ECLI:NL:RBZWB:2019:3998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
AWB- 19_4009 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn voor het verwijderen van koeien in het kader van handhaving van een last onder dwangsom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die koeien van het ras Blonde d’Aquitaine houdt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. Dit besluit, genomen op 24 april 2019, verplichtte verzoeker om uiterlijk voor 1 september 2019 het aantal koeien op zijn perceel en omliggende weilanden terug te brengen tot maximaal 10 stuks. Verzoeker verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn tot eind december 2019, terwijl het college en een derde partij een termijn tot 1 september 2019 voorstonden.

De voorzieningenrechter overwoog dat de termijn van 1 september 2019 niet onredelijk was. De rechter stelde vast dat deze termijn in overeenstemming was met de wettelijke vereisten en jurisprudentie, die bepalen dat een overtreder voldoende tijd moet krijgen om aan een last te voldoen zonder dat een dwangsom verbeurd wordt. De voorzieningenrechter nam in overweging dat de lengte van de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer was dan noodzakelijk om de overtreding op te heffen en dat het dierenwelzijn in acht was genomen, aangezien kalveren nog drie maanden bij hun moederkoe konden blijven.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond was om te oordelen dat de begunstigingstermijn te kort was. De rechter benadrukte dat verzoeker zelf de keuze had om de moederkoe en haar kalf samen te verwijderen, en dat de financiële overwegingen van verzoeker niet voldoende waren om de termijn onredelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, in aanwezigheid van griffier mr. J.H.C.W. Vonk, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4009 GEMWT VV

uitspraak van 10 september 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam belanghebbende], te [woonplaats belanghebbende],

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 april 2019 (bestreden besluit) van het college inzake het opleggen van een last onder dwangsom. Het college heeft verzoeker gelast om uiterlijk voor 1 september 2019 op het perceel [adres perceel] (en de omliggende weilanden) te [plaats perceel] het aantal koeien van meer dan 10 stuks te verwijderen en verwijderd te houden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft bij brief van 5 augustus 2019 de begunstigingstermijn opgeschort tot twee weken na de datum van uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 augustus 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn broer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gangabisoensingh. Derde partij is samen met zijn echtgenote verschenen.

