ECLI:NL:RBZWB:2019:4299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
02-665219-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kempen
  • mr. De Weert
  • mr. Van Bergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door leidinggevende in maatschappelijke zorg met cliënten met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met twee vrouwen die werkzaam waren in de maatschappelijke zorg. De vrouwen, die beiden een verstandelijke beperking hadden, stonden onder de leiding van de verdachte, die als werkleider bij een zorginstelling werkte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie en de kwetsbaarheid van de aangeefsters. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, wat hoger was dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank motiveerde haar beslissing door te wijzen op de langdurige en herhaalde aard van de ontuchtige handelingen, die in strijd waren met de sociaal-ethische norm. De verdachte had de aangeefsters onder druk gezet en hen ervan weerhouden om over de gebeurtenissen te praten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en veroordeelde hem voor de gepleegde feiten, waarbij de ontuchtige handelingen als ernstig werden beschouwd, gezien de afhankelijkheid van de aangeefsters van de verdachte in hun werkomgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665219-18
vonnis van de meervoudige kamer van 1 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 1952 te [geboortedag] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. W.H.F.L. Rademakers, advocaat te Dongen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 september 2019, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot 10 augustus 2017 te Tilburg, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg (te weten als werkleider bij de [naam 1] ), in elk geval als medewerker van een instelling van gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (telkens) ontucht heeft gepleegd met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, te weten [naam 2] , hebbende hij, verdachte, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2] en bestaande die handelingen hieruit, dat hij (telkens) (onder meer)
- met zijn vinger(s) en/of penis en/of (een) "speeltje(s)" de vagina van die [naam 2] is binnengedrongen en/of
- die [naam 2] ontuchtig over haar bil(len) en/of buik en/of vagina en/of lichaam heeft gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina en/of lichaam van die [naam 2] heeft betast en/of bevoeld en/of
- die [naam 2] op de mond en/of de borst(en), in elk geval het lichaam, heeft gezoend/gekust en/of
- aan de tepels/borst(en) van die [naam 2] heeft gezogen en/of gelikt en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [naam 2] heeft laten aftrekken en/of
- zich door die [naam 2] heeft laten pijpen;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot 10 augustus 2017 te Tilburg, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg (te weten als werkleider bij de [naam 1] ), in elk geval als medewerker van een instelling van gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (telkens) ontucht heeft gepleegd met iemand die zich als patiënt of cliënt aan
zijn hulp of zorg had toevertrouwd, te weten [naam 3] , hebbende hij, verdachte, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 3] en bestaande die handelingen hieruit, dat hij (telkens) (onder meer)
- met zijn vinger(s) en/of penis de vagina van die [naam 3] is binnengedrongen en/of
- die [naam 3] ontuchtig over haar bil(len) en/of buik en/of vagina en/of borst(en) en/of lichaam heeft gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina en/of borst(en) en/of lichaam van die [naam 2] heeft betast en/of bevoeld en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [naam 3] heeft laten aftrekken en/of
- zich door die [naam 3] heeft laten pijpen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiftes en de verklaring van verdachte. Daarbij neemt de officier van justitie aan dat de [naam 1] een instelling van maatschappelijke zorg is, waarbij aangeefsters aan de hulp of zorg van verdachte waren toevertrouwd. Verdachte wist dat aangeefsters een verstandelijke beperking hebben. Dat staat niet alleen in de ontwikkelplannen waar de naam van verdachte ook op staat, maar dat moet verdachte ook geweten hebben gelet op zijn jarenlange ervaring binnen de [naam 1] . Daardoor, maar ook door het feit dat verdachte de direct leidinggevende was, is er telkens geen sprake van twee gelijkwaardige volwassenen die een seksuele relatie onderhielden, maar sprake van ontucht tussen verdachte en een aan zijn hulp of zorg toevertrouwde patiënt of cliënt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Primair voert de verdediging daarbij aan dat verdachte, net als aangeefsters, bij de [naam 1] werkte op basis van een indicatie. Verdachte was dus ook een werknemer van de [naam 1] . Nu artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 Wetboek van Strafrecht (Sr) niet ziet op onderlinge relaties tussen werknemers, dient verdachte voor dit feit te worden vrijgesproken.
Subsidiair stelt de verdediging dat het de taak van verdachte was het productieproces goed te laten verlopen. Zijn taken waren logistiek van aard en niet gericht op het verlenen van zorg of hulp. Nu dit element ontbreekt, moet verdachte worden vrijgesproken.
