biedt ter ondersteuning van de stelling dat aangever een valse verklaring zou hebben afgelegd uit “wraak”. Zij is van oordeel dat de verklaringen van de aangever en de getuige authentiek en onafhankelijk overkomen, nu deze verklaringen elkaar wel in grote lijn ondersteunen maar de aangever en de getuige niet identiek over de gebeurtenis hebben verklaard.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 16 januari 2019 naar de woning van verdachte C. [mededader] is gegaan, waar op dat moment aangever aanwezig was en dat hij aldaar tegen aangever heeft gezegd dat de buit van de overval (waarvan [mededader] werd verdacht deze te hebben gepleegd) 100.000 euro was. Als bewijs daarvan heeft verdachte aan aangever een bericht op zijn telefoon laten zien over deze overval en vervolgens gezegd dat er 10% tipgeld betaald moest worden aan de bende van wie deze tip afkomstig was en dat verdachte in contact kon komen met de bende om de zaken te sussen en te regelen. Er moest dan alvast 1.000 euro worden betaald als teken van goed gebaar, waarna hij nogmaals heeft benadrukt dat er geld moest worden betaald en dat hij zaterdag zou terugkomen om het geld op te halen.
Nu niet is komen vast te staan dat verdachte geweld heeft gebruikt of gedreigd heeft met geweld, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel met een feitelijkheid wederrechtelijk heeft geprobeerd aangever te dwingen tot de afgifte van geld. Hoewel verdachte niet heeft aangegeven welk gevolg zou intreden als niet zou worden betaald, heeft hij wel een beangstigende situatie gecreëerd, waardoor aangever zich onder druk gezet voelde en bang was dat hij die zaterdag door verdachte (opnieuw) zou worden gedwongen om geld te betalen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit, te weten poging tot dwang.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2, subsidiair:
op 16 januari 2019 te Vlissingen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om door
enige feitelijkheid gericht tegen [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 2] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten de afgifte van enig geldbedrag, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] , naar de woning van C. [mededader] is gegaan - waar die voornoemde [slachtoffer 2] bezig was - en aldaar tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat de buit van de overval (waarvan die [mededader] wordt verdacht gepleegd te hebben) 100.000 euro was en heeft hij, verdachte, als bewijs daarvan aan die [slachtoffer 2] een bericht op zijn telefoon laten zien over deze overval en vervolgens gezegd dat er 10% tipgeld betaald moest worden aan de bende van wie de tip afkomstig was en dat hij, verdachte, in contact kon komen met de bende om de zaken te sussen en te regelen, maar dan moest er alvast 1000 euro betaald worden als teken van een goed gebaar en vervolgens nogmaals benadrukt heeft dat er betaald moest worden en dat hij, verdachte, zaterdag zou terugkomen om het geld op te halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, gelet op hetgeen zij bewezen acht, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 50 maanden met aftrek van voorarrest. Zij heeft bij de formulering van haar eis de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) als uitgangspunt genomen en rekening gehouden met de ernst van de feiten, de strafverzwarende omstandigheden en de persoon van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen van het onder 1 tenlastegelegde feit rekening te houden met het feit dat verdachte hierbij een wezenlijke andere rol heeft gehad dan de medeverdachten [mededader] en [mededader 2] , aangezien zij de woningoverval samen hebben gepleegd en verdachte hierbij niet aanwezig is geweest. Om die reden en gelet op de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt verzoekt de verdediging de eis van de officier van justitie te matigen en een aanzienlijk deel van de straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot dwang. Hij heeft zich voorgedaan als een betrouwbare vriend van C. [mededader] , die op dat moment in voorlopige hechtenis verbleef als verdachte van een woningoverval, door zijn persoonlijke spullen te komen afgeven bij zijn familie en zijn hulp aan te bieden bij het leeghalen van de woning. Vervolgens heeft hij op een slinkse wijze geprobeerd de oom van [mededader] geld afhandig te maken door een voor hem angstige situatie te creëren en te dreigen met het bestaan van een bende. Verdachte heeft zich hierbij voorgedaan als een tussenpersoon, die ervoor zou zorgen dat de zaken zouden worden gesust en geregeld, terwijl het zo lijkt te zijn dat juist hij degene was die uit was op geld.
Verdachte heeft door het uitoefenen van dwang op aangever een ernstige inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd, slechts ten behoeve van zijn eigen financieel gewin.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het bewezen verklaarde feit voorwaardelijk in vrijheid was gesteld inzake een veroordeling voor een poging tot een woningoverval, in welk kader hij op dat moment een enkelband droeg. De rechtbank acht het sterk strafverhogend dat verdachte zich tijdens zijn re-integratieperiode na een eerdere veroordeling opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feit. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 1 alsmede feit 2 primair en zij alleen het subsidiair tenlastegelegde feit 2 bewezen acht, zal zij een lagere straf aan verdachte opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend is zij van oordeel dat een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 988,61, bestaande uit € 13,61 ter zake van materiële schade en € 975,00 ter zake van immateriële schade.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder verdachte inbeslaggenomen telefoons, te weten een Iphone 6s en een Iphone 7. Deze voorwerpen zijn in beslag genomen in het kader van feit 1. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zijn deze voorwerpen niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 284 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de hem onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot dwang;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt vast dat de voorlopige hechtenis bij beslissing van 1 oktober 2019 door de rechtbank is opgeheven;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een Iphone 6s en een Iphone 7;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. T. van de Poll en
mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 oktober 2019.
Mr. Zuijdweg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019014136 van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 59.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [initialen] [mededader] d.d. 19 januari 2019, p. 50, tweede alinea, en p. 51, eerste t/m derde alinea.
3.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 1 oktober 2019.