ECLI:NL:RBZWB:2019:4004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
02-700254-18 en 13-141786-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging met geweld in vereniging tijdens de nachtrust in een woning met braak en toewijzing van schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 5 augustus 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met bedreiging met geweld, gepleegd in vereniging. De feiten vonden plaats op 29 december 2018 te Goes, waar de verdachte samen met anderen een woning binnendrong en de bewoner bedreigde met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een GSM en geld, waarbij hij de bewoner met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigde. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die het slachtoffer was van de woningoverval. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet Wapens en Munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummers: 02/700254-18 en 13/141786-16 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 5 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd te PI Zuid West – De Dordtse Poorten, 3313 LC Dordrecht, Kerkeplaat 25,
raadsman: mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juli 2019, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en ter terechtzitting mondeling aangevuld overeenkomstig artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering.
Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Goes omstreeks 03.00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning gelegen aan de [adres] , een GSM (merk Huawei) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op het hoofd van die [slachtoffer] , welke op dat moment in zijn bed lag,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak;
(art 312/311/310 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Vlissingen voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (merk BBM, Bruni model 85) in de vorm van een (omgebouwd) pistool, en/of
- een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een Colt Python .357 Magnum 4 inch gelijkend voorwerp en/of
- een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht en/of
- een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een pistoolmitrailleur (mini Uzi) met geluidsdemper gelijkend voorwerp.
(art 13 en/of 26 jo 55 Wet Wapens en Munitie)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem beide tenlastegelegde feiten. Hij baseert zich daarvoor op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, aangezien verdachte ten aanzien van de feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
Feit 1
- de aangifte van [slachtoffer] d.d. 29 december 2018 [1] ;
- het proces-verbaal betreffende een vuurwapen gelijkend voorwerp d.d. 27 juni 2019 [2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 juli 2019 [3] ;
Feit 2
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2018 [4] ;
- het proces-verbaal onderzoek voorwerpen m.b.t. Wet Wapens en Munitie d.d. 6 juni 2019 [5] ;
- het proces-verbaal betreffende een vuurwapen gelijkend voorwerp d.d. 27 juni 2019 [6] ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2019 [7] ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2019 [8] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 juli 2019 [9] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 29 december 2018 te Goes omstreeks 03.00 uur, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in de woning gelegen aan de [adres] , een GSM (merk Huawei) en een hoeveelheid geld, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op het hoofd van die [slachtoffer] , welke op dat moment in zijn bed lag, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
2.
op 29 december 2018 te Vlissingen voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (merk BBM, Bruni model 85) in de vorm van een (omgebouwd) pistool, en
- een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een Colt Python .357 Magnum 4 inch gelijkend voorwerp en
- een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht en
- een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een pistoolmitrailleur (mini Uzi) met geluidsdemper gelijkend voorwerp.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest. Hij heeft bij de formulering van zijn eis de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) als uitgangspunt genomen en rekening gehouden met de ernst van het feit, de strafverzwarende omstandigheden en de persoon van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een forse voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden in ieder geval begeleiding door de reclassering, de meldplicht, een gedragsinterventie en vaardigheden- en een agressiecursus en middelencontrole, zodat de reeds ingezette interventies worden voortgezet en verdachte leert verantwoordelijker en weerbaarder te worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval. Zij zijn in de nachtelijke uren de woning van het slachtoffer binnengedrongen door een ruit in de voordeur te forceren. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer, die op dat moment in bed lag, bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op zijn hoofd te richten. Zij waren uit op de inhoud van de kluis. Terwijl [medeverdachte] bij het slachtoffer bleef en hem onder schot hield, heeft verdachte de kluissleutel weten te bemachtigen en de kluis geopend. Toen bleek dat de kluis leeg was, hebben zij de woning van verdachte overhoop gehaald. Uiteindelijk hebben verdachte en zijn mededader(s) de telefoon (Huawei) en een hoeveelheid geld van het slachtoffer gestolen.
Deze gebeurtenis is voor hem een bijzonder traumatische ervaring geweest. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat hij bij zijn aangifte heeft verklaard dat hij op het moment dat het wapen op zeer korte afstand van zijn hoofd werd gehouden doodsangsten uitstond en in paniek was. Dit volgt ook uit de toelichting op zijn schadevordering, waarin staat vermeld dat hij zich sinds het voorval onveilig voelt in zijn woning en daarom een periode van zes weken tijdelijk bij zijn moeder heeft verbleven. Ook heeft verdachte als gevolg van de overval slaapproblemen, vermoeidheid en stress opgelopen. Op 4 december 2018 had het slachtoffer zich naar aanleiding van een eerdere overval reeds ziek gemeld bij zijn werkgever. Door de psychische problemen heeft hij gedurende langere tijd niet kunnen werken en daardoor langer in de ziektewet gezeten.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (omgebouwd) pistool, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een stroomstootwapen en een op een pistoolmitrailleur (mini Uzi) met geluidsdemper gelijkend voorwerp.