Tot slot voert de verdediging aan dat verdachte altijd is uitgegaan van de vrijwilligheid van de aangeefsters. Zij konden goed aangeven wat zij wilden en verdachte is altijd uitgegaan van gelijkwaardigheid. Het ontuchtig karakter ontbreekt daarom, zodat verdachte ook om die reden dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Feitelijke handelingen
De rechtbank constateert dat mevrouw [naam 2] [1] en mevrouw [naam 3] [2] in hun aangiftes telkens duidelijk hebben verklaard over de handelingen die er hebben plaatsgevonden tussen henzelf en verdachte. Deze handelingen komen overeen met de handelingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de in de tenlastelegging genoemde handelingen allemaal hebben plaatsgevonden. [3] De rechtbank zal daarom, ten aanzien van de feitelijke handelingen, uitgaan van hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen. Nu de verdediging ten aanzien van deze handelingen ook geen verweer heeft gevoerd, kan de verdachte in zoverre als een bekennende verdachte worden aangemerkt.
[naam 2] [4] heeft verklaard dat zij van verdachte het tegen niemand mocht vertellen, ook niet tegen haar begeleidster. [naam 3] [5] heeft verklaard dat verdachte tegen haar had gezegd dat zij tegen niemand mocht vertellen over de dingen die hij bij haar had gedaan.
In het intern ontwikkelingsplan van [naam 2] is opgenomen dat op 21 juli 2015 een gesprek is gehouden met verdachte erbij en dat bij [naam 2] sprake was van een verstandelijke beperking. [6] In het intern ontwikkelingsplan van [naam 3] is opgenomen dat op 12 mei 2014 een gesprek heeft plaatsgevonden met onder meer verdachte en dat is opgenomen dat [naam 3] onzeker en terughoudend is, en meer voor zichzelf moet opkomen. [7]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij jaarlijks betrokken was bij gesprekken waarin het functioneren van onder meer aangeefsters werd besproken. [8]
Werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg
De rechtbank is ambtshalve bekend met het feit dat de [naam 1] een werkvoorziening betreft die gemeenten ondersteunt bij de uitvoering van de Participatiewet (verving per 1 januari 2015 de Wet Sociale Werkvoorzieningen). Deze wet streeft er naar om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te ondersteunen op het gebied van arbeidsinschakeling. Meer in het algemeen strekt de Participatiewet tot ondersteuning van de deelname aan de samenleving van personen die als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat ondersteuning bij arbeidsparticipatie een vorm van maatschappelijke zorg betreft. Nu verdachte werkleider was binnen de [naam 1] , betekent dat naar het oordeel van de rechtbank dat hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg.
Patiënt of cliënt aan de hulp of zorg van verdachte toevertrouwd
[naam 2] verklaart over verdachte dat hij haar leidinggevende is. [naam 3] verklaart dat zij verdachte kent van het werk en dat hij de baas, de werkleiding is.
[naam 4] heeft in de aangifte, die hij namens de beide vrouwen heeft ingediend, aangegeven dat hij manager productie is bij de [naam 1] in Tilburg. Hij verklaart dat verdachte, net als [naam 2] en [naam 3] , bij de [naam 1] werkt op basis van een indicatie van de Wet Sociale Werkvoorzieningen. Bij verdachte gaat om fysieke klachten. Bij aangeefsters gaat het om verstandelijke beperkingen.
Verdachte is bekend met de doelgroep van de [naam 1] , heeft een jarenlange ervaring en was jaarlijks betrokken bij gesprekken waarin het functioneren van aangeefsters werd besproken. In de verslagen van deze gesprekken komt duidelijk naar voren dat er bij aangeefsters sprake is van een verstandelijke beperking, kwetsbaarheden en begeleiding door instanties als [naam 5] .
De rechtbank is van oordeel dat het de taak van verdachte was er voor te zorgen dat de aangeefsters de dagelijkse werkzaamheden goed konden uitvoeren. Dat betekent dat hij daarbij ook rekening diende te houden met de mogelijkheden en beperkingen van aangeefsters. Deze mogelijkheden en beperkingen werden in ieder geval jaarlijks besproken en geëvalueerd. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat aangeefsters kunnen worden gezien als cliënten van de [naam 1] die aan zijn zorg waren toevertrouwd als bedoeld in artikel 249 Sr.
Ontuchtige handelingen
Ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 249 Sr zien op seksueel contact in strijd met de sociaal-ethische norm. Of daar sprake van is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de (ongelijkwaardige) verhouding tussen de betrokken personen. Er bestaat geen verschil van mening over de vraag of er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en welke handelingen dit betrof.
