Op 19 september 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die zich niet kon verenigen met de geplande behandeltijd van 25 minuten voor zijn complexe belastingzaken, die op 17 oktober 2019 behandeld zouden worden. De verzoeker stelde dat deze tijdsduur onvoldoende was om zijn zaken adequaat te behandelen. Het wrakingsverzoek was ontvangen op 20 augustus 2019, en de rechtbank heeft de procedure verder gevolgd aan de hand van de ingediende processtukken en reacties van betrokken partijen.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechter, mr. Boxem, niet berustte in het verzoek tot wraking. De rechtbank heeft artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken.
De wrakingskamer concludeerde dat het verzoeker niet mogelijk was om de rechter verantwoordelijk te houden voor de geplande behandeltijd, aangezien deze beslissing door de griffier was genomen op basis van gebruikelijke behandeltijden. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking, en liet een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, omdat er sprake was van kennelijke niet-ontvankelijkheid. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.