In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de intrekking van een scholingsvoucher. De eiser had een scholingsvoucher van € 2.500,- ontvangen voor een opleiding WMO-consulent, maar had het bedrag besteed aan een andere opleiding, namelijk Apothekersassistent MBO-4. Het UWV heeft de voucher ingetrokken en geëist dat de eiser het bedrag terugbetaalt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 11 februari 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de voucher heeft ingetrokken zonder een zorgvuldige belangenafweging te maken. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet had aangetoond dat er een vaste gedragslijn was gevolgd en dat de intrekking in strijd was met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het UWV is opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit niet doelmatig zou zijn. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door het UWV bij het intrekken van subsidies en de noodzaak om de belangen van de subsidieontvanger mee te wegen.