ECLI:NL:RBZWB:2019:420

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
C/02/353284 / KG ZA 18-777
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Verhagen-Coopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriaal beslag in kort geding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaatsnaam 1], een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap DE EFTELING BV, gevestigd te Kaatsheuvel, met als doel het opheffen van een executoriaal beslag dat op zijn bankrekening was gelegd. Eiser vorderde primair de opheffing van het beslag en subsidiair dat gedaagde dit beslag met onmiddellijke ingang zou opheffen, onder verbeurte van een dwangsom. Eiser stelde dat hij door het beslag in financiële problemen was geraakt, omdat hij afhankelijk was van studiefinanciering en toeslagen, en dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door geen rekening te houden met de beslagvrije voet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder was veroordeeld tot betaling aan gedaagde en dat er een betalingsregeling was getroffen, maar dat deze regeling niet van toepassing was op het dossier van gedaagde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde niet in gebreke was gebleven en dat het beslag niet onrechtmatig was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij uitsluitend afhankelijk was van de beslagen gelden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de termijn voor de betekening van het beslagexploot niet was overschreden, en dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij in zijn belangen was geschaad door de late betekening.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.619,00. Het vonnis is uitgesproken op 5 februari 2019 door mr. M. Verhagen-Coopmans.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Locatie Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/353284 / KG ZA 18-777
Vonnis in kort geding van 5 februari 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam 1] ,
eiser,
advocaat mr. S.F.H. Jellinghaus,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE EFTELING BV,
gevestigd te Kaatsheuvel,
gedaagde,
advocaat mr. J. Verbeeke.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 januari 2019, met producties genummerd 1 tot en met 8,
  • het faxbericht van de zijde van eiser, ter griffie ingekomen op 17 januari 2019, met productie 9,
  • het faxbericht van de zijde van gedaagde, ter griffie ingekomen op 21 januari 2019, met producteis genummerd 1 tot en met 4,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 22 januari 2019,
  • de pleitnota van de zijde van eiser,
  • de pleitnota van de zijde van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eiser vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, bij wijze van voorlopige voorziening, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair het onderhavige executoriale beslag opheft, subsidiair gedaagde veroordeelt dit beslag met onmiddellijke ingang, zijnde twee uur na de betekening van het vonnis, op te heffen onder gelijktijdige mededeling aan eiser op straffe van een dwangsom van € 1.500,00, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
II. gedaagde veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ad
€ 500,00,
III. gedaagde veroordeelt in de kosten van dit kort geding.
2.2.
Gedaagde vordert de vorderingen van eiser integraal af te wijzen, met veroordeling van eiser in de kosten van het geding.

3.De beoordeling

3.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
- Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 juni 2018 is eiser veroordeeld om aan gedaagde te betalen een bedrag van € 391,88, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
- Bij brief d.d. 27 augustus 2018 heeft [deurwaarder] (hierna: de deurwaarder) aan eiser medegedeeld dat akkoord wordt gegaan met een tijdelijke betalingsregeling in de dossiernummers 3226424 / 3335320 / 24042216 / 24536776 / 24671711 / 25045469, waarbij eiser maandelijks € 10,00 zal betalen.
- Bij brief d.d. 27 augustus 2018 en bij e-mailbericht d.d. 27 augustus 2018 12:09 is door de deurwaarder aan eiser de tijdelijke betalingsregeling in de dossiernummers 3226424 / 3335320 / 24042216 / 24671711 / 25045469 bevestigd en is aan eiser het volgende medegedeeld:
“Eerder vandaag is een betalingsregeling inclusief dossier 24536776 van de Efteling B.V. afgesproken. Dit dossier kan echter niet worden meegenomen in uw betalingsregeling, daarom krijgt u van ons deze nieuwe bevestiging. Excuses voor het ongemak.”
- Op 28 november 2018 is op verzoek van gedaagde ingevolge de grosse van het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 juni 2018, executoriaal derdenbeslag gelegd onder de coöperatieve Rabobank UA op de bankrekening van eiser, ter verzekering van verhaal van de hetgeen gedaagde krachtens het vonnis van eiser te vorderen heeft, zijnde in totaal een bedrag van € 1.10787.