Overwegingen

1. Verzoeker houdt als hobby koeien van het ras Blonde d’Aquitaine. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker maximaal 10 koeien mag houden op het perceel [adres perceel] (en de omliggende weilanden) te [plaats perceel]. Wanneer er meer dan 10 koeien worden gehouden kan niet meer gesproken worden van het hobbymatig houden van koeien.
2. Ter plaatse van het perceel [adres perceel] (en de omliggende weilanden) te [plaats perceel] waren meer dan 10 koeien aanwezig. Derde partij heeft bij brief van 12 juli 2018 het college verzocht om handhavend op te treden door (onder meer) de veestapel terug te brengen naar 10 stuks in totaal.
3. Bij besluit van 25 september 2018 heeft het college het verzoek dat ziet op het terugbrengen van het aantal dieren afgewezen. Derde partij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4. Bij besluit van 5 maart 2019 heeft het college de bezwaren van derde partij gegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat op basis van de stallijst van 1 december 2018 en een visuele inspectie van 3 december 2018 voor het college vast staat dat op het perceel [adres perceel] (en de omliggende weilanden) niet 10 koeien, maar 18 koeien aanwezig waren, zodat er niet meer gesproken kan worden van het hobbymatig houden van koeien.
5. Vervolgens heeft het college bij brief van 8 april 2019 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt een last onder dwangsom op te leggen voor het aantal Groot-Vee-Eenheid (GVE) meer dan 10 op het woonperceel [adres woonperceel] te [plaats woonperceel] en de omringende weilanden. Daarbij is aangegeven dat een begunstigingstermijn zal worden bepaald bij het nemen van een definitief besluit, aldus het college.
6. Verzoeker heeft bij e-mail van 10 april 2019 zienswijzen ingediend. Verzoeker heeft onder meer verzocht een begunstigingstermijn te hanteren die loopt tot 31 december 2019.
7. Bij het bestreden besluit heeft het college gelast dat verzoeker uiterlijk voor 1 september 2019 op het perceel [adres perceel] (en de omliggende weilanden) te [plaats perceel] het aantal koeien van meer dan 10 stuks verwijdert en verwijderd houdt. Het college heeft aan het niet voldoen aan de last een dwangsom verbonden van € 2.500,- per koe per week, met een maximum van € 10.000,-.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 25 mei 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ5943) volgt dat artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht met zich brengt dat als het bestuursorgaan op grond van de heroverweging van een besluit tot afwijzing van een verzoek tot handhaving, alsnog tot het oordeel komt dat moet worden gehandhaafd, het bestuursorgaan dat besluit herroept en gelijktijdig een besluit strekkende tot handhaving neemt (zie ook de uitspraak van 30 maart 2016 van de AbRS van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:849). Ten onrechte heeft het college bij besluit van 5 maart 2019 de bezwaren van derde partij tegen het besluit van 25 september 2018 gegrond verklaard zonder gelijktijdig een handhavingsbesluit te nemen. Tussen de gegrondverklaring van het door [naam belanghebbende] gemaakte bezwaar van 5 maart 2019 en het daarna genomen besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom van 24 april 2019 bestaat onverbrekelijke samenhang, zodat deze besluiten tezamen het volledige, in heroverweging genomen, besluit op het door [naam belanghebbende] gemaakte bezwaar vormen. De bezwaarschriften tegen het bestreden besluit worden dan ook geacht beroepschriften te zijn. De voorzieningenrechter verwacht van het college dat de bezwaarschriften naar de rechtbank zullen worden doorgestuurd om als beroepschriften behandeld te worden. De voorzieningenrechter zal thans alleen uitspraak doen op het verzoek om voorlopige voorziening.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat thans enkel de duur van de begunstigingstermijn in geschil is. Kort gezegd wil verzoeker dat de begunstigingstermijn tot eind december 2019 duurt. Het college en derde partij willen een begunstigingstermijn tot 1 september 2019. De vraag die derhalve voorligt is of het college in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat verzoeker uiterlijk op 1 september 2019 aan de last (om het aantal koeien boven de 10 te verwijderen en verwijderd te houden) dient te voldoen.
10. Ingevolge artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb is het college verplicht een termijn te gunnen gedurende welke verzoeker de last zelf kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Het college heeft hierbij enige vrijheid. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1716) geldt dat bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen.
11. Het college heeft aan de vaststelling van de begunstigingstermijn tot 1 september 2019 het volgende ten grondslag gelegd. Bij uitspraak van 14 december 2017 heeft de voorzieningenrechter heeft uitgesproken dat het houden van 10 stuks koeien kan worden aangemerkt als hobbymatig gebruik. Ondanks deze onherroepelijke uitspraak heeft verzoeker het aantal koeien niet teruggebracht tot 10 stuks. Het aantal koeien is altijd meer dan 10 stuks geweest en soms zelfs meer dan 20 stuks. Het college vindt een begunstigingstermijn tot 31 december 2019 te lang. Het argument dat kalveren van dit type koe minimaal 6 maanden bij de moederkoe moeten blijven, deelt het college niet. Het is niet ongebruikelijk om kalveren snel te scheiden van de moederkoe. Dit is een keuze en niet afhankelijk van soort en ras. Bovendien kan verzoeker er voor kiezen om de moederkoe en kalf bij elkaar te houden en samen te verwijderen van het perceel. Eind mei kalven de laatste zes drachtige koeien. De kalveren kunnen dan nog 3 maanden bij de moederkoe blijven. Hiermee is voldoende tegemoetgekomen aan de belangen van verzoeker, aldus het college.
12. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de begunstigingstermijn te verlengen tot 31 december 2019. Hiertoe heeft verzoeker aangevoerd dat de termijn waarbinnen het aantal koeien tot 10 stuks moet worden teruggebracht onredelijk is. Jaarlijks krijgen enkele koeien kalveren waardoor het aantal stuks vee tijdelijk toeneemt. Dit is slechts gedurende enkele maanden aangezien kalveren volgens het Beter Leven-principe 6 maanden bij hun moeder moeten blijven. Deze koeien, de Blonde d’Aquitaine, zogen hun kalveren onder natuurlijke omstandigheden 6 maanden. De termijn tot 1 september 2019 is dan te kort en komt daarmee in strijd met het dierenwelzijn. Het vroegtijdig weghalen van kalveren bij hun moeder strookt niet met de visie van de gemeente Goirle van behoud van natuur en het versterken van een gezonde leefomgeving. Verzoeker wenst een overgangsperiode tot 31 december 2019 om het aantal dieren op een fatsoenlijke manier af te bouwen. Verder wordt opgemerkt dat het in de zomerperiode moeilijk is om koeien met een jong kalf of jonge kalveren te verkopen. Verzoeker wil meer gewicht toegekend zien aan het algemeen belang (het belangen van de koeien en hun welzijn) dan aan het belang van één buurman. Verzoeker heeft aangegeven dat op 30 juli 2019 een hoorzitting heeft plaatsgevonden, maar dat de beslissing op bezwaar niet voor het einde van de begunstigingstermijn wordt verwacht, aldus verzoeker.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat de datum van 1 september 2019 niet onredelijk is. Hiermee is voldaan aan de volgens de wet en jurisprudentie gestelde termijn die een overtreder gegund moet worden om de last zelf uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De lengte van de begunstigingstermijn is niet wezenlijk langer dan noodzakelijk om de overtreding te kunnen opheffen. Tevens is aan het dierenwelzijn gedacht in die zin dat de kalveren ter plaatse nog 3 maanden bij de moederkoe kunnen verblijven. Terecht stelt het college verder dat verzoeker er zelf voor kan kiezen om de moederkoe en haar kalf samen te verwijderen. Dat het voor verzoeker in financieel opzicht beter zou zijn als de begunstigingstermijn langer is, maakt de huidige termijn niet onredelijk kort. Dit maakt het immers niet onmogelijk om de vereiste maatregelen daadwerkelijk te kunnen treffen teneinde verbeurte van dwangsommen te voorkomen. De voorzieningenrechter acht verder geen grond aanwezig voor het oordeel dat de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn te kort is. De voorzieningenrechter zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dus afwijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.