4.3Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [aangever] (hierna: aangever), aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster) en [naam]
Op zondag 1 juli 2018 omstreeks 23:24 uur is via 112 vanuit de frituurzaak aan de [straat] te Terneuzen een melding gedaan van een schietincident, waarbij een jongen gewond is geraakt. Als de politie aankomt bij de frituurzaak wordt [aangever] daar samen met zijn vriendin [aangeefster] en hun vriend [naam] aangetroffen. [aangever] was gewond aan zijn rechterhand. [aangeefster] legt ongeveer twee uur na het incident een getuigenverklaring af. Op 9 juli 2018 wordt haar aangifte opgenomen.
Op 2 juli 2018, 04:00 uur, en op 9 juli 2018 wordt [aangever] gehoord als aangever. Zijn aangifte is opgenomen op 2 juli 2018, 23:24 uur.
[naam] is op 2 juli 2018 als getuige gehoord.
Zij hebben allen ook bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd.
Over het verloop van de avond van 1 juli 2018 voorafgaand aan het schietincident wordt door de aangevers en [naam] in eerste instantie door elk van hen verschillend verklaard. Ook wordt door aangever aantoonbaar gelogen, waar hij heeft verklaard dat hij geenschaar uit zijn auto heeft gepakt en meegenomen, terwijl een medewerkster van de frituurzaak aangever met een schaar heeft gezien en deze schaar in de frituurzaak is aangetroffen. De rechtbank constateert dat de verschillen en onjuistheden in de verklaringen van aangevers en [naam] met name zitten in de gebeurtenissen voor en na afloop van het incident. Dat is opmerkelijk, maar dat hoeft er naar het oordeel van de rechtbank niet toe te leiden dat daarmee hun verklaringen in het geheel als onbetrouwbaar moeten worden gekwalificeerd.
Over het verloop van het incident zelf verklaren de aangevers en [naam] namelijk overwegend gelijkluidend, ook ten opzichte van elkaar. Zij hebben alle drie verklaard dat er telefonisch contact is geweest met verdachte, waarna aangevers en [naam] naar Terneuzen zijn gereden. Ze hebben hun auto geparkeerd op de parkeerplaats aan de [straat] , bij de frituurzaak en hebben daar gewacht totdat verdachte kwam. Op enig moment kwamen vier mannen op hun auto aflopen, onder wie verdachte. Eén van de vier mannen zocht ruzie met aangever. Aangeefster stond op dat moment buiten de auto en werd vastgehouden door verdachte. De latere schutter, die wordt omschreven als een kleine Antilliaanse man, heeft via het openstaande raam van het bijrijdersportier gezegd dat aangever, die achter het stuur zat, zijn geld, portemonnee en gsm moest afgeven. Toen aangever dat weigerde trok de man een vuurwapen en richtte het op aangever en [naam] . Daarna werd het bestuurdersportier open gedaan en werd door één van de twee mannen die daar stond aan aangever getrokken. Daarbij scheurde het shirt van aangever en brak zijn ketting. Aangever is uitgestapt. Er werd vervolgens over en weer geslagen tussen aangever en de twee mannen aan die zijde van de auto. Op enig moment is [naam] uitgestapt. De man met het vuurwapen begon te schieten toen aangever naar de man toe liep om het vuurwapen af te pakken. Aangever raakte daarbij gewond aan zijn rechterhand. Ook is een schot terecht gekomen in de linker achterband van de auto.
Deze gang van zaken zoals door aangevers en [naam] naar voren gebracht, wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Uit forensisch onderzoek uitgevoerd op de plaats delict en in en om de auto van aangevers op de [straat] is het volgende gebleken. In de auto van aangevers is een kapotte ketting aangetroffen. De bril van aangever is op straat naast de auto aan de bestuurderszijde teruggevonden. Achter de auto is op straat ter hoogte van het rechter achterwiel een kogelprojectiel gevonden en op ongeveer twee meter daarachter een kogelhuls. Onderzoek aan de auto van aangevers heeft uitgewezen dat de linker achterband geperforeerd was en dat het zeer goed mogelijk is dat deze perforatie is veroorzaakt door het aangetroffen kogelprojectiel. Verder is op het linker achterportier en op de motorkap bloed aangetroffen. Gelet hierop en op de lege linker achterband is het zeer waarschijnlijk dat de schietpartij heeft plaatsgevonden terwijl het slachtoffer buiten de auto was.
Aangever had letsel aan zijn rechterhand. Al deze forensische bevindingen sluiten aan bij de verklaringen van aangevers over het verloop van het incident.
De rechtbank gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat de overval is verlopen op de wijze zoals hierboven weergegeven.
Over het verloop van de avond voorafgaand aan het schietincident hebben aangever en aangeefster zoals vermeld eerst verschillende verklaringen afgelegd. Later hebben zij allebei verklaard dat aangeefster die avond contact had gezocht met een vriendin uit Terneuzen, om met haar wiet te gaan halen in Terneuzen. Deze vriendin, getuige [getuige] , was niet in de gelegenheid en heeft aangeefster doorverwezen naar verdachte. Getuige [getuige] heeft dit bevestigd. Met verdachte is een afspraak gemaakt en aangevers hebben hem met de auto opgehaald in Terneuzen. Ze zijn naar de [straat] gereden en hebben daar geparkeerd. Vervolgens zijn zij uitgestapt en hebben zij rondgelopen in het centrum van Terneuzen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het inderdaad zo is gegaan.
Aangever heeft toen een bundel geld van € 1.500,- gepakt en daaruit 10 of 20 euro gegeven aan aangeefster om daarmee wiet te kopen. Deze bundel geld is later teruggevonden in de broek van aangever. Volgens aangever en aangeefster heeft verdachte de bundel met geld gezien. Op een enig moment zijn aangevers en [naam] terug naar de auto gelopen en zijn zij weer richting huis gereden. Verdachte bleef achter in het centrum van Terneuzen. Al heel snel werd aangeefster door verdachte geappt dat zij terug moesten komen om te chillen. Dat hebben aangevers gedaan. Ze hebben hun auto weer op dezelfde parkeerplaats geparkeerd. Daarna vond het geweldsincident plaats.
Omdat deze verklaringen van aangever en aangeefster door diverse bewijsmiddelen worden ondersteund, gaat de rechtbank ervan uit dat dit de gang van zaken vóór het geweldsincident is geweest.
De beoordeling van de feiten
Primair
Ten laste is gelegde de gewelddadige diefstal van de iPhone van aangeefster en de autosleutel van de auto van aangevers. De autosleutel en de telefoon zijn niet aangetroffen bij de drie aangehouden verdachten. Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon op
3 en 4 juli 2018 nog is aangestraald op een zendmast in Terneuzen, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de diefstal van de telefoon door verdachte en/of de medeverdachten te kunnen komen. Nu er ten aanzien van verdachte onvoldoende bewijs is voor de diefstal van de autosleutel en de telefoon zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit.
Subsidiair
Ten aanzien van dit feit is het verweer gevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake was van medeplegen. Om te kunnen oordelen of sprake is van medeplegen tussen verdachte en de andere drie daders is het noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de andere daders, gericht op het voltooien van het delict.
Voor zover aan verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij de overval heeft gearrangeerd, door na het zien van het geld bij aangever de medeverdachten op te trommelen en aangeefster te appen dat ze terug moest komen naar Terneuzen, stelt de rechtbank vast dat verdachte dit ontkent en dat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt om dit vast te stellen. Het feit dat er veertig minuten voor het incident telefonisch contact is geweest tussen verdachte en één van de medeverdachten (met wie hij in de maanden ervoor dagelijks telefonisch contact had) is daarvoor onvoldoende. Wat verdachte precies heeft gedaan in de tijd tussen het vertrek van aangevers en hun terugkomst op de parkeerplaats aan de [straat] is niet duidelijk geworden. Niet kan derhalve worden vastgesteld dat verdachte de overval mede heeft gearrangeerd.
Aangever en aangeefster hebben verklaard dat verdachte aangeefster bij het incident heeft vastgepakt, naar achteren heeft geduwd en dat hij voor haar bleef staan. Aangever en aangeefster hebben allebei verklaard dat zij de indruk hadden dat verdachte met deze handelingen probeerde om aangeefster te beschermen.
Zoals hiervoor reeds overwogen gaat de rechtbank er van uit dat verdachte deel uitmaakte van de groep van vier mannen die naar de auto van aangevers toe liep. Bij de uitvoering van het strafbare feit is verdachte niet degene geweest die de geweldshandelingen heeft uitgevoerd, te weten het dreigen met het vuurwapen, het schieten met het vuurwapen en het uit de auto trekken van aangever. Evenmin was verdachte degene die om afgifte van geld en/of goederen heeft gevraagd. Hij heeft zich gedurende de uitvoering van het strafbare feit alleen gericht op aangeefster. Aangever en aangeefster hebben blijkens hun verklaringen het handelen van verdachte tijdens het incident kennelijk niet ervaren als een bijdrage aan de poging tot afpersing.
Gelet op de interpretatie door aangever en aangeefster van de handelingen van verdachte ten aanzien van aangeefster kan niet zonder meer worden gesteld dat de gedragingen van verdachte waren gericht op het willens en wetens samenwerken met de mededaders met het oog op het verrichten van de strafbare gedraging.
Gezien het voorgaande bevat het aan de rechtbank voorgelegde dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot het oordeel te komen dat verdachte medepleger was van de poging tot afpersing, zodat zij verdachte zal vrijspreken van dit feit.