- Zowel voor als na de beslaglegging is telefonisch contact geweest tussen de deurwaarder en eiser. In de gespreksaantekeningen van de deurwaarder is o.a. het volgende opgenomen:
“31-10-2018 10:10:35 12479789 [eiser]
Efteling wordt niet meegenomen in regeling omdat het hier een regeling betreft van € 10,00 per maand welke ook nog eens verdeeld moet worden. Dat wil dus zeggen dat er misschien net 1 euro per maand wordt afgelost. Daar komt nog bij dat deb allerlei capriolen uit heeft gehaald om onder deze vordering uit te komen. Zou al enige tijd bezig zijn met SHV maar ook daar horen wij niets meer van. Uit principe gaan wij niet akkoord met een regeling van 1 euro per maand. Kunnen we ook niet verkopen aan onze opdrachtgever. Deb doet verder ook totaal geen moeite om uit deze situatie te komen. Loopt enkel stage en heeft geen bijbaan. (…)
05-11-2018 09:36:23 12479789 [eiser]
standpunt Efteling teruggekoppeld naar deb: geeft aan niet meer aflossingsruimte te hebben
29-11-2018 08:(…):36 12479789 [eiser]
IG: deb belt nav gelegd bankbeslag, wil weten wat te doen. Agg contact met bank op te nemen voor het versturen van een derdenverklaring. Dan kunnen wij verder in het proces en het reknum ook zsm weer vrij geven.
29-11-2019 11:29:11 12479789 [eiser]
Tel deb: zegt dat hij met dw NP heeft overlegd en zij hem nadrukkelijk heeft gezegd te regelen en nu ligt er bb? Hij heeft niets, bezig met traject bi krediet bank, we gaan eve overleggen mt de dw en bellen hem terug (…)
30-11-2018 09:12:56 12479789 [eiser]
deb belt: vraagt wanneer beslag wordt opgeheven. Agg dat wij wachten op verklaring van de bank. Deb verwacht dat geld dan nog op zijn rekening staat. Daar kan ik geen uitspraak over doen. Hoopt wel dat hij zijn huur kan betalen 4 december.”
- Op 11 december 2018 is op verzoek van gedaagde het exploot waarbij executoriaal beslag is gelegd op de bankrekening van eiser betekend aan eiser.
- Bij faxbericht d.d. 13 december 2018 heeft de gemachtigde van eiser aan de deurwaarder bericht dat de overbetekening van het exploot niet heeft plaats- gevonden binnen de in artikel 475i RV voorgeschreven termijn en verzocht de Rabobank te berichten dat het beslag is opgeheven.
- Bij e-mailbericht d.d. 18 december 2018 is namens de deurwaarder aan de gemachtigde van eiser bericht dat hij niet voornemens is om tot opheffing van het bankbeslag over te gaan, nu eiser niet in zijn belangen is geschaad. De deurwaarder wijst er op, dat er op 29 november 2018 telefonisch contact is geweest en eiser in kennis is gesteld van het betreffende beslag, zodat de kennisgeving van het bankbeslag reeds had plaatsgevonden en het beslag dan ook niet nietig is.
3.2.
Eiser legt aan zijn vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.
Op 27 augustus 2018 is voor de schuld van eiser bij gedaagde, via de deurwaarder, een betalingsregeling getroffen. Gedaagde is echter eenzijdig op deze overeengekomen betalingsregeling teruggekomen. Eiser stelt zich op het standpunt dat als gevolg van deze wanprestatie het beslag dient te worden opgeheven en gedaagde aansprakelijk is voor de hierdoor door eiser geleden schade. Voorts voert eiser aan dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door bij het beslag op zijn bankrekening geen rekening te houden met de beslagvrije voet. Op de beslagen rekening ontvangt eiser enkel studiefinanciering en toeslagen. Vanwege het feit dat hij stage loopt, heeft hij geen (bij)baan en is hij dan ook volledig afhankelijk van de op zijn bankrekening gestorte studiefinanciering en toeslagen. Eiser stelt dat hij, doordat er geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, in grote financiële problemen is geraakt. Zo kon hij zijn huur niet betalen, kon hij niet aan de getroffen betalingsregelingen met schuldeisers voldoen en was hij genoodzaakt om bij vrienden en familie te eten. Tot slot stelt eiser dat gedaagde de in artikel 475i Rv bepaalde termijn heeft overschreden door eiser pas op 11 december 2018 middels overbetekening in kennis te stellen van het op 28 november 2018 gelegde beslag. Gelet op het feit dat hij door het beslag zijn andere schulden niet kon betalen en de schuldeisers geen beslagexploot kon tonen als bewijs voor zijn betalingsonmacht, is hij door de te late overbetekening in zijn belangen geschaad, zodat ook om die reden het beslag dient te worden opgeheven.
3.3.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer en op hetgeen partijen verder nog ter ondersteuning van hun standpunten hebben aangevoerd, zal voor zover nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
Betalingsregeling
3.4.
