ECLI:NL:RBZWB:2019:4082

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
02/362139 HA RK 19-197 en 02/362147 HA RK 19-199
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure inzake aanslag inkomstenbelasting

Op 19 september 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die zich niet kon verenigen met de geplande behandeltijd van 25 minuten voor zijn complexe belastingzaken, die op 17 oktober 2019 behandeld zouden worden. De verzoeker stelde dat deze tijdsduur onvoldoende was om zijn zaken adequaat te behandelen. Het wrakingsverzoek was ontvangen op 20 augustus 2019, en de rechtbank heeft de procedure verder gevolgd aan de hand van de ingediende processtukken en reacties van betrokken partijen.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechter, mr. Boxem, niet berustte in het verzoek tot wraking. De rechtbank heeft artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken.

De wrakingskamer concludeerde dat het verzoeker niet mogelijk was om de rechter verantwoordelijk te houden voor de geplande behandeltijd, aangezien deze beslissing door de griffier was genomen op basis van gebruikelijke behandeltijden. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking, en liet een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, omdat er sprake was van kennelijke niet-ontvankelijkheid. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummers 02/362139 HA RK 19-197 en 02/362147 HA RK 19-199
beslissing van 19 september 2019 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoeker.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaken;
  • het wrakingsverzoek van verzoeker ontvangen op 20 augustus 2019;
  • de brief van de griffier van 21 augustus 2019;
  • de reactie van verzoeker op voornoemde brief ontvangen op 26 augustus 2019, met aanvullende stukken;
  • de op 28 augustus 2019 ontvangen reactie van mr. Boxem.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Boxem, hierna te noemen de rechter, die belast is met de gevoegde behandeling van de zaken met nummers BRE 17/7317 en
BRE 17/7318 welke zien op de aanslag inkomstenbelasting 2015.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Het verzoek moet op grond van artikel 8:16 lid 1 Awb worden gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.4.
Verzoeker heeft op 20 augustus 2019 een wrakingsverzoek ingediend. Daarbij heeft hij vermeld dat zijn wrakingsverzoek betrekking heeft op de brief van de rechtbank van
17 augustus 2019 omdat in deze brief is vermeld dat voor de behandeling van zijn zaken op 17 oktober 2019 slechts 25 minuten zijn uitgetrokken. Verzoeker is van mening dat de zaken dermate complex zijn dat zij niet binnen het tijdsbestek van 25 minuten kunnen worden behandeld.
3.5.
Verzoeker heeft een wrakingsverzoek ingediend omdat hij het niet eens is met de gereserveerde behandeltijd van zijn zaken. Blijkens het procesreglement bestuursrecht is het verzenden van de uitnodiging/oproep voor de mondelinge behandeling, inclusief het vermelden van de behandeltijd, een beslissing die wordt genomen door de griffier, die zich daarbij baseert op gebruikelijke behandeltijden.
Artikel 2.14 lid 1 van het procesreglement bestuursrecht vermeldt:
“In de uitnodiging of oproeping vermeldt de griffier of de zaak door een enkelvoudige of een meervoudige kamer wordt behandeld en zo mogelijk de geplande behandeltijd. Tevens vermeldt de griffier hierin de naam, onderscheidenlijk namen van de rechter(s) of de vindplaats waar dit is gepubliceerd.”
Gezien het voorgaande ligt er aldus geen rechterlijke beslissing ten grondslag aan de vermelding van de geplande behandeltijd in de uitnodigingsbrief. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat het de rechter vrij staat om af te wijken van de geplande behandeltijd, als hij dat nodig of wenselijk vindt. Hierdoor is het dan ook niet mogelijk dat deze vermelding aan de behandelend rechter wordt toegeschreven. Gelet daarop zal dit ertoe leiden dat verzoeker niet in zijn verzoek kan worden ontvangen.
Omdat sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 9,1, gelezen in samenhang met paragraaf 4.3 van het wrakings- en verschoningsprotocol van deze rechtbank (gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl, ga naar: rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakings- en verschoningsprotocol).

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven op 19 september 2019 door mrs. Peters, Stassen en
Tempel, in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier, en in het openbaar uitgesproken.