ECLI:NL:RBZWB:2019:4005

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
02-700255-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging met geweld in vereniging tijdens de nachtrust in een woning met braak

Op 5 augustus 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met bedreiging met geweld, gepleegd in vereniging. De zaak vond plaats in Goes op 29 december 2018, waar de verdachte samen met anderen een woning binnendrongen en het slachtoffer bedreigden met een vuurwapen. De verdachte, geboren in 2000 en destijds gedetineerd, had een bekennende verklaring afgelegd tijdens de zitting op 22 juli 2019. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, gebaseerd op de aangifte van het slachtoffer, het proces-verbaal van het vuurwapen en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die het gevolg was van de gepleegde feiten. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar rekende het hem zwaar aan dat hij een gewelddadige woningoverval had gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/700255-18
vonnis van de meervoudige kamer van 5 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 2000 te [Geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Grave, 5361 ME Grave, Muntlaan 1,
raadsvrouw: mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juli 2019, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en ter terechtzitting mondeling aangevuld overeenkomstig artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering.
Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Goes omstreeks 03.00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning gelegen aan de [Adres slachtoffer] , een GSM (merk Huawei) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [Slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op het hoofd van die [Slachtoffer] , welke op dat moment in zijn bed lag,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak.
(art 312 311,310 Wetboek van Strafrecht)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde feit. Hij baseert zich daarvoor op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, aangezien verdachte ten aanzien hiervan een bekennende verklaring heeft afgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [Slachtoffer] d.d. 29 december 2018 [1] ;
- het proces-verbaal betreffende een vuurwapen gelijkend voorwerp d.d. 27 juni 2019 [2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 juli 2019 [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 december 2018 te Goes omstreeks 03.00 uur, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in de woning gelegen aan de [Adres slachtoffer] , een GSM (merk Huawei) en een hoeveelheid geld, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [Slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op het hoofd van die [Slachtoffer] , welke op dat moment in zijn bed lag, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en daarbij als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht en de verplichting zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Hij heeft bij de formulering van zijn eis de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) als uitgangspunt genomen en rekening gehouden met de ernst van het feit, de strafverzwarende omstandigheden en de persoon van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Deze betreffen de duur van het voorarrest, het blanco strafblad van verdachte, het feit dat verdachte in de rangorde die bij de overval speelde onderaan stond, het feit dat de overval niet op professionele wijze is uitgevoerd, alsmede het feit dat verdachte niet op de hoogte was van de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Gelet op deze omstandigheden dient de eis van de officier van justitie te worden gematigd. Door de verdediging wordt verzocht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met daarbij een voorwaardelijk deel van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval. Zij zijn in de nachtelijke uren de woning van het slachtoffer binnengedrongen door een ruit in de voordeur te forceren. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer, die op dat moment in bed lag, bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op zijn hoofd te richten. Zij waren uit op de inhoud van de kluis. Terwijl verdachte bij het slachtoffer bleef en hem onder schot hield, heeft medeverdachte [Medeverdachte] de kluissleutel weten te bemachtigen en de kluis geopend. Toen bleek dat de kluis leeg was, hebben zij de woning van verdachte overhoop gehaald. Uiteindelijk hebben verdachte en zijn mededader(s) de telefoon (Huawei) en een hoeveelheid geld van het slachtoffer gestolen.
Deze gebeurtenis is voor hem een bijzonder traumatische ervaring geweest. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat hij bij zijn aangifte heeft verklaard dat hij op het moment dat het wapen op zeer korte afstand van zijn hoofd werd gehouden doodsangsten uitstond en in paniek was. Dit volgt ook uit de toelichting op zijn schadevordering, waarin staat vermeld dat hij zich sinds het voorval onveilig voelt in zijn woning en daarom een periode van zes weken tijdelijk bij zijn moeder heeft verbleven. Ook heeft verdachte als gevolg van de overval slaapproblemen, vermoeidheid en stress opgelopen. Op 4 december 2018 had het slachtoffer zich naar aanleiding van een eerdere overval reeds ziek gemeld bij zijn werkgever. Door psychische problemen heeft hij gedurende langere tijd niet kunnen werken en daardoor langer in de ziektewet gezeten.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). De rechtbank gaat daarom uit van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De rechtbank acht strafverzwarend dat er ten aanzien van de woningoverval geen sprake is geweest van een impulsieve actie maar van een weloverwogen keuze en een doordacht plan, aangezien verdachte en de mededader(s) meerdere voorverkenningen hebben verricht en er onderling codes zijn afgesproken omtrent het verloop van de overval. Daarnaast is er bij de woningoverval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt, hetgeen verdachte heeft meegenomen en vastgehouden, en zijn verdachte en de mededaders(s) gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd door middel van braak de woning van het slachtoffer binnengetreden. De rechtbank weegt niet in strafverzwarende zin mee dat het slachtoffer een ernstige lichamelijke beperking heeft. Er zijn immers geen aanwijzingen dat verdachte en zijn mededader om deze reden de woning van het slachtoffer hadden gekozen.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de zeer jonge leeftijd van verdachte, alsmede het feit dat hij het tenlastegelegde feit volmondig heeft bekend. Ook heeft de rechtbank daarbij gezien dat verdachte ter zitting zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer van de woningoverval.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts slaat de rechtbank acht op de Pro Justitia rapportage d.d. 19 maart 2019, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een lichte stoornis in cannabisgebruik. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van voornoemde psychische problematiek. Deze problematiek staat echter niet in verband met het tenlastegelegde. Verdachte moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien en om zijn wil overeenkomstig dit inzicht in vrijheid, dus vrij van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling, te kunnen bepalen. Geadviseerd wordt derhalve om het tenlastegelegde, indien bewezen, verdachte volledig toe te rekenen.