Vast staat dat de deurwaarder bij brief d.d. 27 augustus 2018 heeft ingestemd met betalingsregeling in diverse dossiers, waaronder het dossier van gedaagde. Eiser heeft niet betwist dat hij op dezelfde dag om 12:09 uur per e-mailbericht een nieuwe bevestiging van de betalingsregeling – waarin is gemeld dat het dossier van gedaagde niet in de betalingsregeling wordt opgenomen – van de deurwaarder heeft ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat eiser tegen deze nieuwe bevestiging heeft geprotesteerd, zodat er vanuit moet worden gegaan dat de (herziene) betalingsregeling zoals bevestigd in het op 27 augustus 2018 verstuurde e-mailbericht heeft te gelden. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat er ten aanzien van het dossier, en dus de vordering, van gedaagde geen betalingsregeling met eiser is overeengekomen.
Termijnoverschrijding artikel 475i Rv
3.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van artikel 475i Rv de executant (gedaagde) verplicht is om binnen acht dagen na het leggen van het beslag het beslagexploot aan de geëxecuteerde (eiser) te doen betekenen, bij gebreke waarvan de voorzieningenrechter het beslag op vordering van de geëxecuteerde kan opheffen. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid van de voorzieningenrechter, waarbij beoordeeld dient te worden of, gelet op de geschonden belangen van de schuldenaar enerzijds en de belangen van de schuldeiser bij handhaving van het beslag anderzijds, opheffing een redelijke sanctie is.
3.6.
Niet in geschil is dat de overbetekening van het beslagexploot aan eiser niet binnen de in de wet gestelde termijn heeft plaatsgevonden. Dat eiser daardoor in zijn belangen zou zijn geschaad heeft hij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele, niet onderbouwde, stelling van eiser dat door de te late overbetekening van het beslag hij zijn overige schulden niet kan betalen en zijn schuldeisers geen beslagexploot kon tonen als bewijs voor zijn betalingsonmacht, is daartoe onvoldoende. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat eiser niet heeft betwist dat hij, naar aanleiding van het gelegde beslag telefonisch contact heeft opgenomen met de deurwaarder die zowel het beslag in opdracht van gedaagde heeft gelegd als in opdracht van diverse andere schuldeisers van eiser een betalingsregeling met eiser heeft getroffen, reeds op 29 november 2018 op de hoogte was van het gelegde beslag.
Beslagvrije voet
3.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een schuldeiser zich op alle goederen van de schuldenaar mag verhalen, tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt. Het verhaalsrecht van de schuldeiser wordt onder andere beperkt door de regeling van de artikel 475c tot en met 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin – kort gezegd – is bepaald dat bij beslag op uitkeringen die strekken tot levensonderhoud een beslagvrije voet in acht dient te worden genomen. Nu in dit geval sprake is van beslag op een banksaldo en niet op een periodieke uitkering, geldt strikt genomen geen beslagvrije voet. Dat neemt niet weg dat een beslag op een bankrekening die uitsluitend wordt gevoed door periodieke uitkeringen, waarop geen beslag mogelijk is zonder toepassing van de beslagvrije voet, onrechtmatig kan zijn, indien aannemelijk is dat deze wetsbepalingen daarmee worden omzeild, met als gevolg dat de schuldenaar onvoldoende middelen overhoudt om te kunnen voorzien in zijn eerste levensbehoeften.
3.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser volstrekt niet inzichtelijk – en daardoor onvoldoende aannemelijk – heeft gemaakt dat de gelden die ten tijde van de beslaglegging op de beslagen bankrekening stonden enkel periodieke uitkeringen of toeslagen betroffen en hij dus niet beschikt over andere bronnen van inkomsten. Eiser heeft zelf gesteld dat hij stage loopt bij Talpa. Het is alleszins gebruikelijk dat daarvoor een stagevergoeding wordt ontvangen. Dat dit in het geval van eiser niet zo is, is door hem niet onderbouwd. Eiser heeft nagelaten bankafschriften over te leggen waaruit zijn inkomsten blijken. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat, doordat de beslagvrije voet niet is toegepast, hij onvoldoende middelen had om in zijn eerste levensbehoeften te voorzien. Eiser heeft weliswaar een emailbericht d.d. 5 juni 2018 van een sociaal raadsman van de gemeente [plaatsnaam 1] overgelegd waaruit blijkt dat er voor hem in juni 2018 een budgetplan is opgesteld en dat hij slechts ruimte zou hebben voor een maandelijkse aflossing van € 10,00, maar een onderbouwing hiervan met recente financiële bescheiden ontbreekt. Dit had mede gezien de gemotiveerde betwisting door gedaagde wel op zijn weg gelegen, te meer nu het betreffende emailbericht niet van recente datum is. Volstrekt onduidelijk is of de in het budgetplan genoemde uitgavenposten nog actueel zijn.
3.9.
De vorderingen van eiser zullen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden afgewezen.
Proceskosten
3.10.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.619,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 1.619,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Verhagen-Coopmans en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: