In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, werkzaam als projectontwikkelaar, had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, die was opgelegd op basis van een vermeend resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur had een bedrag van € 20.989 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen, wat de belanghebbende betwistte. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende een (aanzienlijk) voordeel had genoten door minder te betalen dan de oorspronkelijke aanneemsom voor elektrotechnische werkzaamheden aan zijn woning, maar dat hij dit voordeel niet had beoogd of redelijkerwijs kon verwachten vanuit zijn zakelijke contacten. De rechtbank vernietigde de navorderingsaanslag en de boetebeschikking, omdat de inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende zijn zakelijke netwerk had gebruikt om een privévoordeel te behalen. De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende en gelastte de terugbetaling van het griffierecht.