Met dit laatste feit heeft verdachte gezorgd voor een ongecontroleerd bezit van wapens, terwijl die wapens vrijwel uitsluitend kunnen worden gebruikt voor criminele activiteiten en terwijl het voorhanden hebben van die wapens het gebruik ervan in de hand werkt.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). De rechtbank gaat daarom uit van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De rechtbank acht strafverzwarend dat er ten aanzien van de woningoverval geen sprake is geweest van een impulsieve actie, maar van een weloverwogen keuze en een doordacht plan, aangezien verdachte en de mededader(s) meerdere voorverkenningen hebben verricht en er onderling codes zijn afgesproken omtrent het verloop van de overval. Daarnaast is er bij de woningoverval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt en zijn verdachte en de mededaders(s) gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd door middel van braak de woning van het slachtoffer binnengetreden. Verder is strafverzwarend dat verdachte nog in een proeftijd liep. De rechtbank weegt niet in strafverzwarende zin mee dat het slachtoffer een ernstige lichamelijke beperking heeft. Er zijn immers geen aanwijzingen dat verdachte en de mededader(s) om deze reden de woning van het slachtoffer hadden gekozen.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte, alsmede het feit dat hij de feiten volmondig heeft bekend. Ook heeft de rechtbank daarbij gezien dat verdachte ter zitting zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer van de woningoverval.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts slaat de rechtbank acht op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d.
9 juli 2019. Hieruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van meerdere criminogene factoren. Het ontbreken van dagbesteding en inkomen hebben geleid tot het overgaan tot de woningoverval. Voorts zijn zijn gedrag, houding, denkwijze en sociale contacten criminogene factoren. Verdachte kent zijn ‘vrienden’ uit het criminele circuit en heeft geen positieve contacten buiten zijn familie. Hij houdt zich afzijdig van hun criminele acties, totdat hij in een situatie verkeert waarin hij geen andere keus weet te maken.
Omdat verdachte in 2016/2017 niet veilig meer was in Amsterdam, is hij verhuisd naar Middelburg, waar hij terechtkwam in een instelling met personen die met politie- en justitie in aanraking kwamen. Hierdoor is zijn netwerk opnieuw met negatieve contacten gevuld. Later verhuisde hij naar een zelfstandige woning in Vlissingen. Inmiddels heeft verdachte een probleem op het gebied van huisvesting. Zijn ouders hebben de huur van zijn woning namelijk opgezegd sinds hij in voorlopige hechtenis zit. Zijn middelengebruik kan eveneens als een probleemgebied worden beschouwd, al heeft hij daar zelf een andere mening over. Zijn steunende contacten zijn het contact met zijn familie en zijn vriendin, die hij reeds vijf jaar kent. Wanneer hij werk en inkomen heeft, is dit een beschermende factor. Wanneer verdachte geen (woon)begeleiding ontvangt, wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Het wordt van belang geacht dat verdachte krijgt aangeleerd hoe hij in spanningsvolle situaties positieve keuzes kan maken en dat hij niet hoeft in te gaan op negatieve voorstellen vanuit zijn sociale netwerk. Daarnaast zijn het vergroten van oplossingsvaardigheden en het versterken van zijn zelfvertrouwen van belang om de kans op delictgedrag in de toekomst te voorkomen. Gezien het feit dat hij zich binnen het lopend reclasseringstoezicht redelijk aan de afspraken heeft gehouden, is de verwachting dat hij zich wederom aan eventuele op te leggen voorwaarden zal houden. Aangezien verdachte in staat is de gevolgen van zijn acties te overzien en er geen sprake lijkt te zijn van een verstandelijke beperking, wordt geadviseerd het commune strafrecht toe te passen en aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden dienen hierbij te worden opgelegd: de meldplicht, een ambulante behandelverplichting, de verplichting tot begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod, een locatiegebod en andere voorwaarden betreffende het gedrag. Wanneer enkel een onvoorwaardelijke straf aan verdachte zou worden opgelegd, zouden de geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden uitgevoerd in het kader van een re-integratietraject en/of tijdens de voorlopige invrijheidsstelling.
Hoewel de rechtbank zich bewust is van de ernst van het feit en de strafverzwarende omstandigheden, ziet zij gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de inhoud van het reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat er een reëel perspectief is dat verdachte zijn leven een andere wending kan geven, aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding een fors voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Alles afwegende zal zij aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen conform het reclasseringsadvies, met uitzondering van een locatieverbod. Nu verdachte ter zitting te kennen heeft gegeven na zijn detentie niet meer in Zeeland te zullen gaan wonen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een locatieverbod voor verdachte voor de gemeente Goes, de woonplaats van het slachtoffer. Zij zal daarentegen wel een contactverbod met het slachtoffer aan verdachte opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 988,61, bestaande uit € 13,61 ter zake van materiële schade en € 975,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte en de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader(s) is betaald, verdachte niet is gehouden dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de wettelijke rente vanaf 29 december 2018 toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Gebleken is dat het bewezenverklaarde feit 1 is begaan met behulp van de personenauto van verdachte van het merk Volkswagen, type Polo, met kenteken [kenteken] , het breekijzer van het merk Stanley Fatmax en de lifehammer. Deze onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zijn daarom vatbaar voor verbeurdverklaring.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
Het pistoolmitrailleur, het stroomstootwapen en de verpakkingsdoos van een wapen zijn voorwerpen die zodanig van aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Het tweede breekijzer is bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit 1 aangetroffen en betreft een voorwerp dat dient tot het begaan van soortgelijke feiten.
Voornoemde onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zijn daarom vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
8.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder verdachte inbeslaggenomen bijouteriedoos en de tas van het merk North Face, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, te weten een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 9 juni 2017 in de zaak met parketnummer 13/141786-16, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen en daarbij bepalen dat de taakstraf van 30 uren zal worden omgezet in een gevangenisstraf van 15 dagen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd
door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde
tijd in een woning en terwijl de schuldigen zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
feit 2:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en
artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, voor zijn impulsiviteit, beïnvloedbaarheid, naïviteit, het verstevigen van zijn zelfvertrouwen en het maken van verkeerde keuzes onder behandeling zal stellen van een forensisch ambulante polikliniek in de omgeving waar hij na zijn detentie terechtkomt, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft, ook als dit inhoudt het meewerken aan een
IQ-test en/of een persoonlijkheidsonderzoek;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang ergens in Nederland met uitsluitsel van Amsterdam en de directe omgeving en Goes, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op vooraf met de reclassering vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op zijn verblijfadres, waarvoor de reclassering toestemming heeft gegeven, en mee zal werken aan elektronische controle hierop. De tijdstippen zijn afhankelijk van de dagbesteding. Op doordeweekse dagen heeft verdachte een aaneengesloten blok van 12 uur, dat hij niet op het verblijfadres hoeft te zijn. Zonder dagbesteding is dat twee uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van vier uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. Daarnaast zal verdachte niet naar het buitenland gaan zonder toestemming van de reclassering;
* dat verdachte de reclassering inzicht zal geven in zijn financiële situatie en zijn sociale netwerk;
* dat verdachte zich zal inspannen voor het zoeken en behouden van zinvolle dagbesteding. Wanneer dagbesteding door omstandigheden niet meer aan de orde is, heeft hij de verplichting dit te melden aan de reclassering. Zijn dagbesteding mag zijn behandeling niet in de weg staan;
* dat verdachte toestemming zal geven aan de reclassering voor het onderhouden van contact met zijn moeder en/of vader, zodat zij op de hoogte zijn van de gedragingen van hun zoon. Ook kunnen zij het bij de reclassering melden als zij gedragsverandering, zoals vermijdend gedrag, bij hem signaleren;
* dat verdachte, als blijkt dat sprake is van problematisch drugsgebruik, zich hiervoor zal laten behandelen bij een (forensische) zorginstelling met expertise van middelenproblematiek, een en ander ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* dat verdachte zal meewerken aan gesprekken met een adoptie-agent van de politie, zowel op het politiebureau als tijdens huisbezoeken. Dit betreft een onderdeel van de HIT aanpak, de persoonsgebonden aanpak van HIC delictplegers;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 1979 te Middelburg, wonende te [adres] zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* G1921398, 1 STK personenauto Volkswagen Polo 99LJJR;
* G1978621, 1 STK gereedschap, breekijzer, kl: geel, Stanley Fatmax;
* G1978624, 1 STK gereedschap, lifehammer;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* G1977427, 1 STK wapen, stroomstootwapen;
* G2047582, 1 STK doos;
* G1976847, 1 STK wapen, pistoolmitrailleur;
* G1978470, 1 STK gereedschap, breekijzer;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* G1978727, 1 DS doos, bijouteriedoos;
* G1978535, 1 STK tas, kl: zwart, North Face;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter d.d. 9 juni 2017 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13/141786-16
ten uitvoer zal worden gelegd en bepaalt dat deze taakstraf van 30 uren wordt omgezet in een gevangenisstraf van 15 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 988,61, waarvan € 13,61 ter zake van materiële schade en € 975,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), € 988,61, waarvan € 13,61 ter zake van materiële schade en € 975,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 19 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en mr. S. van der Burgh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 augustus 2019.
Mr. Van der Burgh en mr. Van Beek zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met documentcode ZB1R018108-66 van Politie Eenheid Zeeland -West-Brabant, District Zeeland, Districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 435.
2.Het proces-verbaal betreffende een vuurwapen gelijkend voorwerp d.d. 27 juni 2019, p. 26-28 van het aanvullend dossier, doorgenummerd van 1 t/m 47.
3.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 juli 2019.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2018, p. 266-267.
5.Het proces-verbaal onderzoek voorwerpen m.b.t. Wet Wapens en Munitie d.d. 6 juni 2019, p. 14-17 van het aanvullend dossier, doorgenummerd van 1 t/m 47.
6.Het proces-verbaal betreffende een vuurwapen gelijkend voorwerp d.d. 27 juni 2019, p. 26-28 van het aanvullend dossier, doorgenummerd van 1 t/m 47.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2019, p. 273-274.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2019, p. 276-277.
9.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 juli 2019.