Statistisch gezien valt verdachte binnen de groep met een lage kans op herhaling van gewelddadig gedrag. Er zijn beperkte beschermende factoren aanwezig, waarbij met name zijn moeder een rol speelt. Binnen het vrijwillig kader zou verdachte hulp kunnen gebruiken bij zijn stoornis in cannabisgebruik.
Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 3 juli 2019 blijkt dat er bij verdachte een relatie bestaat tussen het delictgedrag, de financiën, de huisvesting en het sociaal netwerk. Er was voorafgaande aan het delictgedrag sprake van een groter wordend gebrek aan financiële middelen en geen zicht op het verkrijgen van een vaste woonruimte. Dit resulteerde bij verdachte in een toenemende mate van spanningen en stress, waardoor hij vanuit een financieel motief heeft besloten in te gaan op een aanbod van een van zijn vrienden, hetgeen uitmondde in een woningoverval. Er kan worden gesproken van criminele contacten. Verdachte erkent dat hij veel met 'verkeerde personen' in aanraking kwam en beschrijft eerdere pogingen om met delictgedrag (drugshandel) een inkomen te genereren. Ook dit zou vanuit zijn sociaal netwerk zijn gegaan. Verdachte neemt volledige verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag en erkent dat hij vooraf onvoldoende heeft nagedacht over de gevolgen op lange termijn. Hij toont voldoende probleembesef en is slachtofferbewust. Hij is in staat op zijn gedrag te reflecteren en kan gedragsalternatieven benoemen. De gevolgen van huidige strafzaak hebben hem doen inzien dat hij enkel meer problemen heeft gekregen en over zijn eigen grenzen en vooral over die van anderen is gegaan. In de basis lijkt verdachte een prosociale attitude te hebben en streeft hij maatschappelijk geaccepteerde doelen na. Dit kan als beschermende factor worden gezien. De problemen die er waren voor betrokkene tot het delictgedrag kwam, zijn nog steeds aanwezig. Hierdoor kan niet geheel worden uitgesloten dat betrokkene bij opnieuw toenemende spanningen en onzekerheid niet opnieuw tot delictgedrag komt. Gebleken is namelijk dat betrokkene tot ernstig delictgedrag in staat is bij aanhoudende problemen, ondanks dat hij probleembesef toont. Om de recidivekans te verlagen is het daarom noodzakelijk om in te zetten op het stabiliseren van de verschillende leefgebieden. Voorts wordt het van belang geacht dat verdachte scholing of werk vindt. Gelet op zijn leeftijd, alsmede het feit dat verdachte over voldoende handelingsvaardigheden lijkt te beschikken, wordt geadviseerd het commune strafrecht toe te passen en aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en de verplichting mee te werken aan middelencontrole.
Hoewel de rechtbank zich bewust is van de ernst van het feit en de strafverzwarende omstandigheden, ziet zij daarentegen ook dat er sprake is van een jonge verdachte. Hij was tijdens het plegen van het feit net 18 jaar. Dat is voor de rechtbank sterk medebepalend voor de op te leggen straf. Zij neemt daarbij nadrukkelijk in aanmerking dat het LOVS oriëntatiepunt voor straftoemeting bij een woningoverval door een minderjarige aanmerkelijk lager ligt dan dat voor meerderjarigen. Gelet op het vorenstaande, alsmede de inhoud van het reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat er een reëel perspectief is dat verdachte zijn leven een andere wending kan geven, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding een fors voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Alles afwegende zal zij aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen conform het reclasseringsadvies, te weten de meldplicht en de verplichting mee te werken aan middelencontrole. Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer aan verdachte opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert voor onderhavig feit een schadevergoeding van € 988,61, bestaande uit € 13,61 ter zake van materiële schade en € 975,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte en de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader(s) is betaald, verdachte niet is gehouden dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de wettelijke rente vanaf 29 december 2018 toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd
door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
in een woning en terwijl de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
hebben verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zal meewerken aan controle op het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd en waarbij urineonderzoek kan worden gebruikt als methode voor de controle;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [Slachtoffer] , geboren op [Geboortedag slachtoffer] 1979 te [Geboorteplaats slachtoffer] , wonende te [Adres slachtoffer] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en deelname aan een gedragsinterventie daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 988,61, waarvan € 13,61 ter zake van materiële schade en € 975,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] (feit 1), € 988,61, waarvan € 13,61 ter zake van materiële schade en € 975,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 19 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en mr. S. van der Burgh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 augustus 2019.
Mr. Van der Burgh en mr. Van Beek zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met documentcode ZB1R018108-66 van Politie Eenheid Zeeland -West-Brabant, District Zeeland, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 435.
2.Het proces-verbaal betreffende een vuurwapen gelijkend voorwerp d.d. 27 juni 2019, p. 26-28 van het aanvullend dossier, doorgenummerd van 1 t/m 47.
3.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 juli 2019.