De rechtbank dient dan ook de vraag te beantwoorden of deze handelingen moeten worden beschouwd als ‘in strijd met de sociaal-ethische norm’. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake was van een autoriteitsverhouding tussen verdachte en aangeefsters, waarbij aangeefsters van verdachte afhankelijk waren in het functioneren op de werkplek, en dat sprake is van een aanzienlijk verschil in intellectueel niveau. Verdachte was weliswaar ook op basis van een indicatie werkzaam, maar deze indicatie had te maken met lichamelijke klachten. Aangeefsters waren gediagnosticeerd als verstandelijk beperkt en dit was voor verdachte ook kenbaar. In de hiervoor aangehaalde verslagen van de Individuele Ontwikkelgesprekken staat over [naam 2] met zoveel woorden dat zij een verstandelijke beperking heeft en is ook vermeld dat ‘zij moeite heeft voor zichzelf op te komen’. Over [naam 3] is vermeld dat ze ‘moet opletten dat (…) andere(n) geen misbruik van haar maken’.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de relatie die verdachte met de aangeefsters onderhield met de geldende sociaal-ethische norm strijdig moet worden geacht. Voor wat betreft het tenlastegelegde onder 1 draagt aan dit oordeel van de rechtbank bij de naar het oordeel van de rechtbank dwingende en persisterende wijze waarop verdachte in berichten op seks aandrong én dat verdachte, op het moment dat [naam 2] aangaf haar verhaal aan haar begeleidster te gaan vertellen, direct een bericht stuurde met de tekst “alstublieft niks doen. Dan krijg ik mijn ontslag. Wil je dat dan”. [naam 2] en [naam 3] hebben beiden ook verklaard dat verdachte bij hen er op aan gedrongen had tegen niemand iets te vertellen over wat zij hadden gedaan.
Verdachte was er zich dan ook van bewust dat waar hij mee bezig was niet kon en niet geaccepteerd zou worden. Beide aangeefsters hebben achteraf ook duidelijk aangegeven dat zij de handelingen eigenlijk niet gewild hebben.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de seksuele handelingen kunnen worden aangemerkt als in strijd met de sociaal-ethische norm en dat er sprake is van ontucht in de zin van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3, Sr.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot 10 augustus 2017 te Tilburg, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg (te weten als werkleider bij de [naam 1] ), (telkens) ontucht heeft gepleegd met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, te weten [naam 2] , hebbende hij, verdachte, (telkens) ontuchtige handelingen gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2] en bestaande die handelingen hieruit, dat hij (onder meer)
- met zijn vinger(s) en/of een "speeltje" de vagina van die [naam 2] is binnengedrongen en
- die [naam 2] ontuchtig over haar billen en/of buik en/of vagina en/of lichaam heeft gestreeld, in elk geval ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina en/of lichaam van die [naam 2] heeft betast en/of bevoeld en
- die [naam 2] op de mond en/of de borsten, in elk geval het lichaam, heeft gezoend/gekust en
- aan de tepels/borsten van die [naam 2] heeft gezogen en/of gelikt en
- zijn, verdachtes, penis door die [naam 2] heeft laten aftrekken en
- zich door die [naam 2] heeft laten pijpen;
2.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot 10 augustus 2017 te Tilburg, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg (te weten als werkleider bij de [naam 1] ), (telkens) ontucht heeft gepleegd met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, te weten [naam 3] , hebbende hij, verdachte, (telkens) ontuchtige handelingen gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 3] en bestaande die handelingen hieruit, dat hij (onder meer)
- met zijn vinger(s) de vagina van die [naam 3] is binnengedrongen en
- die [naam 3] ontuchtig over haar billen en/of buik en/of vagina en/of borsten en/of lichaam heeft gestreeld, in elk geval (telkens) ontuchtig de bil(len) en/of buik en/of vagina en/of borst(en) en/of lichaam van die [naam 3] heeft betast en/of bevoeld en
- zijn, verdachtes, penis door die [naam 3] heeft laten aftrekken en
- zich door die [naam 3] heeft laten pijpen.
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging is in de op twee na onderste regel van het onder 2 tenlastegelegde feit de naam [naam 2] genoemd in plaats van de naam [naam 3] . Bovendien is in de gehele tekst van feit 2 telkens de naam [naam 3] genoemd in plaats van [naam 3] .
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad, nu het alle partijen duidelijk is geweest op welke persoon het ten laste gelegde betrekking had.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en stelt zich primair op het standpunt dat er geen straf of maatregel zou moeten volgen.
Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte al tot op zekere hoogte gestraft is doordat hij zijn werk is kwijtgeraakt. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met zijn blanco strafblad en het tijdsverloop. Tot slot is er schijnbaar sprake van een relatief beperkte impact op de betrokken vrouwen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vindt de verdediging dan ook niet passend. Mocht er tot strafoplegging worden gekomen, dan verzoekt de verdediging om een voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet in combinatie met een werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Binnen de Nederlandse samenleving wordt geprobeerd om alle inwoners een bijdrage te laten leveren aan die samenleving. Voor niet alle inwoners is dat echter een vanzelfsprekendheid. Voor aangeefsters, die beiden een verstandelijke beperking hebben, heeft het vinden van werk wat meer voeten in de aarde. Zij waren voor het vinden van werk aangewezen op een bedrijf dat mensen werk biedt en naar regulier werk begeleidt op grond van de Participatiewet. Zij zijn terechtgekomen bij de [naam 1] , waar zij verdachte hebben getroffen als direct leidinggevende. Verdachte heeft vervolgens, naar het oordeel van de rechtbank, ernstig misbruik gemaakt van de situatie en zijn positie en heeft ontuchtige handelingen gepleegd met aangeefsters terwijl zij aan zijn hulp waren toevertrouwd.
De rechtbank constateert dat het telkens verdachte was die het contact opzocht en initieerde. Hij sloot aan bij het niveau van aangeefsters en voerde langzaam maar zeker de druk op de vrouwen op. Hij gaf een aantal complimenten en vroeg dezelfde complimenten ook terug. Zo vroeg hij meerdere malen aan aangeefster [naam 2] of zij hem ook lief en leuk vond nadat hij tegen haar had gezegd dat hij haar aardig vond. Voor een doorsnee volwassene zal het al moeilijk zijn om de eigen leidinggevende aan te spreken over deze wijze van benaderen, laat staan voor aangeefsters. Verdachte wist van de beperkingen van aangeefsters, maar zette deze wijze van communiceren steeds verder door. Hij vroeg hierin continu bevestiging en vroeg telkens om snelle reactie. Wanneer aangeefsters dit niet deden, dreigde verdachte het contact te verbreken. Verdachte voerde het gesprek, bijna op berekenende wijze, naar steeds persoonlijker wordende zaken. Hij leek maar een doel voor ogen te hebben, en dat is het krijgen van seksueel contact met aangeefsters. Dat het niet een oprechte verliefdheid of genegenheid voor aangeefsters betrof, leidt de rechtbank af uit het feit dat voor beide aangeefsters, maar ook bij de dochter van aangeefster [naam 2] , zo goed als identieke berichten worden gebruikt. Verdachte was slechts uit op de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeftes en heeft gebruik gemaakt van zijn positie om dit voor elkaar te krijgen.
De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan. Daarbij wenst de rechtbank nog op te merken dat verdachte ter zitting geen enkel inzicht of berouw laat zien. Verdachte lijkt mee te willen werken aan het onderzoek en geeft antwoord op vragen, maar op de vragen die er echt toe doen, doet hij het zwijgen toe. Zo wil hij geen antwoord geven op vragen over de druk die de berichten mogelijk op aangeefsters hebben uitgeoefend, en wil hij niets meer verklaren over zijn opmerkingen tegen aangeefster [naam 2] dat hij zijn baan zou verliezen als zij naar buiten zou treden. De rechtbank leest in dit zwijgen dat verdachte wel degelijk begreep dat zijn gedrag niet door de beugel kon.
Uit de informatie die ter zitting over de beide aangeefsters is gegeven komt naar voren dat zij beiden gevolgen van het handelen van verdachte hebben ondervonden. Aangeefster [naam 2] heeft zich onder behandeling van een psycholoog gesteld, omdat zij klachten van somberheid, oorsuizen en veel piekeren ervaarde na de gebeurtenissen. Zij heeft EMDR-therapie gevolgd, waardoor de herinneringen minder levendig zijn geworden.
Over verdachte is een reclasseringsrapport opgemaakt. Hierin staat vermeld dat er sprake is van een laag recidiverisico, waardoor contact met de reclassering niet noodzakelijk wordt geacht. Geadviseerd is dus een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft gevraagd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op het feit dat verdachte van mening is dat hij niets fout heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie, de kwetsbaarheden van aangeefsters en zijn wetenschap daarvan. Dit deed hij bij meerdere vrouwen en gedurende een langere periode.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie dan ook niet passend bij de feiten en zal een gevangenisstraf van zes maanden opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Als degene die werkzaam is in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd;
feit 2:Als degene die werkzaam is in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kempen, voorzitter, mr. De Weert en mr. Van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 oktober 2019.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017220054 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 218.
2.Proces-verbaal van aangifte dhr. [naam 4] namens mevr. [naam 3] , pag. 43 e.v.
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 september 2019
4.Proces-verbaal studioverhoor van [naam 2] , p. 32-36.
5.Proces-verbaal studioverhoor [naam 3] , p. 51-54.
6.Verslagen van Individuele Ontwikkelgesprekken, pag. 118
7.Verslagen van Individuele Ontwikkelgesprekken, pag. 124, 126
8.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 september 2019