Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde en de heffingsgrondslag voor de onroerende zaak van een belanghebbende, die een boomkwekerij met woning bezit. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 661.000 per waardepeildatum 1 januari 2016, met een heffingsgrondslag voor de OZB van € 502.000. De belanghebbende betwistte deze waardering en stelde dat de waarde te hoog was en dat de watersilo's onder de werktuigenvrijstelling of de vrijstelling voor glasopstanden zouden vallen.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt aan de hand van agrarische taxatiewijzers. De woning was niet langer als luxe gewaardeerd, maar als eenvoudig, en de rechtbank vond dat de gezamenlijke taxatie met de Belastingdienst niet leidde tot een lagere waarde. De watersilo's werden als gebouwd eigendom aangemerkt en waren terecht in de heffingsgrondslag voor de OZB opgenomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, omdat de vastgestelde WOZ-waarde en heffingsgrondslag niet te hoog waren vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de stellingen van de belanghebbende niet voldoende onderbouwd waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werd de mogelijkheid geboden om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.